ECLI:NL:RBDHA:2025:18571

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 oktober 2025
Publicatiedatum
8 oktober 2025
Zaaknummer
C/09/661326 / FA RK 24-1066
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging hoofdverblijfplaats en ouderlijk gezag van minderjarige in het kader van gezinshereniging en contactherstel

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 7 oktober 2025 een beschikking gegeven over de hoofdverblijfplaats en het ouderlijk gezag van de minderjarige [de minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2013. De ouders, [de vader] en [de moeder], zijn van elkaar gescheiden en hebben gezamenlijk gezag over hun kind. De vader heeft verzocht om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem te vestigen, aangezien de minderjarige sinds juni 2023 bij hem verblijft op basis van een machtiging uithuisplaatsing. De moeder heeft verweer gevoerd en stelt dat de uithuisplaatsing onterecht is en dat de minderjarige bij haar moet blijven wonen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige zich goed ontwikkelt bij de vader en dat er geen zorgen zijn over het opvoedklimaat. De rechtbank heeft ook de noodzaak van contactherstel tussen de minderjarige en de moeder benadrukt, maar heeft geconcludeerd dat het in het belang van de minderjarige is om de hoofdverblijfplaats bij de vader te vestigen. De rechtbank heeft het gezamenlijk gezag beëindigd en het eenhoofdig gezag aan de vader toegewezen, omdat de communicatie tussen de ouders ernstig verstoord is en de minderjarige klem is komen te zitten tussen de ouders.

Daarnaast heeft de rechtbank de kinderalimentatie vastgesteld op € 50,- per maand, die de moeder aan de vader moet betalen, en heeft de alimentatie die de vader aan de moeder moest betalen op nihil gesteld, aangezien de minderjarige sinds juni 2023 bij de vader verblijft. De rechtbank heeft de beslissing over de omgang en de dwangsom pro forma aangehouden tot 1 maart 2026, om te onderzoeken of contactherstel tussen de moeder en de minderjarige mogelijk is.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 24-1066
Zaaknummer: C/09/661326
Datum beschikking: 7 oktober 2025
Gezag, hoofdverblijfplaats, verdeling zorg- en opvoedingstaken c.q. omgang, vervangende toestemming overdracht medische gegevens en kinderalimentatie

Beschikking op het op 7 februari 2024 ingekomen verzoek van:

[de vader] ,

de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. D.M.J.M.G. Cuijpers te Montfort.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de moeder] ,

de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. S. Toughza te Amsterdam.
Als informant wordt aangemerkt:

Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,

de gecertificeerde instelling.

Procedure

De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift van de vader, met bijlagen;
  • de brief van 8 februari 2024 van de vader, met bijlage;
  • het verweerschrift met zelfstandig verzoek van de moeder, met bijlagen, ingekomen op 7 mei 2025;
  • het F9-formulier van 1 november 2024 van de moeder;
  • het e-mailbericht van 11 november 2024 van de vader;
  • het e-mailbericht van 25 februari 2025 van de vader;
  • het verweerschrift op zelfstandig verzoek van de vader, met aanvulling/wijziging verzoeken, met bijlagen, ingekomen op 17 september 2025;
  • het F9-formulier van 18 september 2025 van de moeder, met brief en bijlagen;
  • het F9-formulier van 19 september 2025 van de moeder, met bijlage;
  • het F9-formulier van 24 september 2025 van de vader, met bijlagen;
  • het F9-formulier van 25 september 2025 van de moeder.
Op 30 september 2025 is de zaak ter zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • [naam 1] namens de Raad voor de Kinderbescherming;
  • [naam 2] en [naam 3] namens de gecertificeerde instelling.
De minderjarige [de minderjarige] heeft zich schriftelijk uitgelaten over het verzoek.

Feiten

  • Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest van 21 december 2007 tot 6 februari 2015.
  • Zij zijn de ouders van de [de minderjarige] ( [de minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] .
  • Partijen oefenen het gezamenlijk gezag over [de minderjarige] uit.
- Bij beschikking van deze rechtbank van 14 januari 2015 is, voor zover hier relevant, de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en is:
o bepaald dat [de minderjarige] de hoofdverblijfplaats zal hebben bij de moeder;
o een zorgregeling en een vakantie- en feestdagenregeling tussen de vader en [de minderjarige] vastgesteld;
o bepaald dat de vader een kinderalimentatie ten behoeve van [de minderjarige] van € 96,- per maand aan de moeder moet voldoen.
  • Bij beschikking van deze rechtbank van 17 februari 2016 is, met wijziging in zoverre van voornoemde beschikking van 14 januari 2015, voor zover hier relevant, een gewijzigde zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige] vastgesteld, waaraan een dwangsom werd verbonden van € 250,- voor iedere dag dat de moeder weigert mee te werken aan de zorgregeling met een maximum van € 5.000,-.
  • Bij beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 15 december 2020 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, welke maatregel telkens is verlengd. De ondertoezichtstelling loopt nu tot 15 december 2025.
  • Bij beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 5 juni 2023 is Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden gemachtigd om [de minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen bij de vader met gezag van 14 juni 2023 tot 15 december 2023, welke maatregel telkens is verlengd. De machtiging uithuisplaatsing loopt nu tot 15 december 2025.
  • Bij beschikking van deze rechtbank van 8 december 2022, verbeterd bij beschikking van 23 januari 2023 is, samengevat en voor zover hier van belang, een zorgregeling bepaald waarbij [de minderjarige] eenmaal per twee weken in het weekend bij de vader is, en is ook een regeling bepaald voor de vakanties en feestdagen.
  • Bij beschikking van deze rechtbank van 14 februari 2023 zijn, voor zover hier relevant, de verzoeken van de vader met betrekking tot de hoofdverblijfplaats, beëindiging gezamenlijk gezag met bepaling dat de vader het eenhoofdig gezag krijgt, vervangende toestemming inschrijving school, wijziging zorgregeling, gelasten raadsonderzoek, wijziging kinderalimentatie en dwangsommen en de verzoeken van de moeder met betrekking tot de wijziging van de kinderalimentatie en beëindiging gezamenlijk gezag met bepaling dat de moeder het eenhoofdig gezag krijgt, afgewezen.
  • Bij beschikking van deze rechtbank van 14 februari 2023 is, voor zover hier relevant, toestemming verleend aan de moeder, die de toestemming van de vader vervangt, om [de minderjarige] in te schrijven voor behandeling bij Mentaal Beter Jong.

