6.3Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft het slachtoffer geduwd of getrokken, terwijl het slachtoffer aan de rand van de kade stond. Hierdoor viel het slachtoffer langs de kade naar beneden en raakte hij te water. De verdachte is vervolgens direct weggelopen zonder zich te bekommeren om het lot van het slachtoffer. De hoogte van de kade tot het water was zo’n 1,88 meter en het water was één meter vanaf de kade zo’n 1,95 meter diep. Het slachtoffer was op dat moment onder invloed van alcohol. Het slachtoffer is door de val in het water verdronken.
De laatste momenten van het slachtoffer moeten hebben bestaan uit paniek en angst. Het is een feit van algemene bekendheid dat verdrinking een nare en pijnlijke wijze van overlijden betreft. Het op deze wijze overlijden van het slachtoffer en het verlies van hun dierbare heeft bij de nabestaanden – zoals bleek uit de ter terechtzitting voorgedragen nabestaandenverklaring – onmetelijke gevoelens van verdriet en gemis teweeggebracht.
Dat het handelen van de verdachte dit heeft veroorzaakt rekent de rechtbank de verdachte aan.
Proceshouding van de verdachte
De verdachte heeft spontaan een bekentenis afgelegd bij de politie en openheid van zaken gegeven, zonder dat daartoe een directe aanleiding bestond. Zonder de bekennende verklaring van de verdachte, was de ware toedracht rondom het overlijden van het slachtoffer hoogstwaarschijnlijk nooit aan het licht gekomen. De verdachte heeft gedurende het onderzoek zijn medewerking verleend. Ook komt hij oprecht over in zijn gevoelens van berouw. Dit zal de rechtbank in strafmatigende zin meewegen.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 28 juni 2025 en neemt in aanmerking dat de verdachte is veroordeeld voor strafbare feiten na de pleegdatum van het onder 3.6 bewezen verklaarde feit. Verder is de verdachte in 2022 veroordeeld voor (onder meer) bedreiging met zware mishandeling. Dit weegt de rechtbank in het nadeel van de verdachte mee.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de verdachte lijdt aan (ernstige) verslavingsproblematiek en dat hij de wens heeft geuit om zijn leven te beteren en behandelingen daarvoor te ondergaan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia rapporten van de heer [naam 1] , NRGD-geregistreerd psychiater (hierna: de psychiater), en mevrouw [naam 2] , NRGD-geregistreerd GZ- psycholoog (hierna: de psycholoog) van 21 mei 2025.
Beide gedragsdeskundigen concluderen in hun rapportages dat er bij de verdachte sprake is van stoornissen, namelijk in het gebruik van cocaïne en alcohol, een persisterende depressieve stoornis, een posttraumatische-stressstoornis en een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis, met gemengde persoonlijkheidstrekken.
Vervolgens concluderen beide gedragsdeskundigen dat deze stoornissen ten tijde van het bewezenverklaarde feit aanwezig waren en dat deze de gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het bewezenverklaarde hebben beïnvloed. De psychiater specificeert dat het hierbij gaat om de stoornissen in het gebruik van cocaïne en alcohol, de depressieve stoornis en de persoonlijkheidsstoornis.
Verder adviseren beide gedragsdeskundigen om het bewezenverklaarde in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. Uit het rapport volgt verder dat de psychiater het risico op gewelddadig gedrag op matig-hoog (korte termijn) en op matig (lange termijn) inschat. Het recidiverisico op specifiek ernstig lichamelijk letsel of het overlijden van een ander wordt ingeschat als laag. De psycholoog schat het recidiverisico ten aanzien van geweld in het algemeen in op matig-hoog. Het risico op een levensdelict, wordt ingeschat op een lager niveau, namelijk matig.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 11 augustus 2025, waaruit volgt dat sprake is van problematiek op diverse leefgebieden. Ook wordt het recidiverisico ten aanzien van geweld in het algemeen door de reclassering ingeschat als hoog. Daarbij merkt de reclassering op dat het risico op een levensdelict wordt ingeschat als matig. De reclassering adviseert bij veroordeling van de verdachte aan hem op te leggen de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden,
De rechtbank neemt bovenvermelde bevindingen en de conclusies van de deskundigen over en zal deze betrekken bij de aan verdachte op te leggen straf.
Strafoplegging
De rechtbank stelt voorop dat zij tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie. Het bewezenverklaarde feit is strafbaar gesteld in artikel 307, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De wetgever heeft in dit artikel een strafmaximum opgenomen van twee jaren gevangenisstraf, waardoor de rechtbank gehouden is dit als maximale straf te nemen bij de strafoplegging.
Gelet op al het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt.
De rechtbank zal aan de verdachte een gevangenisstraf van twintig maanden opleggen, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht en met een proeftijd van twee jaren en daaraan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbinden, om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en te bewerkstelligen dat een oplossing wordt gevonden voor de problematiek van de verdachte en zo de kans op recidive terug te dringen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Nu hetgeen waarvoor de verdachte wordt veroordeeld een strafmaximum van twee jaren kent, kan de rechtbank aan de verdachte geen tbs-maatregel of een maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr opleggen.