ECLI:NL:RBDHA:2025:18538

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 oktober 2025
Publicatiedatum
8 oktober 2025
Zaaknummer
25.45706
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 8 oktober 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die op 8 april 2025 aan eiser was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De minister heeft op 24 september 2025 de maatregel opgeheven, waardoor de rechtbank zich moest beperken tot de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding voor de periode waarin de maatregel van bewaring van kracht was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring rechtmatig was tot het sluiten van het onderzoek op 22 augustus 2025. Eiser heeft aangevoerd dat de gronden voor de maatregel niet konden dragen en dat de minister niet voortvarend handelde met betrekking tot zijn uitzetting. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er zicht op uitzetting naar Marokko binnen een redelijke termijn aanwezig was en dat de minister voldoende voortvarend heeft gehandeld. De rechtbank heeft geen gronden gevonden voor het oordeel dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was in de periode tussen het sluiten van het vorige onderzoek en de opheffing van de maatregel.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars-Mast, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.45706

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. R.T. Laigsingh),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. B.H. Wezeman).

Inleiding

1. De minister heeft op 8 april 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
1.1.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
1.2.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
1.3.
De minister heeft op 24 september 2025 de maatregel van bewaring opgeheven.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 3 oktober 2025 op zitting behandeld. De gemachtigde van de minister is daarbij verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 26 augustus 2025 [2] volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. De rechtbank toetst in dit geval alleen of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 22 augustus 2025 tot en met de opheffing van de maatregel op 24 september 2025 rechtmatig was.
Beroepsgronden eiser
4. Eiser voert aan dat de gronden de maatregel van bewaring niet kunnen dragen. Ook stelt eiser dat de minister niet voortvarend handelt aan de uitzetting, en dat zich op uitzetting binnen afzienbare tijd ontbreekt. Tot slot stelt eiser dat de minister ten onrechte geen lichter middel heeft opgelegd aan eiser.
Oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank is van oordeel dat tijdens de onderliggende beoordelingsperiode zicht op uitzetting naar Marokko binnen een redelijke termijn niet ontbrak. De rechtbank verwijst naar de uitspraak op het eerste beroep van eiser van 25 april 2025 [3] , waarin al is geoordeeld dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Marokko niet ontbreekt [4] en dat ook voor eiser concreet zicht op uitzetting aanwezig is.
6. Verder is de rechtbank van oordeel dat de minister sinds het sluiten van het onderzoek in de vorige procedure tot aan de opheffing van de maatregel voldoende voortvarend heeft gehandeld. De minister heeft op de lp [5] -aanvraag gerappelleerd op 4 en op 16 september, en er is een vertrekgesprek met eiser gevoerd op 3 september. De rechtbank acht deze gang van zaken voldoende voortvarend. Mede gelet op het feit dat eiser niet meewerkte aan zijn uitzetting was er voor de minister nog geen aanleiding om op dossierniveau te rappeleren.
7. De rechtbank ziet ook voor het overige geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring in de periode tussen het sluiten van het vorige onderzoek en het sluiten van het onderhavige onderzoek op enig moment onrechtmatig was.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars-Mast, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Postma, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.NL25.37951.
3.NL25.16665.
5.Laissez-passer.