Verzoek en verweer

Het verzoek van de vader, na aanvulling/wijziging, strekt ertoe:
te bepalen dat [de minderjarige] de hoofdverblijfplaats bij de vader heeft en op het adres van de vader wordt ingeschreven in de BRP van de gemeente Eindhoven;
te bepalen dat het gezamenlijk gezag wordt beëindigd en te bepalen dat voortaan aan de vader het eenhoofdig ouderlijk gezag over [de minderjarige] toekomt;
te bepalen om in geval de moeder niet vrijwillig haar schriftelijke toestemming verleent, vervangende toestemming aan de vader te verlenen om de medische dossiers van [de minderjarige] van [tandartspraktijk 1] naar [tandartspraktijk 2] , vrij te geven en over te dragen;
te bepalen dat er geen zorgregeling tussen de moeder en [de minderjarige] wordt vastgelegd;
de kinderalimentatie te wijzigen in dier voege dat de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] op nihil wordt gesteld met ingang van 13 juni 2023;
alsmede te bepalen dat de moeder een kinderalimentatie voor [de minderjarige] van € 400,- per maand, althans een bedrag dat de rechtbank juist acht, aan de vader zal voldoen, telkens voor de eerste van iedere maand, met ingang van 13 juni 2023, althans per 19 september 2023, althans per datum indiening verzoekschrift, althans een datum die de rechtbank juist acht;
voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.
De moeder voert verweer dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken en verzoekt zelfstandig, na wijziging:
- te bepalen dat de vader c.q. gezinsvoogd zal meewerken aan de terugplaatsing van [de minderjarige] bij de moeder en het terugplaatsingstraject er als volgt uit ziet:
  • de eerste maand: eenmaal per week onbegeleid op zaterdag 12.00 uur tot en met 15.00 uur;
  • de tweede maand: eenmaal per week onbegeleid van zaterdag 12.00 uur tot en met 17.00 uur;
  • de derde maand: eenmaal per week onbegeleid van zaterdag 12.00 uur tot en met zondag 12.00 uur;
  • de vierde maand: eenmaal per week onbegeleid van vrijdag na school tot en met zondag 17.00 uur, met verdeling van de vakanties zoals bepaald in de beschikking van 8 december 2022;
  • de vijfde maand: terugplaatsing van [de minderjarige] bij de moeder en de uithuisplaatsing wordt beëindigd;
  • de overdrachten vinden plaats in Dordrecht bij het politiebureau (zoals eerder is vastgesteld door de rechtbank);
  • met een dwangsom van € 250,- per dag dat voornoemde zorgregeling niet of niet behoorlijk wordt nagekomen;
voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vader voert verweer dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

