Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 oktober 2025 in de zaak tussen
[eiseres] uit [woonplaats] , eiseres(gemachtigde: mr. J. Geelhoed)
het college van burgemeester en wethouders van Westland, het college (gemachtigde: mr. J.C. Meijer).
Procesverloop
Toetsingskader
tweede voorwaardedat de aanwezigheid van een deel van het bedrijf van vergunninghoudster op een bedrijventerrein elders een belangrijke aanwijzing is voor de afwezigheid van de noodzaak om het bedrijf op de bouwplanlocatie te vestigen. Volgens eiseres zou het bedrijventerrein waar vergunninghoudster op dit moment gevestigd is geschikter zijn voor het beoogde gebruik. Eiseres stelt verder dat aan de
derde voorwaardeniet kan worden voldaan, gelet op de oppervlakte van de kassen op het perceel afgezet tegen de oppervlakte van kassen die door het bedrijf wordt geëxploiteerd. Volgens eiseres had het college bij de
vierde voorwaardeduidelijker moeten motiveren dat het bedrijfsgebouw een natuurlijk onderdeel van en een eenheid met het glastuinbouwbedrijf blijft uitmaken. Voor wat betreft de
vijfde voorwaardestelt eiseres dat onderzoek naar de parkeersituatie ter plaatse door een verkeerskundige niet lijkt te zijn gebeurd. Ten slotte is volgens eiseres bij de
zesde voorwaardeonvoldoende meegewogen dat de verkeerssituatie ter plekke zeer gevaarlijk is en er in de afgelopen jaren veel ongelukken zijn gebeurd.
eerste vier voorwaardenvan artikel 3.5 onder e van het bestemmingsplan. Hieronder volgt een toelichting per voorwaarde:
- Met betrekking tot de eerste voorwaarde overwoog de commissie dat alle producten van vergunninghoudster zelf centraal verwerkt zullen worden.
- Met betrekking tot de tweede voorwaarde heeft het college ter zitting benadrukt dat het grootste gedeelte van de voorraad van vergunninghoudster geteeld wordt op de bouwplanlocatie en dat het centraal verpakken van producten bedrijfsmatig gunstiger is dan een verspreiding over verschillende locaties.
- Met betrekking tot de derde voorwaarde overwoog de commissie dat de hoeveelheid producten die op de geplande locatie verwerkt zullen worden, ten opzichte van de op het perceel aanwezige kassen, valt binnen het toegestane maximum. Ter zitting lichtte het college toe dat op het perceel 9,5 hectare aan kassen aanwezig is. Dit aantal is niet weersproken door eiseres. In dit geval mogen de producten afkomstig van 28,5 hectare verwerkt worden op de bouwplanlocatie. Bij de aanvraag is opgegeven dat het totaal elders geteelde producten van 14 hectare afkomstig is. Het totaal van de op de bouwplanlocatie te verwerken producten is dus afkomstig van maximaal 23,5 hectare. Dit valt binnen de grens zoals vastgesteld in de derde voorwaarde van artikel 3.5, onder e, van het bestemmingsplan.
- Ten slotte adviseerde de commissie met betrekking tot de vierde voorwaarde positief omdat het nieuwe bedrijfsgebouw een natuurlijk onderdeel van en een eenheid met het glastuinbouwbedrijf vormt. Het college heeft bij de besluitvorming op dit punt mogen betrekken dat de nieuwe bedrijfshal direct naast de al aanwezige kassen wordt geplaatst en dat de te verpakken producten grotendeels uit die kassen afkomstig zijn.
vijfde en zesde voorwaardevan artikel 3.5 onder e van het bestemmingsplan.
Conclusie en gevolgen
Beslissing
mr. E.M.J. Kemper, griffier. Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2025.