ECLI:NL:RBDHA:2025:18546

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 oktober 2025
Publicatiedatum
8 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.11626
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing nareisaanvraag voor pleegkinderen en de beoordeling van de identiteit van biologische ouders

Deze uitspraak betreft de afwijzing van een nareisaanvraag door de minister van Asiel en Migratie voor de pleegkinderen van referente. Eiseressen, die de pleegkinderen vertegenwoordigen, zijn het niet eens met deze afwijzing en hebben beroep ingesteld. De rechtbank heeft de zaak op 22 augustus 2025 behandeld. De minister heeft de aanvraag afgewezen op basis van het niet aannemelijk maken van de identiteit van de biologische ouders en de familierechtelijke relatie tussen hen en de kinderen. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft gesteld dat de identiteit van de biologische ouders niet aannemelijk is gemaakt, mede omdat eiseressen geen identiteitsdocumenten hebben overgelegd. De rechtbank heeft ook de argumenten van eiseressen over de verklaringen van de biologische ouders en de vermissing van de biologische vader beoordeeld, maar komt tot de conclusie dat de minister voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de kinderen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de nareisaanvraag in stand blijft. Eiseressen krijgen geen vergoeding van proceskosten en het griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.11626

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiseres 1], v-nummer: [nummer 1], eiseres 1

[eiseres 2], v-nummer: [nummer 2], eiseres 2
[referente], v-nummer: [nummer 3], referente
samen: eiseressen
(gemachtigde: mr. A.C. Pool),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. A.N. Sap).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de nareisaanvraag van referente voor haar gestelde pleegkinderen. Eiseressen zijn het niet eens met de afwijzing van de aanvraag. Zij voeren daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de minister terecht heeft gesteld dat de identiteit van de biologische ouders niet aannemelijk is gemaakt. Daarmee is ook niet de familierechtelijke relatie tussen de biologische ouders en de kinderen aannemelijk gemaakt. Verder heeft de minister de belangen van de kinderen voldoende betrokken. Eiseressen krijgen dus geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Referente heeft voor eiseres 1 en 2 (kinderen) nareis aangevraagd. De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 24 april 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 13 februari 2025 op het bezwaar van eiseressen is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2.1.
Eiseressen hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 22 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: referente, de gemachtigde van eiseressen en de gemachtigde van de minister.
Beoordeling door de rechtbank
Feiten en standpunt minister
3. Eiseressen zijn volgens referente haar pleegkinderen. Zij zijn de kinderen van de broer van referente en referente is in 2012 voor hen gaan zorgen, nadat hun moeder is overleden en hun vader met een andere vrouw is getrouwd. Momenteel verblijven de kinderen in Iran bij hun oom (een andere broer van referente). Eiseressen hebben allen de Afghaanse nationaliteit. De minister heeft de aanvraag afgewezen omdat de identiteit van de biologische ouders van de kinderen niet aannemelijk is gemaakt. Daarnaast is de familierechtelijke relatie tussen de kinderen en hun biologische ouders niet aannemelijk gemaakt. Ook is de familierechtelijke relatie tussen referente en de kinderen niet aannemelijk gemaakt.
Mocht de minister tegenwerpen dat de identiteit van de biologische ouders en de familierechterlijke relatie tussen de biologische ouders en kinderen niet aannemelijk zijn gemaakt?
Ontbreken identiteitsdocumenten van biologische ouders
4. Eiseressen hebben tot aan deze beroepsprocedure geen identiteitsdocumenten van de biologische ouders overgelegd, omdat deze documenten er volgens hen niet waren. De minister heeft zich hierover in het besluit op het standpunt gesteld dat niet aannemelijk is dat de biologische ouders geen identiteitsdocumenten hebben. Uit landeninformatie volgt namelijk dat de meeste Afghanen in het bezit zijn van een paspoort of tazkera. Daarnaast is het volgens de minister wel aannemelijk dat de biologische ouders een identiteitsdocument nodig hadden voor allerlei vormen van diensten. Uit landeninformatie volgt bijvoorbeeld dat voor het verkrijgen van een huwelijksakte identiteitsdocumenten zijn vereist. De minister stelt verder dat referente zich onvoldoende heeft ingespannen voor het achterhalen van de identiteitsdocumenten.
4.1.