Beoordeling

Hoofdverblijfplaats
Standpunt vader
De vader wil graag dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] nu bij de vader wordt vastgesteld. [de minderjarige] verblijft al sinds juni 2023 bij de vader. [de minderjarige] staat ook ingeschreven op het BRP-adres van de vader. [de minderjarige] heeft het goed bij de vader. Hij doet goed zijn best op school, heeft vriendjes en heeft zijn ABC zwemdiploma’s gehaald. De gecertificeerde instelling heeft toezicht op de verblijfssituatie, groei en ontwikkeling van [de minderjarige] . De veiligheid en het persoonlijk welzijn van [de minderjarige] worden bij de vader gewaarborgd. [de minderjarige] voelt zich thuis bij de vader. De vader wenst de juridische situatie in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie. Voor [de minderjarige] is het ook belangrijk om te weten waar hij voor de langere termijn zal wonen. Het toekomstperspectief van [de minderjarige] moet voor iedereen duidelijk zijn. Bij de vader zijn er geen contra-indicaties aanwezig.
Standpunt moeder
De moeder stelt dat sprake is van een onterechte uithuisplaatsing. Het wordt gebracht alsof [de minderjarige] zich goed ontwikkelt bij de vader omdat het niet meer bij de moeder verblijft, maar hij is uit een situatie gehaald waarin twee ouders niet met elkaar kunnen communiceren. Nu ervaart hij de gevolgen daar niet meer van. Dit heeft niets te maken met de verblijfplaats bij de vader. Als [de minderjarige] bij de moeder was blijven wonen en het contact met de vader volledig was gestopt, zou dat tot hetzelfde resultaat hebben geleid: rust voor [de minderjarige] .
De moeder stelt zich daarnaast op het standpunt dat wijziging van de hoofdverblijfplaats een perspectiefbesluit is dat moet worden genomen door de gecertificeerde instelling en dat dat moet worden getoetst door de kinderrechter. De uithuisplaatsing loopt nog en de verplichting om te werken aan terugplaatsing bij moeder is nog van toepassing. Bij toewijzing van dit verzoek van de vader zou de kinderrechter, die de verlenging van de uithuisplaatsing toetst, geconfronteerd worden met een voldongen feit.
Oordeel rechtbank
De rechtbank stelt – onder verwijzing naar de conclusie van A-G Lückers van 19 november 2021 (ECLI:NL:PHR:2021:1086) – het volgende voorop. Hoewel een machtiging tot uithuisplaatsing volgens de uitspraak van de Hoge Raad van 14 oktober 2011 wel kan voorzien in plaatsing bij de andere met gezag belaste ouder, heeft het, indien mogelijk, de voorkeur als dit bereikt wordt op basis van een verzoek tot wijziging van de hoofdverblijfplaats, omdat deze route geen inmenging in het gezinsleven van de jeugdhulpinstanties vergt, maar uitgaat van een verzoek van een met gezag belaste ouder en het kind een in beginsel duidelijker perspectief biedt. Immers een maatregel van kinderbescherming is een ingrijpende maatregel die diep ingrijpt in het family life van betrokkenen en ook dient te voldoen aan de grond genoemd in art. 1:255 BW dat -kort gezegd- sprake is dat de minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd. Voor de machtiging uithuisplaatsing die niet los van de ondertoezichtstelling kan worden verleend is nog vereist dat dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding of observatie van de minderjarige (art. 1:265b BW). Bij een wijziging hoofdverblijfplaats is hier allemaal geen sprake van. Het betreft hier een geschil tussen ouders die gezamenlijk gezag hebben en waarbij de rechter een beslissing neemt die hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Voorts is deze wijziging niet aan een termijn gebonden zoals een machtiging uithuisplaatsing uit de aard van de zaak wel is. Hierdoor biedt de wijziging van de hoofdverblijfplaats het kind meer duidelijkheid en zekerheid over zijn verblijfplaats, hetgeen in zijn belang kan zijn.
In deze zaak gaat het om het geschil tussen de ouders over de hoofdverblijfplaats [de minderjarige] : moet deze bij de moeder blijven, of moet deze worden gewijzigd naar de vader? [de minderjarige] verblijft sinds 5 juni 2023, dus al bijna 2,5 jaar, bij de vader op basis van een machtiging uithuisplaatsing. Op het moment dat de machtiging uithuisplaatsing werd afgegeven liep er al geruime tijd – sinds december 2000 – een ondertoezichtstelling vanwege de aanhoudende en heftige strijd tussen de ouders. Ook waren er vanaf het begin van de ondertoezichtstelling zorgen over de opvoedsituatie bij de moeder thuis en het veelvuldige schoolverzuim van [de minderjarige] . Vanaf de eerste machtiging uithuisplaatsing heeft de kinderrechter het belang van contact tussen [de minderjarige] en de moeder benadrukt. In de beschikking van 14 november 2023 – ruim vijf maanden na de eerste machtiging uithuisplaatsing – heeft de kinderrechter het volgende overwogen:
‘In de afgelopen periode heeft een aanzienlijke verbetering in de ontwikkeling van [de minderjarige] plaatsgevonden. Zijn schoolgang is weer opgepakt, er zijn geen zorgen op cognitief gebied noch over zijn gedrag, hij komt veel meer buiten en is gaan sporten. Ook onderneemt hij activiteiten waarbij hij contact heeft met leeftijdgenootjes. Het ASH traject dat kort na de plaatsing bij de vader is ingezet, is positief afgesloten. Wel is nog een ernstige ontwikkelingsbedreiging gelegen in het uitblijven van contact tussen [de minderjarige] en de moeder. Zowel de vader als de jeugdbeschermer hebben er op gewezen dat [de minderjarige] zijn moeder mist. Het is belangrijk dat alles in het werk wordt gesteld om tot herstel van dat contact te komen. De kinderrechter heeft gezien dat de jeugdbeschermer, binnen de uitvoering van de maatregelen en de regie-rol die hij daarbij heeft, alles heeft gedaan wat binnen zijn mogelijkheden ligt om [de minderjarige] en de moeder weer met elkaar in contact te brengen. De jeugdbeschermer heeft ook -en terecht- geprobeerd bij de moeder over te brengen dat onbelast contact niet betekent dat het contact ook meteen onbegeleid zou moeten zijn. Dit heeft echter nog niet tot concreet resultaat geleid; de grootste drempel ligt nog bij de moeder.’
