ECLI:NL:RBDHA:2025:18598

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 oktober 2025
Publicatiedatum
8 oktober 2025
Zaaknummer
C/09/684097 / FA RK 25-3048
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking inzake gezagsuitoefening en zorgregeling voor minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 juli 2025 een beschikking gegeven inzake de gezagsuitoefening en zorgregeling voor de minderjarige [de minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2022. De vader heeft verzocht om de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast te stellen, waarbij de minderjarige om de week bij hem verblijft van vrijdag na school tot en met dinsdag naar school. De moeder heeft verweer gevoerd en zelfstandig verzocht om een andere regeling. De rechtbank heeft de ouders in de gelegenheid gesteld om een ouderschapsplan op te stellen, maar omdat dit niet is gelukt, heeft de rechtbank besloten om het verzoek van de vader toe te wijzen. De huidige zorgregeling blijft van kracht tot het moment dat de minderjarige naar school gaat. De rechtbank heeft ook een regeling vastgesteld voor de vakantie- en feestdagen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het in het belang van de minderjarige is om duidelijkheid te scheppen over de zorgregeling, vooral nu de minderjarige binnenkort naar school gaat. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 25-3048
Zaaknummer: C/09/684097
Datum beschikking: 31 juli 2025

Gezagsuitoefening

Beschikking op het op 18 april 2024 ingekomen verzoek van:

[de vader] ,

de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. A.J.H.M. Hopmans te Rotterdam.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de moeder] ,

de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. A.C.M. van Lieshout te [geboorteplaats] .

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het F9 formulier van 7 mei 2025 met bijlagen van de vader;
- de brief van 12 juni 2025 met bijlage van de vader;
- het verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek.
Op 24 juni 2025 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vader met mr. H.J. van Smaalen, waarnemer voor mr. Hopmans, de moeder met haar advocaat en [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming.

Verzoek en verweer

De vader heeft in het kader van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) verzocht de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken van ieder der ouders vast te stellen, in die zin dat de minderjarige [de minderjarige] bij de vader zal zijn om de week van vrijdag na school tot en met dinsdag naar school, waarbij de moeder [de minderjarige] op vrijdag naar de vader brengt en de vader [de minderjarige] op dinsdag naar school brengt en te bepalen dat als er geen school is op vrijdag en de vrijdag geen onderdeel is van de vakantie, [de minderjarige] vanaf 11.00 uur bij de vader is, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De moeder heeft verweer gevoerd, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Ook heeft de moeder zelfstandig verzocht:
- te bepalen dat [de minderjarige] bij de vader zal zijn overeenkomstig de -naar de rechtbank begrijpt- in punt 18 van haar verweerschrift vermelde zorgregeling, te weten:
- eenmaal in de veertien dagen van vrijdag 11.00 uur tot zondag 17.00 uur;
- in de week dat [de minderjarige] het weekend niet bij zijn vader is op donderdag van 11.00 uur tot vrijdag 17.00 uur;
- waarbij geldt dat de moeder [de minderjarige] naar de vader brengt bij aanvang van de regeling en de vader [de minderjarige] weer terug naar de moeder bij einde van de regeling;
- de verdeling van de schoolvakanties en feestdagen vast te stellen overeenkomstig de naar de rechtbank begrijpt in punt 19 van haar verweerschrift vermelde regeling;
een en ander voor zoveel mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

Feiten

- Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
- Zij zijn de ouders van het volgende minderjarige kind:
- [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2022 te [geboorteplaats] .
- [de minderjarige] heeft de hoofdverblijfplaats bij de moeder.
- Partijen oefenen het gezamenlijk gezag over [de minderjarige] uit.

