ECLI:NL:RBDHA:2025:185

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 januari 2025
Publicatiedatum
8 januari 2025
Zaaknummer
NL24.49490
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 januari 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Gambiaanse eiser. De minister van Asiel en Migratie had op 8 juli 2024 de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De minister heeft de maatregel op 19 december 2024 opgeheven na een verzwaarde belangenafweging in het voordeel van eiser. De rechtbank heeft het beroep op 3 januari 2025 behandeld, waarbij eiser niet aanwezig was, maar zijn gemachtigde wel. De minister was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft overwogen dat, nu de bewaring op 19 december 2024 is opgeheven, de beoordeling zich richt op de rechtmatigheid van de bewaring in de periode voorafgaand aan deze opheffing. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring tot het sluiten van het onderzoek in een eerdere zaak op 13 november 2024 rechtmatig was. De relevante periode voor deze beoordeling is van 8 november tot en met 17 december 2024. Eiser heeft aangevoerd dat de maatregel niet meer rechtmatig en proportioneel was, maar de rechtbank heeft deze gronden verworpen. De rechtbank concludeert dat de minister voortvarend heeft gehandeld en dat er zicht op uitzetting was. Eiser heeft niet meegewerkt aan de procedure, wat zijn situatie heeft bemoeilijkt. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.49490

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Gambiaanse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer:],
(gemachtigde: mr. D. Matadien),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. G.M Bouius).

Procesverloop

De minister heeft op 8 juli 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De minister heeft de maatregel van bewaring op 19 december 2024 op grond van een verzwaarde belangenafweging in het voordeel van eiser, opgeheven.
De minister heeft op 11 december 2024 een voortgangsrapportage overgelegd.
De rechtbank heeft het beroep op 3 januari 2025 op zitting behandeld. Eiser is niet verschenen, wel eisers gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Nu de bewaring op 19 december 2024 is opgeheven, zal de rechtbank beoordelen of de bewaring in de periode daaraan voorafgaand onrechtmatig is geweest.
1.1.
De rechtbank heeft de maatregel van bewaring al eerder getoetst. Uit de uitspraak van 13 november 2024 (in de zaak NL24.42572) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling in deze zaak alleen de periode van belang sinds het moment van het sluiten van het onderzoek in de vorige zaak tot en met de datum van de opheffing van de bewaring, zijnde de periode van 8 november tot en met 17 december 2024.
2. Eiser voert aan dat het handhaven van de maatregel vanaf 8 november 2024 niet meer rechtmatig en niet proportioneel was. Eiser betoogt dat de gronden van de maatregel niet meer actueel en van toepassing waren. Verder betoogt eiser dat geen sprake was van voortvarend handelen en van het verrichten van betekenisvolle uitzettingshandelingen, zodat uitzicht op uitzetting binnen redelijke termijn ontbrak. Ook was er nog steeds geen reactie op de LP aanvraag. Verder was er gelet op de medische en volgens eiser dringende persoonlijke omstandigheden ten onrechte geen lichter middel opgelegd.
3. Eisers beroepsgronden slagen niet. De rechtbank ziet ook ambtshalve geen grond voor het oordeel dat de bewaring in de bovengenoemde beoordelingsperiode onrechtmatig of, zoals eiser aangeeft, niet proportioneel meer was. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
3.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister in de periode van 8 november tot en met 17 december 2024 voortvarend heeft gehandeld en dat er nog steeds zicht op uitzetting aanwezig was. De minister heeft op 14 november en 5 december 2024 schriftelijk gerappelleerd op de LP-aanvraag en op zitting deugdelijk toegelicht dat de LP procedure van niet gedocumenteerde Gambianen nou eenmaal moeizaam loopt en daardoor langer duurt. Van het door eiser gestelde dat er geen zicht op uitzetting meer aanwezig was, is evenmin gebleken. Bovendien staat vast dat eiser eerder was ingedeeld voor een presentatie in persoon, maar dat heeft geweigerd. Op 5 december 2024 heeft er nog een vertrekgesprek met eiser plaats gevonden, maar ook uit het verslag van dit gesprek blijkt dat eiser niet meewerkend was: eiser wilde niet met DT&V in gesprek. Mede gelet op al deze omstandigheden zijn er geen aanknopingspunten op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld de minister al eerder dan op 17 december 2024 de bewaring op grond van een verzwaarde belangenafweging had moeten opheffen.
3.2.
De minister hoefde in deze beoordelingsperiode ook geen lichter middel op te leggen. Uit het verslag van het vertrekgesprek van 5 december 2024 blijkt dat eiser niet met DT&V in gesprek wilde, waardoor het voor eisers rekening en risico komt dat hij zijn gestelde persoonlijke, psychische belangen niet eerder bekend heeft gemaakt. Op basis van het voorafgaand aan de zitting door eiser overgelegde stuk, blijkt evenmin dat een lichter middel was aangewezen. Het betreft een advies van een BMA-arts uit 2022. Dit twee jaar oude advies zegt niets over de relevante feiten en omstandigheden en de psychische gesteldheid van eiser in de onderhavige beoordelingsperiode.
4. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Strating, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.