Het is zeer verdrietig dat er tot op heden geen bestendig contact is geweest tussen [de minderjarige] en de moeder. Hierna zal de rechtbank daar dieper op ingaan. De rechtbank is van oordeel dat er nu een beslissing moet worden genomen over de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] . Na bijna 2,5 jaar onzekerheid is het in zijn belang noodzakelijk dat er nu duidelijkheid komt over de plek waar hij opgroeit. De rechtbank neemt hierbij mede in aanmerking dat hij inmiddels 12 jaar oud is, weet wat er speelt en er binnenkort een nieuwe fase in zijn leven aanbreekt: middelbare school en puberteit. In die fase is het nóg belangrijker dat er rust en duidelijkheid is over de vraag waar hij woont en opgroeit. [de minderjarige] woont nu al een tijd bij de vader en, zoals in november 2023 al werd gezien, het gaat goed met [de minderjarige] bij de vader. Er is hulp ingezet bij vader thuis en er zijn geen zorgen over het opvoedklimaat bij de vader. In een handgeschreven briefje van [de minderjarige] aan de rechter schrijft hij dat hij het fijn heeft bij papa, dat hij doet wat hij moet doen en dat hij bij papa wil blijven wonen. [de minderjarige] heeft hierbij ook tekeningetjes gemaakt.
Gelet op dit alles zal de rechtbank bepalen dat het hoofverblijf van [de minderjarige] wordt gewijzigd naar de vader, zodat de juridische situatie in overeenstemming wordt gebracht met de feitelijke situatie. Nu er inmiddels al een jaar geen contact meer is geweest tussen [de minderjarige] en de moeder, is het niet in zijn belang dat zijn hoofdverblijfplaats nog steeds bij de moeder is. Deze beslissing staat los van het al dan niet hervatten van het traject van contactherstel tussen de moeder en [de minderjarige] , waarover hieronder meer.
Omgang / zorgregeling en dwangsom
Standpunt vader
De vader heeft zijn eerdere verzoek tot wijziging van de zorgregeling ingetrokken en verzoekt nu te bepalen dat de rechtbank geen zorgregeling tussen [de minderjarige] en de moeder zal vastleggen. Dit omdat het contactherstel tussen de moeder en [de minderjarige] niet van de grond is gekomen. [de minderjarige] mist zijn moeder, maar hij is ook teleurgesteld doordat de moeder een aantal keer niet op afspraken is verschenen. Op 15 november 2024 was een begeleide omgang van drie uur gepland, die de moeder heeft afgezegd. [de minderjarige] was toen teleurgesteld. Vervolgens hebben de gecertificeerde instelling en de kindbehartiger meerdere pogingen gedaan om een afspraak in te plannen met de moeder om weer tot contactherstel te komen. Dit is niet gelukt. Uiteindelijk heeft de gecertificeerde instelling bij brief van 20 mei 2025 aan de ouders het volgende geschreven: :
" [de minderjarige] wordt ouder, mist zijn moeder enorm, maar heeft behoefte aan duidelijkheid. Vanuit Het Kindanker is het volgende advies geschreven: "Het is tot nu toe niet gelukt om een afspraak te maken met moeder. Daar leid ik uit af dat zij op dit moment niet in staat is, om welke reden dan ook, te werken aan contactherstel. We gaan niet meer op moeder wachten omdat wachten ervoor zorgt dat het leven/de ontwikkeling van S. stopt. En het is juist belangrijk om door te kunnen met je leven (spelen, leren, sporten enz.), met daarbij natuurlijk wel het gemis van zijn moeder. Uiteraard blijven wij wel hopen dat het moeder op een dag lukt om het contact weer op te pakken. Daarvoor is het nodig dat zij eerst individuele begeleiding krijgt (zoals de heer Arkink in zijn mail van november 2024 heeft aangegeven). Op dit moment is zij onvoorspelbaar in haar gedrag (mail/bezoek). Voorspelbaarheid is nodig voor een contactherstel."
Op dit moment is [de minderjarige] bezig met een traject verlies- en rouwverwerking bij de kindbehartiger. De afgelopen jaren is [de minderjarige] zo teleurgesteld geraakt. Volgens de vader heeft hij nu rust en duidelijkheid nodig. Zoals de gecertificeerde instelling en de kindbehartiger hebben aangegeven, is [de minderjarige] op het punt dat hij mag stoppen met wachten op zijn moeder, maar hij kan wel blijven hopen op zijn moeder.
Standpunt moeder
De moeder stelt dat het contactherstel stagneert omdat de gecertificeerde instelling en de kindbehartiger steeds nieuwe, onredelijke voorwaarden stellen. Het klopt dat de moeder kritisch kan zijn naar hulpverlening, maar dat betekent niet dat zij niet meewerkt. Zij kan en mag kritische vragen stellen als het om haar kind gaat. Er moet begrip worden getoond als een ouder niet veel vertrouwen heeft in voortvarend handelen van jeugdbescherming. Het vertrouwen herstellen lukt niet met een uithuisplaatsing. Volgens de moeder is begeleide omgang niet nodig. [de minderjarige] heeft immers tien jaar lang bij de moeder gewoond.
Waar het voor de moeder is mis gegaan, is dat voor haar gevoel de afspraken door de kindbehartiger telkens werden gewijzigd. De moeder had geen zeggenschap. Afgesproken was dat er eerst drie begeleide omgangsmomenten zouden zijn en daarna onbegeleide momenten. Door alle wijzigingen zag de moeder niet meer gebeuren dat er onbegeleid contact zou komen. Deze gang van zaken heeft ervoor gezorgd dat de moeder niet meer kon meewerken aan het traject met de kindbehartiger. De moeder was het zo oneens met de manier waarop het traject is gelopen, dat zij de afspraken die stonden gepland, heeft afgezegd. Zij overzag niet dat het gevolg zou zijn dat zij [de minderjarige] vervolgens nog langer niet zou zien. De moeder wil niets liever dan contact met haar zoon. Hoewel zij moeite heeft met de aanpak van de kindbehartiger en de gecertificeerde instelling, heeft zij desgevraagd op de zitting aangegeven dat als zij nog één kans zou krijgen om met de kindbehartiger en de gecertificeerde instelling tot contactherstel te komen, zij deze kans zou grijpen.
Oordeel rechtbank
De rechtbank moet nu beoordelen of het in het belang van [de minderjarige] is om nog één laatste poging te ondernemen tot contactherstel tussen de moeder en [de minderjarige] , of dat er een te groot risico is dat [de minderjarige] weer teleurgesteld wordt en dat het dus meer in zijn belang is dat er geen zorgregeling wordt vastgesteld. Duidelijk is dat [de minderjarige] zijn moeder mist en dat de moeder [de minderjarige] mist. Zij willen graag contact met elkaar. Toch is het sinds oktober 2024, ondanks de maximale inspanning van zowel de gecertificeerde instelling als de kindbehartiger, helaas niet gelukt om het contact tot stand te brengen.