Eiseressen hebben in eerste instantie betoogd dat de minister onvoldoende rekening had gehouden met de reden waarom zij niet beschikten over de identiteitsdocumenten van de biologische ouders van de kinderen. Verder betogen eiseressen dat de biologische ouders deze documenten eerder dan 2009 en 2011 niet nodig hebben gehad. Dat zij een tazkera nodig zouden hebben om gebruik te maken van verschillende diensten, blijkt namelijk niet uit het dossier. Daarbij merken eiseressen op dat de kinderen zelf een tazkera hebben, waardoor het voor het naar school gaan niet nodig was voor de ouders om een tazkera te hebben. Hierbij wijzen eiseressen op een rapport van UK Home Office van november 2024.
In beroep hebben eiseressen echter alsnog kopieën (van kopieën) van de tazkera’s van de biologische ouders overgelegd. De biologische ouders hebben de tazekera’s verkregen in 2009 (vader) en 2011 (moeder).
4.2.
De minister heeft op de zitting een standpunt ingenomen over de overgelegde tazkera’s van de biologische ouders. De minister stelt dat aan de tazkera’s een beperkte bewijswaarde toekomt. De tazkera’s zijn namelijk laat in de procedure overgelegd en omdat het kopieën (van kopieën) betreffen kunnen de tazkera’s niet door Bureau Documenten onderzocht worden op echtheid. Daarnaast acht de minister het bevreemdend dat de tazkera van de biologische moeder zou zijn afgegeven in 2011, terwijl referente heeft verklaard dat de biologische moeder in 2011 is overleden. Ook acht de minister het onwaarschijnlijk dat de biologische ouders pas in 2009 en 2011 een tazkera hebben verkregen, omdat zij deze eerder nodig hebben gehad voor hun huwelijk. Tot slot heeft de minister op een aantal hiaten op de tazkera’s gewezen. De identiteit van de biologische ouders is daarom met het overleggen van de tazkera’s alsnog niet aannemelijk gemaakt.
4.3.
De rechtbank volgt de minister niet in zijn standpunt dat de het bevreemdend is dat de tazkera van de biologische moeder is afgegeven in 2011, terwijl referente ook heeft verklaard dat de moeder in 2011 is overleden. De tazkera is immers afgegeven op 12 februari 2011, en referente wist en weet niet precies wanneer moeder is overleden. Het is dus niet onwaarschijnlijk dat het overlijden ook na 12 februari 2011 is geweest. Verder heeft de minister naar het oordeel van de rechtbank ook niet mogen tegenwerpen dat de biologische ouders ten tijde van het sluiten van hun huwelijk allebei een tazkera nodig hebben gehad. In dit kader heeft de minister gewezen op landeninformatie van veel latere datum dan de huwelijksdatum van de biologische ouders, waardoor niet met zekerheid gezegd kan worden dat zij daadwerkelijk allebei een tazkera nodig hebben gehad om hun huwelijk te sluiten. Hoewel de rechtbank deze twee tegenwerpingen van de minister dus niet volgt, heeft de minister zich naar het oordeel van de rechtbank wel terecht op het standpunt gesteld dat de identiteit van de biologische ouders niet aannemelijk is gemaakt, ook niet met de in beroep overgelegde kopieën van de tazkera’s. De rechtbank volgt namelijk wel de overige tegenwerpingen die de minister in dit kader heeft gedaan. De minister mocht namelijk meewegen dat de kopieën pas laat in de procedure zijn overgelegd en deze niet onderzocht kunnen worden op echtheid. Daarnaast heeft de gemachtigde van de minister tijdens de zitting op een aantal hiaten op de tazkera’s gewezen. De naam van de gestelde biologische moeder is niet hetzelfde geschreven als door referente verklaard en de naam van de gestelde biologische vader is op zijn tazkera anders gespeld dan op de tazkera’s van de kinderen. Verder komen registratienummers van de tazkera van de gestelde biologische vader ook niet overeen met nummers die genoemd zijn op de tazkera’s van de kinderen. Op de zitting hebben eiseressen geen verklaring kunnen geven voor de discrepanties tussen de registratienummers. De rechtbank weegt tot slot ook mee dat het eerdere betoog van eiseressen, namelijk dat de biologische ouders geen identiteitsdocumenten zouden hebben, ook afbreuk doet aan de bewijswaarde van de overgelegde kopieën. Deze tegenwerpingen kunnen het standpunt dragen dat de identiteit van de biologische ouders niet aannemelijk is gemaakt.