Beoordeling

Ontvankelijkheid
Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen, als er sprake is van gezamenlijke uitoefening van het gezag, geschillen hierover op verzoek van de ouders, of een van hen, aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van de kinderen wenselijk voorkomt.
Op grond van artikel 1:253a, derde lid, BW in samenhang met artikel 1:247a BW, moeten de ouders bij beëindiging van hun samenleving een ouderschapsplan opstellen. Genoemd derde lid van artikel 1:253a BW bepaalt dat als de ouders daaraan niet hebben voldaan, de rechter de beslissing op een in het tweede lid van dat artikel bedoeld verzoek ambtshalve aanhoudt, totdat aan die verplichting is voldaan. Aanhouding blijft achterwege als het belang van het kind dit vergt.
Uit de behandeling op de zitting en de stukken volgt dat het de ouders vanwege hun geschilpunten tot op heden niet is gelukt om gezamenlijk een ouderschapsplan op te stellen.
De rechtbank is van oordeel dat het niet in het belang van [de minderjarige] is dat de behandeling van het verzoek wordt aangehouden en zal de vader ontvangen in zijn verzoek.
Inhoudelijke beoordeling
De rechtbank heeft op de zitting een vergelijk tussen de ouders beproefd. Dit heeft geleid tot gedeeltelijke overeenstemming.
Huidige zorgregeling (tot het moment dat [de minderjarige] naar school gaat)
[de minderjarige] verblijft nu, volgens de tussen partijen onderling getroffen regeling, bij de vader om de week het weekend van vrijdag 11.00 uur tot zondag 17.00 uur, en ook, in de week dat [de minderjarige] niet het weekend bij de vader is, van donderdag 11.00 uur tot vrijdag 17.00 uur. De moeder brengt [de minderjarige] naar de vader en de vader brengt [de minderjarige] weer terug naar de moeder. Tussen partijen is geen discussie over de zorgregeling die zij nu uitvoeren. Ook zijn zij het erover eens dat deze regeling in ieder geval moet gelden totdat [de minderjarige] naar school gaat. De rechtbank zal overeenkomstig deze overeenstemming van de ouders beslissen, omdat zij dit in het belang van [de minderjarige] vindt.
Vakantie- en feestdagenregeling
De vader heeft bij brief van 12 juni 2025 ingestemd met de vakantie- en feestdagenregeling zoals opgenomen in het concept ouderschapsplan. De moeder heeft op de zitting ingestemd met de aanvulling van de vader dat vakanties naar het buitenland alleen plaats vinden met toestemming van de andere ouder. De rechtbank zal overeenkomstig deze overeenstemming van de ouders beslissen, omdat zij dit in het belang van [de minderjarige] vindt. De rechtbank zal om praktische redenen de betreffende tekst in het concept ouderschapsplan aan deze beschikking hechten, zodat deze als herhaald en ingelast kan worden beschouwd.
Zorgregeling vanaf het moment dat [de minderjarige] naar school gaat
Tussen de ouders is in geschil hoe de zorgregeling er uit moet zien vanaf het moment dat [de minderjarige] naar school gaat.
De vader wenst dat [de minderjarige] dan om de week van vrijdag na school tot en met dinsdag naar school bij hem is. Op de zitting heeft de vader toegelicht dat hij in eerste instantie aan de moeder een regeling had voorgesteld waarbij [de minderjarige] drie van de vier weekenden bij hem zou verblijven, dit ter voorkoming van reistijd, maar dat de moeder met dit voorstel niet akkoord ging.
De moeder vindt het niet in het belang van [de minderjarige] om nu al een regeling vast te stellen, omdat er veel zaken in het kader van de verzorging en opvoeding nog onbekend zijn. Zo is volgens de moeder op dit moment nog niet duidelijk waar [de minderjarige] naar school zal gaan. Ook zwemles en sport moeten nog uitgezocht en geregeld worden. Daarnaast voert de moeder aan dat [de minderjarige] kampt met allergieën en huidaandoeningen waardoor hij snel overprikkeld en vermoeid is. Zij vindt het niet in het belang van [de minderjarige] dat hij op maandagen en dinsdagen van [plaats 1] , waar de vader woont, naar [plaats 2] , waar de moeder en [de minderjarige] wonen, heen en weer moet reizen. Dit zou namelijk betekenen dat [de minderjarige] erg vroeg moet opstaan en veel in de auto moet zitten om op tijd op school te zijn. De moeder vindt dit niet goed voor de gezondheid van [de minderjarige] . Hoewel in het oorspronkelijke voorstel van de vader het probleem van de extra reistijd niet speelde, is zij daar niet mee akkoord gegaan, omdat zij ook graag weekenden met [de minderjarige] wil doorbrengen.
De Raad heeft op de zitting aangegeven twee liefhebbende ouders te zien die het beste met [de minderjarige] voor hebben. De Raad adviseert alvast een regeling vast te leggen voor de situatie dat [de minderjarige] naar school gaat. Een regeling waarbij [de minderjarige] twee om de drie weekenden bij de vader is, kan volgens de Raad een optie zijn, omdat de vader werkt en de moeder (nog) niet. Er is vanuit de Raad geen bezwaar tegen het heen en weer reizen tussen [plaats 1] en [plaats 2] , omdat dit de vader en [de minderjarige] ‘quality time’ geeft en van de vader verwacht mag worden dat hij zijn auto zo veel mogelijk stofvrij houdt.
Nu [de minderjarige] binnen een jaar vier wordt en naar school zal gaan en de ouders het niets een zijn over de regeling die dan zal gelden, acht de rechtbank het van belang dat hier snel duidelijkheid in komt. De rechtbank heeft begrip voor het standpunt van de vrouw dat zij ook weekenden met [de minderjarige] wil doorbrengen als [de minderjarige] straks naar school gaat, om welke reden het de voorkeur heeft dat de weekenden bij helfte gedeeld worden. De rechtbank acht het daarnaast van belang dat de vader en [de minderjarige] elkaar op zeer regelmatige basis kunnen blijven zien als [de minderjarige] naar school gaat. De door vader voorgestelde regeling komt de rechtbank heel redelijk voor. Met de Raad ziet de rechtbank geen bezwaar in het feit dat [de minderjarige] dan eenmaal in de twee weken op maandag en dinsdagochtend door zijn vader vanuit Ommoord naar school in Delft gebracht moet worden. De overige argumenten die de moeder noemt, maken het oordeel van de rechtbank niet anders. De rechtbank zal het verzoek van de vader daarom toewijzen.

Beslissing

De rechtbank:
bepaalt dat de minderjarige [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2022 te [geboorteplaats] , bij de vader zal zijn:
tot het moment dat [de minderjarige] naar school gaat:
om de week het weekend van vrijdag 11.00 uur tot zondag 17.00 uur, en ook, in de week dat [de minderjarige] niet het weekend bij de vader is, van donderdag 11.00 uur tot vrijdag 17.00 uur, waarbij de moeder [de minderjarige] naar de vader brengt en de vader [de minderjarige] weer terugbrengt naar de moeder;
vanaf het moment dat [de minderjarige] naar school gaat:
om de week van vrijdag na school tot en met dinsdag naar school, waarbij de moeder [de minderjarige] op vrijdag naar de vader brengt en de vader [de minderjarige] op dinsdag naar school brengt met de bepaling dat als er geen school is op vrijdag en de vrijdag geen onderdeel is van de vakantie, [de minderjarige] vanaf 11.00 uur bij de vader is;
neemt op de vakantie- en feestdagenregeling, zoals neergelegd in de (in kopie) aan deze beschikking gehechte betreffende tekst van het concept ouderschapsplan;
verklaart deze beschikking, inclusief de aangehechte vakantie- en feestdagenregeling, tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.S.F. de Nijs, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. I.E. Moerkerk-van Kersbergen als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting
van 31 juli 2025.