De moeder heeft zowel in de stukken als op de zitting meermaals uitgebreid uiteengezet dat de vader, de gecertificeerde instelling en de kindbehartiger haar tegenwerken en erop uit zijn om haar uit het leven van [de minderjarige] te wissen. De rechtbank heeft echter in het dossier – met uitgebreide emailwisselingen tussen de gecertificeerde instelling, de kindbehartiger en de moeder – hier echter geen aanwijzing voor gevonden, integendeel: net zoals de kinderrechter in november 2023 al opmerkte, ziet de rechtbank dat de gecertificeerde instelling ook na november 2023 alles gedaan wat zij, binnen de regie-rol die zij heeft en wat binnen haar mogelijkheden ligt, om [de minderjarige] en de moeder weer met elkaar in contact te brengen. Door of namens de moeder kon desgevraagd op de zitting niet nader worden geduid waar deze tegenwerking concreet uit blijkt – afgezien van één opmerking van de jeugdbeschermer tijdens de zitting van 13 juni 2023, waar hij toelicht waarom er niet is gekozen voor een neutrale plaatsing. Daarbij merkt de jeugdbeschermer op:
‘Terugplaatsing van [de minderjarige] bij de moeder lijkt zowel nu als op de lange termijn niet mogelijk’.Hoe hard dit ook bij de moeder moet zijn binnengekomen, deze opmerking rechtvaardigt niet de conclusie dat de gecertificeerde instelling erop uit is om de moeder uit het leven van [de minderjarige] te wissen. De jeugdbeschermer heeft daarna immers ook gezegd:
‘We willen heel graag het contact tussen [de minderjarige] en de moeder zo goed mogelijk houden en zo snel mogelijk naar een weekendregeling toewerken. Daarom willen we Family Supporters inzetten en samen met de moeder in gesprek gaan over hoe we daar zo spoedig mogelijk kunnen komen.(…)’
De moeder heeft ook aangegeven dat het allemaal komt doordat er telkens wisselende personen of instanties betrokken waren. Uit het dossier blijkt juist dat er in ieder geval vanaf de uithuisplaatsing in juni 2023 tot eind december 2025 één en dezelfde persoon als jeugdbeschermer betrokken was. Op verzoek van de moeder is er een kindbehartiger ingeschakeld om het contactherstel te begeleiden, en dat is vanaf het begin ook één en dezelfde persoon geweest.
Deze sterke beleving van de moeder dat anderen – de vader, de gecertificeerde instelling, de kindbehartiger – er doelbewust op uit zijn om haar uit het leven van [de minderjarige] te wissen, is op momenten nóg sterker dan het gemis van [de minderjarige] . Op de zitting is hierover uitvoerig met de moeder gesproken en zij heeft erkend dat dit eerste gevoel inderdaad op momenten de overhand heeft. Vanuit die emotie probeert de moeder zelf de regie te nemen door eisen te stellen aan hoe en wanneer de contactmomenten met [de minderjarige] plaatsvinden, en wanneer daar niet aan tegemoet gekomen wordt, zegt zij afspraken af, of reageert niet of afwijzend op nieuwe voorstellen. Dit patroon is al een aantal jaren zichtbaar.
De meest recente voorbeelden hiervan deden zich voor op 15 november 2024 en in maart 2025. Op verzoek van de moeder heeft de gecertificeerde instelling een neutrale derde, de kindbehartiger [naam 4] van het Kindanker, aangesteld om het contactherstel tussen moeder en [de minderjarige] te begeleiden. De kindbehartiger heeft hiervoor een stappenplan gemaakt. De eerste stap hield in: drie begeleide contactmomenten. De eerste twee contactmomenten verliepen goed. Op 15 november 2025 zou het derde, en laatste, begeleide contact plaatsvinden voordat er overgegaan zou worden naar onbegeleid contact – en dat laatste is wat de moeder zo graag wilde en nog steeds wil. [de minderjarige] en de moeder zouden in de middag drie uur met elkaar doorbrengen en zij zouden daarbij iets buiten de deur kunnen gaan eten/drinken. Op die 15e november 2024 om 6.54 uur stuurde de moeder echter een e-mail naar de kindbehartiger waarin zij het volgende mededeelde:
‘(…) Aangezien u (…), [de kindbehartiger en de jeugdbeschermer] en de vader (…) bewust niet op mijn e-mails reageren en weigeren om mee te werken aan de beschikking van de rechtbank, kan de afspraak in het belang van [de minderjarige] hierom dan ook niet meer doorgaan.(…).’De kindbehartiger heeft dit bericht niet opgevat als een afzegging en [de minderjarige] was hevig teleurgesteld toen de moeder die middag niet verscheen.
Nadat de toenmalige vaste jeugdbeschermer eind december 2024 was uitgevallen, heeft een collega zijn taken tijdelijk op zich genomen. De insteek van deze tijdelijke jeugdbeschermer was om het stappenplan van de kindbehartiger weer op te pakken waar men gebleven was. Daarbij was het wel nodig dat er eerst een driegesprek zou komen tussen de moeder, de kindbehartiger en de jeugdbeschermer. Dit, omdat de relatie tussen de moeder en de kindbehartiger na de emails van de moeder uit november 2025 onder druk was komen te staan. De moeder weigerde pertinent om dit gesprek aan te gaan. Om die reden kon de afspraak die al was gemaakt voor 21 maart 2025 – waarbij de moeder met [de minderjarige] drie uur met elkaar zouden doorbrengen, wandelen in het winkelcentrum van Eindhoven en eventueel samen een hapje eten – niet doorgaan. De moeder stelt dat zij deze keuzes in het belang van [de minderjarige] heeft gedaan, om hem te beschermen tegen het gedoe tussen de volwassenen om hem heen. Dit voelde voor de moeder als de juiste keuze.
Het gevolg van deze keuze is juist het tegenovergestelde: [de minderjarige] is de dupe van de strijd van de moeder tegen de vader, de gecertificeerde instelling en de kindbehartiger. Hij heeft al lange tijd moeten leven in onzekerheid of en wanneer hij zijn moeder weer gaat zien. Zolang de moeder dit patroon niet weet te doorbreken, blijft deze onzekerheid voor hem bestaan en is het inzetten op contactherstel naar het oordeel van de rechtbank niet meer in zijn belang. Als de moeder deze omslag wel weet te maken, als het haar lukt om het patroon te doorbreken en zij een duidelijke gedragsverandering kan laten zien, dan kan er weer worden toegewerkt naar een weekendregeling met [de minderjarige] .
De rechtbank zal de moeder nog een laatste kans geven om een gedragsverandering te laten zien, omdat de band met de moeder voor [de minderjarige] zo belangrijk is. Dit is absoluut nodig om tot contactherstel te komen. Concreet moet de moeder in de komende periode laten zien dat zij de regie rondom het contact tussen haar en [de minderjarige] kan overlaten aan anderen, namelijk aan de gecertificeerde instelling en de kindbehartiger, en dat zij het gevoel dat anderen haar alleen maar dwars willen zitten, opzij kan zetten.