Verklaringen overlijden van biologische moeder
5. Eiseressen voeren aan dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom getwijfeld wordt aan de verklaringen over het overlijden van de biologische moeder van de kinderen. Er moet namelijk worden ingezien dat eiseressen zeer beperkte mogelijkheden hebben om het overlijden aannemelijk te maken, omdat aangenomen dient te worden dat dit niet met officiële stukken, zoals een overlijdensakte, kan worden aangetoond. Dat referente zeer beperkt zou hebben verklaard, kan niet zonder meer in het nadeel van eiseressen worden uitgelegd. Referente kon zich namelijk niet alles meer precies herinneren. Er zijn geen concrete aanknopingspunten om aan de verklaringen te twijfelen en het had op de weg van de minister gelegen om hierover meer vragen te stellen omdat veel gewicht aan de verklaringen wordt toegekend.
5.1.
De rechtbank stelt voorop dat de minister niet heeft tegengeworpen dat eiseressen geen overlijdensakte konden overleggen, omdat aannemelijk is dat deze niet verstrekt worden in Afghanistan. De minister heeft in het verweerschrift wel tegengeworpen dat sprake zou zijn van tegenstrijdigheden over het ontbreken van een overlijdensakte. In het aanvraagformulier is namelijk aangegeven dat het onbekend is of de overlijdensakte te achterhalen is, waaruit volgens de minister blijkt dat er mogelijk wel een akte is. Uit berichtgeving van Vluchtelingenwerk Nederland (VWN) volgt dat referente aangeeft dat in het gebied waar de moeder vandaan komt, geen officiële documenten of registratie van overlijden wordt opgemaakt. Vervolgens heeft referente tijdens de hoorzitting verklaard dat in Afghanistan niet aan deze documenten gedaan wordt. Naar het oordeel van de rechtbank is hier echter geen sprake van een tegenstrijdigheid. Uit zowel de berichtgeving van VWN als de verklaring van referente tijdens de hoorzitting blijkt namelijk dat er geen overlijdensakte is omdat het in Afghanistan niet gebruikelijk is dat een overlijdensakte wordt opgemaakt. Dat op het aanvraagformulier is aangegeven dat het onbekend is of de overlijdensakte te achterhalen is, acht de rechtbank in het licht van het tijdsverloop niet tegenstrijdig. Dat ten tijde van de aanvraag nog onduidelijkheid bestond over het eventuele bestaan van een overlijdensakte, acht de rechtbank namelijk niet bevreemdend.
Hoewel de rechtbank deze tegenwerping van de minister dus niet volgt, is geen sprake van een onzorgvuldig besluit. Deze gestelde tegenstrijdigheid is namelijk niet in het besluit, maar pas in het verweerschrift tegengeworpen. In het besluit heeft de minister zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat referente met haar verklaringen niet aannemelijk heeft gemaakt dat de biologische moeder is overleden. De verklaringen van referente zijn namelijk zeer summier. Zij heeft enkel verklaard dat de biologische moeder in 2011 is overleden aan een ziekte, maar referente weet niet precies welke ziekte dit is geweest en ook niet wanneer de moeder precies is overleden. De in beroep overgelegde getuigenverklaring van iemand uit Afghanistan die bevestigt dat de biologische moeder in 2011 is overleden, doet hier niet aan af. De gemachtigde van de minister heeft hierover op de zitting terecht gesteld dat deze verklaring is opgesteld op verzoek van referente en daarin geen nieuwe of andere informatie staat dan uit de verklaringen van referente al blijkt.
Verklaringen over vermissing van biologische vader
6. Eiseressen betogen verder dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd op welke punten de verklaringen over de vermissing van de biologische vader onvoldoende zouden zijn. De minister betwist namelijk niet dat referente aannemelijk heeft gemaakt dat de vader zijn kinderen bij referente heeft achtergelaten. De minister werpt tegen dat referente meer had moeten doen om (weer) contact te krijgen met de vader. Het is echter onduidelijk waar het probleem volgens de minister zit.
Met betrekking tot de voogdijbrief merken eiseressen op dat, hoewel hieraan weliswaar beperkte bewijswaarde toekomt, op grond van de tekst uit de brief kan worden opgemaakt dat de biologische vader daarbij betrokken is geweest en dat daaruit blijkt dat hij is weggegaan en niet meer voor de kinderen zorgt. Hierover had de minister tijdens de hoorzitting vragen kunnen stellen.