Op de zitting is er vanuit de Raad bij de moeder op aangedrongen om voor zichzelf (psychologische) hulp te zoeken. De moeder heeft op de zitting aangegeven dat zij geen hulp nodig heeft. Zij heeft in 2020 naar aanleiding van een aanbeveling vanuit de jeugdbeschermingstafel al een psycholoog ingeschakeld. Deze psycholoog stelde geen diagnose en constateerde dat de moeder er geen meerwaarde in zag om in therapie te gaan. De rechtbank merkt hierover op dat het aan de moeder zelf is om al dan niet individuele hulp in te schakelen, en zo ja, te bepalen welke hulp zij wil krijgen. Het gaat erom dat zij het hiervoor beschreven patroon weet te doorbreken.
Het voorgaande brengt met zich dat de rechtbank zal bepalen dat het contact tussen de moeder en [de minderjarige]
voorlopigzal plaatsvinden onder regie van de gecertificeerde instelling. Daarbij zal allereerst moeten worden onderzocht of en zo ja, op welke manier, er bij [de minderjarige] ruimte is om weer contact met de moeder te hebben. Indien die ruimte er is, moet de gecertificeerde instelling nieuwe afspraken met de moeder maken om te komen tot contactherstel. Zoals op de zitting is besproken, is de eerste stap daarbij een driegesprek tussen de moeder, de jeugdbescherming en de kindbehartiger. De kindbehartiger moet onderzoeken bij [de minderjarige] of er mogelijkheden zijn voor een eerste contactmoment met de moeder, en waar [de minderjarige] in dit kader wel of niet behoefte aan heeft. Als daar een concreet voorstel/stappenplan uit volgt, moet de moeder zich daaraan houden, zonder voorwaarden te stellen, zonder afspraken anders te willen invullen en/of gemaakte afspraken af te zeggen. Het kan ook zijn dat er minder afspraken gepland staan dan de moeder graag zou willen zien. De moeder moet zich hier dan aan conformeren.
Daarbij benadrukt de rechtbank hetgeen namens de gecertificeerde instelling op de zitting is aangegeven, namelijk dat het tempo van [de minderjarige] leidend is. Mochten er afspraken staan ingepland die naar het oordeel van de gecertificeerde instelling en/of de kindbehartiger bij nader inzien niet in het belang van [de minderjarige] zijn, dan kunnen de afspraken wel gewijzigd worden.
Conclusie
De rechtbank zal het verzoek met betrekking tot het contact tussen de moeder en [de minderjarige] pro forma aanhouden tot 1 maart 2026, zodat rustig kan worden onderzocht of – op het tempo van [de minderjarige] – en zo ja hoe, alsnog tot contactherstel kan worden gekomen. De rechtbank verzoekt de advocaten van de vader en van de moeder om zich vóór 1 maart 2025 uit te laten over de stand van zaken en de gewenste voortgang van de procedure.
De rechtbank geeft de moeder mee dat dit gaat om een laatste poging. Als het haar niet lukt om de hiervoor omschreven omslag te maken, is het moment gekomen dat er voor [de minderjarige] duidelijkheid moet komen. Dat betekent dat er dan geen zorg/contactregeling tussen [de minderjarige] en de moeder zal worden vastgelegd.
Gezag
Op grond van het eerste lid van artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag, bedoeld in het tweede lid van artikel 1:251 BW beëindigen, indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Alsdan bepaalt de rechtbank aan wie van de ouders voortaan het gezag over [de minderjarige] toekomt. Het eerste en derde lid van artikel 1:251a BW worden van overeenkomstige toepassing verklaard. Op grond hiervan kan de rechter na ontbinding van het huwelijk op verzoek van de ouders of van één van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
er een onaanvaardbaar risico is dat [de minderjarige] klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
wijziging van het gezag anderszins in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is.
De vader stelt dat communicatie met de moeder stress en spanningen meebrengt, met zijn weerslag op de vader en [de minderjarige] . Steeds blijft de moeder dwarszitten met gewichtige beslissingen over [de minderjarige] . Er moet nu een knoop worden doorgehakt over het gezamenlijk gezag. Het hoofd van [de minderjarige] is vol. Hij hoort niet bezig te zijn met beslissingen die over hem moeten worden genomen, maar die de vader niet kan nemen vanwege tegenwind van de moeder. Duidelijk is dat [de minderjarige] klem en verloren is geraakt tussen zijn ouders. De situatie waarin [de minderjarige] wordt meegezogen duurt al sinds de echtscheiding van de ouders, al elf jaar lang. Dit moet stoppen, voordat het [de minderjarige] nog meer beschadigt.
De moeder stelt dat er door de vader niet met de moeder wordt gecommuniceerd. Dan kan er niet worden geconcludeerd dat gezamenlijk gezag niet in het belang van [de minderjarige] is. De moeder is niet weigerachtig. Zij heeft recent nog toestemming gegeven voor een paspoortaanvraag van [de minderjarige] .
De rechtbank overweegt als volgt.
Hoewel gezamenlijk gezag het uitgangspunt is van de wet(gever), is de rechtbank van oordeel dat in dit geval sprake is van een uitzonderingsgrond zoals bedoeld in artikel 1:251a BW. Het is de rechtbank duidelijk geworden dat [de minderjarige] al jarenlang structureel klem en verloren is geraakt tussen de ouders, en dat niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering komt. De afgelopen jaren is duidelijk geworden dat de ouders met geen mogelijkheid met elkaar kunnen overleggen, zelfs niet met tussenkomst van de gecertificeerde instelling. De communicatie tussen de ouders loopt al jaren dermate stroef dat [de minderjarige] daar last van heeft. De rechtbank overweegt dat de vader nu een aantal jaar de hoofdverzorger en opvoeder is van [de minderjarige] . De rechtbank zal nu duidelijkheid en rust creëren voor [de minderjarige] door een beslissing te nemen over het gezag, namelijk dat voortaan de vader alleen het ouderlijk gezag over [de minderjarige] zal uitoefenen. Deze beslissing verandert niets aan het belang van contact(herstel) tussen de moeder en [de minderjarige] .
Vervangende toestemming overdracht medische dossiers
De vader loopt tegen praktische problemen aan bij de overdracht van de medische dossiers van [de minderjarige] van zijn vorige huisarts en tandarts naar zijn huidige huisarts en tandarts in Eindhoven. Inmiddels is gebleken dat de moeder toestemming heeft gegeven voor de overdracht van de medische dossiers van de huisarts, zodat de vader op de zitting het verzoek op dit punt heeft ingetrokken. De overdracht van de dossiers van de tandarts is nog niet rond, zodat de vader dit verzoek handhaaft.
De moeder heeft aangegeven dat zij toestemming heeft verleend voor de overdracht van de medische dossiers, zowel ten aanzien van de huisarts als van de tandarts.
De rechtbank zal, voor zover nodig, de vader vervangende toestemming verlenen voor de overdracht van de dossiers bij de tandarts. Kennelijk is de overdacht nog niet gelukt. De rechtbank kan uit de stukken niet opmaken wie of wat hier de oorzaak van is. De rechtbank zal, voor zover nodig, dit verzoek van de vader toewijzen.
Kinderalimentatie
Behoefte
De behoefte van [de minderjarige] is in 2014 vastgesteld op € 365,- per maand. Geïndexeerd naar 2025 bedraagt de behoefte van [de minderjarige] afgerond € 496,- per maand. Gesteld noch gebleken is dat hier een (andere) wijziging in is opgetreden.
Verhouding draagkracht
Vervolgens moet worden beoordeeld in welke verhouding deze behoefte over de ouders moet worden verdeeld.
Van de vader heeft de rechtbank recente financiële gegevens ontvangen. Van de moeder heeft de rechtbank geen financiële gegevens ontvangen. De rechtbank zal een draagkrachtberekening maken waarbij zij ervan uitgaat dat er ten opzichte van 2015 geen wijziging is in de verhouding tussen het NBI van de moeder en het NBI van de vader.
Draagkracht vader
In de draagkrachtberekening die de rechtbank in 2015 heeft gemaakt, is aan de zijde van de vader uitgegaan van een bruto inkomen van € 1.878,- per maand.
Gebleken is dat het inkomen van de vader ten opzichte van 2015 is gestegen. De vader heeft als productie 23 zijn recente loonstroken van juni, juli en augustus 2025 ingediend waaruit een bruto loon volgt van € 2.734,- per maand. Daarvan uitgaand en rekening houdend met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting, de inkomensafhankelijke combinatiekorting en het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop, berekent de rechtbank het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de vader in 2025 op € 3.208,- per maand.
Het NBI van de vader is hoger dan € 2.125,-, zodat de rechtbank voor de berekening van zijn draagkracht de formule 70% x [NBI – (0,3 x NBI + 1.310)] zal hanteren.
De draagkracht van de vader bedraagt volgens bovenstaande formule:
70% x [3.208 – (962,40 + 1.310)] = afgerond € 655,- per maand.
Draagkracht moeder
In de draagkrachtberekening die de rechtbank in 2015 heeft gemaakt, is aan de zijde van de moeder uitgegaan van een bruto inkomen van € 345,24 per week.
De moeder heeft geen inzage verschaft in haar huidige inkomen. De rechtbank acht het aannemelijk dat haar inkomen sinds 2015, net als dat van de vader, is gestegen. Bij gebrek aan financiële gegevens, zal de rechtbank uitgaan van een even grote stijging van het inkomen als aan de zijde van de vader.
Een bruto weekinkomen van € 345,24 komt neer op € 1.496,- per maand (345,24 x 52 / 12). Het inkomen van de vader is met 45,58% gestegen ((2.734 – 1.878) / 1.878) x 100. Het huidige inkomen van de moeder komt dan uit op afgerond € 2.178,- bruto per maand (1.496 x 45,58%). Daarvan uitgaand en rekening houdend met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting, berekent de rechtbank het NBI van de moeder in 2025 op € 2.085,- per maand. Het NBI van de moeder is hoger dan € 2.075,- per maand en lager dan € 2.125,- per maand. Volgens de draagkrachttabel zoals neergelegd in het Rapport Alimentatienormen van de Expertgroep Alimentatie (de expertgroep) bedraagt de draagkracht van de moeder dan € 117,- per maand.
Draagkrachtvergelijking
De gezamenlijke draagkracht van de ouders bedraagt € 772,- per maand (655 + 117). Aangezien de gezamenlijke draagkracht van de ouders de behoefte van [de minderjarige] (€ 496,- per maand) overstijgt, zal de rechtbank overgaan tot een draagkrachtvergelijking.
De verdeling van de behoefte over beide ouders wordt dan berekend volgens de formule:
ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
het eigen aandeel van de vader bedraagt: 655 / 772 x 496 = € 421,- afgerond
het eigen aandeel van de moeder bedraagt: 117 / 772 x 496 = € 75,- afgerond
samen € 496,-
Van de totale behoefte komt dus een gedeelte van € 421,- per maand voor rekening van de vader en een gedeelte van € 75,- per maand voor rekening van de moeder.
Zorgkorting
Voor wat betreft de zorgkorting volgt de rechtbank ook de richtlijn van de expertgroep, inhoudende dat het percentage van de zorgkorting afhankelijk is van de hoeveelheid zorg. Momenteel is er geen omgang tussen de moeder en [de minderjarige] . Conform de richtlijn van de expertgroep zal de rechtbank en forfaitaire zorgkorting van 5% hanteren, omdat de ouders onderling en jegens het kind het recht en de verplichting hebben tot omgang en in ieder geval tot dat bedrag in de zorg zou kunnen worden voorzien. Bovendien zal er nu worden ingezet op contactherstel. De zorgkorting bedraagt 5% van de behoefte, dus afgerond € 25,- per maand.
Het eigen aandeel van de moeder komt dan neer op € 50,- per maand (75 – 25).
Ingangsdatum
De rechtbank de ingangsdatum vaststellen per heden, nu de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] per heden wordt gewijzigd naar de vader.
Conclusie
Het voorgaande brengt met zich dat de rechtbank de door de moeder met ingang van heden aan de vader te betalen kinderalimentatie ten behoeve van [de minderjarige] zal vaststellen op € 50,- per maand. Het meer of anders verzochte zal de rechtbank afwijzen.
Verder zal de rechtbank het verzoek van de vader om te bepalen dat de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie met ingang van 13 juni 2023 op nihil wordt gesteld, toewijzen. [de minderjarige] verblijft sinds deze datum bij de vader en sindsdien heeft de vader de kinderalimentatie niet meer aan de moeder betaald.
Aanhechten berekening
De door de rechtbank gemaakte berekening is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Proceskosten
Nu de beschikking nog geen eindbeschikking zal wijzen, zal de rechtbank de beslissing ten aanzien van de proceskosten aanhouden.