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister terecht gesteld dat de vermissing van de biologische vader niet aannemelijk is gemaakt. De verklaringen van referente hierover heeft de minister terecht onvoldoende gevonden. Zij heeft namelijk enkel verklaard dat hij hertrouwd en verdwenen is. Daarnaast heeft de minister ook terecht gewezen op tegenstrijdige verklaringen. Tijdens de hoorzitting heeft referente namelijk verklaard dat de vader sinds 2012 vermist is, terwijl eiseressen in de beroepsgronden aanvoeren dat de vader betrokken was bij het opmaken van de voogdijbrief. Dit wijst erop dat de vader op 22 december 2021 (datum voogdijbrief) niet vermist was. De minister heeft hierbij terecht betrokken dat niet valt in te zien waarom vader dan geen toestemmingsverklaring had kunnen geven. De minister heeft verder terecht beperkte bewijswaarde toegekend aan de voogdijbrief. Hij heeft het vreemd mogen vinden dat deze voogdijbrief is opgemaakt na vertrek van referente uit Afghanistan terwijl de brief aangeeft dat de vader in een moeilijke situatie verkeert en de voogdij op dat moment geeft aan referente. Verder heeft referente verklaard dat zij veel inspanningen heeft geleverd om te onderbouwen dat de biologische vader daadwerkelijk is verdwenen, maar hiervan is geen onderbouwing overgelegd in de vorm van bijvoorbeeld berichten of getuigenverklaringen.
Ontbreken van familierechtelijke documenten
7. Eiseressen betogen dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom getwijfeld wordt aan de verklaringen die zijn afgelegd over de familierechtelijke relatie tussen de kinderen en hun biologische ouders. Daarnaast hebben zij hun eigen tazkera’s en de voogdijbrief overgelegd en daarmee hebben zij alle documenten overgelegd die redelijkerwijs van hen verwacht mochten worden.
7.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister terecht geconcludeerd dat de familierechtelijke relatie niet aannemelijk is gemaakt, omdat de identiteit van de biologische ouders terecht niet aannemelijk is geacht.
Heeft de minister voldoende rekening gehouden met het belang van het kind?
8. Eiseressen betogen tot slot dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de kinderen. Tijdens de hoorzitting is de feitelijke situatie van de kinderen toegelicht. Zij zijn 10 jaar lang door referente verzorgd en opgevoed waardoor het voor hen belangrijk is dat zij met haar herenigd worden. Ter onderbouwing wijzen eiseressen op het arrest van het Hof van Justitie van 11 juni 2024, [1] waaruit volgt dat de belangen van de kinderen concreet moeten worden vastgesteld. Volgens eiseressen had de minister deze belangen meer concreet vast moeten stellen, door zelf onderzoek te doen naar de feitelijke situatie waarin de kinderen zich op dit moment bevinden. De werkinstructie 2023/2, waarin staat dat geen beoordeling wordt gemaakt over de feitelijke gezinsband als de identiteit van de ouders en de familierechtelijke relatie niet aannemelijk is gemaakt, leidt ertoe dat de belangen van het kind onvoldoende beschermd en meegewogen worden.
8.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister voldoende rekening gehouden met de belangen van de kinderen. Hierbij stelt de rechtbank voorop dat gelet op voorgaande veel onduidelijkheid bestaat over de situatie en de identiteit van de biologische ouders van de kinderen. De minister dient in dat verband, juist in het belang van de kinderen, kindontvoering ten allen tijde te voorkomen. Gelet daarop heeft de minister terecht gesteld dat het niet in het belang van de kinderen is om hen weg te halen bij eventuele biologische ouders, waarbij meespeelt dat geen toestemmingsverklaring is overgelegd van de achterblijvende ouder(s). De enkele verklaring van referente dat zij 10 jaar voor de kinderen heeft gezorgd, is onvoldoende om hierover anders te oordelen. Het betoog van eiseressen dat de minister, gelet op het arrest van het Hof van Justitie, nader onderzoek had moeten doen naar de situatie van de kinderen volgt de rechtbank niet. Uit het arrest volgt namelijk niet dat de minister zo ver moet gaan om de belangen van de kinderen vast te stellen.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseressen geen gelijk krijgen en het bestreden besluit in stand blijft. Eiseressen krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Kompier, rechter, in aanwezigheid van mr. K.H.M.M. Otten, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.HvJ 11 juni 2024, ECLI:EU:C:2024:487.