BeslissingDe rechtbank – met wijziging in zoverre van de beschikkingen van deze rechtbank van 14 januari 2015, van 8 december 2022, verbeterd bij beschikking van 23 januari 2023, en van 14 februari 2023 –:

*
bepaalt dat de minderjarige [de minderjarige] ( [de minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] , voortaan de hoofdverblijfplaats zal hebben bij de vader;
*
bepaalt dat voortaan alleen aan de vader het ouderlijk gezag toekomt over de minderjarige [de minderjarige] ;
*
bepaalt dat het contact tussen de minderjarige [de minderjarige] en de moeder
voorlopigonder regie van de gecertificeerde instelling zal plaatsvinden, waarbij het contact, de frequentie van het contact en de duur van het contact – zoals in het lichaam van deze beschikking beschreven, door de gecertificeerde instelling in samenspraak met de kindbehartiger zal worden bepaald;
*
verleent de vader toestemming, die de toestemming van de moeder vervangt, om de dossiers van [de minderjarige] van [tandartspraktijk 1] naar [tandartspraktijk 2] , vrij te geven en over te dragen;
*
bepaalt de door de vader met ingang van 13 juni 2023 aan de moeder te betalen kinderalimentatie ten behoeve van [de minderjarige] op nihil;
*
bepaalt de door de moeder, met ingang van heden, te betalen kinderalimentatie ten behoeve van de minderjarige [de minderjarige] op € 50,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
*
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
*
houdt iedere verdere beslissing ten aanzien van de
omgang en de dwangsomaan tot
1 maart 2026 pro forma.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.C. Olland, kinderrechter, bijgestaan door mr. R.P. Bas als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 7 oktober 2025.