ECLI:NL:RBDHA:2025:18627

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 oktober 2025
Publicatiedatum
9 oktober 2025
Zaaknummer
NL:TZ:2501217:R-RK en NL:TZ:2501218:R-RK
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een dwangakkoord in een schuldregeling tussen particulieren en schuldeisers

In deze zaak hebben de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] een verzoek ingediend bij de Rechtbank Den Haag om een dwangakkoord op te leggen aan hun schuldeisers, [bedrijf 1] en [bedrijf 2]. De heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] bevinden zich in een problematische schuldensituatie met een totale schuldenlast van € 45.334,05 aan 32 schuldeisers. Ze hebben een voorstel gedaan waarbij een deel van de vordering wordt voldaan en het resterende deel wordt kwijtgescholden. Echter, niet alle schuldeisers hebben ingestemd met dit voorstel, wat hen noopte om de rechtbank te verzoeken het akkoord dwingend op te leggen. De rechtbank heeft dit verzoek op 2 oktober 2025 afgewezen, omdat het voorstel niet het maximaal haalbare was en er geen duidelijkheid was over het hogere bedrag op de beheerrekening. Bovendien ontbrak er een medisch adviesrapport voor mevrouw [naam 2]. De rechtbank oordeelde dat de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP) meer waarborgen biedt voor de schuldeisers dan het aangeboden minnelijke akkoord. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de schuldbemiddeling correct was uitgevoerd door Stichting CAV, maar dat de belangenafweging niet in het voordeel van de verzoekers uitviel. De rechtbank heeft besloten dat de weigering van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] om in te stemmen met de schuldregeling niet onredelijk was, gezien het feit dat het aanbod niet het maximaal haalbare was. De heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] hebben aangegeven dat ze hun verzoek om toelating tot de WSNP willen handhaven, wat in een apart vonnis zal worden beslist.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANKDEN HAAG
Team Insolventies
rekestnummers: NL:TZ:2501217:R-RK en NL:TZ:2501218:R-RK
vonnis van 2 oktober 2025
in de zaak van
[naam 1] ,
en
[naam 2] ,
beiden wonende te [adres] , [postcode] [woonplaats] ,
hierna: de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] ,
tegen
[bedrijf 1] , vertegenwoordigd door LAVG,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
hierna: [bedrijf 1] ,
[bedrijf 2] B.V. (voorheen [bedrijfsnaam] ), vertegenwoordigd door LAVG,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
hierna: [bedrijf 2] .
Waar deze zaak over gaat
De heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] bevinden zich in een problematische schuldensituatie. Zij hebben een voorstel gedaan aan hun schuldeisers, waarbij een deel van de vordering wordt voldaan en het resterende deel door de schuldeiser wordt kwijtgescholden. Omdat niet alle schuldeisers met dit voorstel hebben ingestemd, hebben de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] de rechtbank verzocht het aangeboden akkoord dwingend op te leggen. Dit verzoek wordt door de rechtbank afgewezen. De rechtbank legt hierna uit waarom zij zo beslist.

1.De feiten waar de rechtbank van uit gaat

1.1.
De heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] hebben de afgelopen jaren een schuldenlast opgebouwd van € 45.334,05 aan 32 schuldeisers. Het is de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] niet gelukt om zelf een oplossing te vinden voor deze schulden. Met behulp van Stichting CAV hebben zij voor het laatst op 3 februari 2025 een schuldregeling aangeboden (prognoseakkoord). Dit voorstel houdt in dat over een periode van 18 maanden aan de schuldeisers met een recht van voorrang een uitkering wordt aangeboden van 33,26% en aan de gewone schuldeisers een uitkering van 16,63%, tegen kwijtschelding van het restant van hun vorderingen. Deze percentages zijn gebaseerd op de afloscapaciteit van de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] op basis van hun inkomen. Dat betekent dat de afloscapaciteit (en daarmee ook de uiteindelijke uitkering aan de schuldeisers) eventueel hoger of lager kan uitvallen.
1.2.
[bedrijf 1] is niet akkoord gegaan met dit voorstel. De heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] hebben twee schulden aan [bedrijf 1] van € 1.242,42 en € 826,66, dat is in totaal 4,56% van de totale schuldenlast.
1.3.
[bedrijf 2] is ook niet akkoord gegaan met dit voorstel. De heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] hebben een schuld aan [bedrijf 2] van € 906,43, dat is 2% van de totale schuldenlast.
1.4.
De overige 30 schuldeisers hebben het aanbod aanvaard.
1.5.
Om tot een oplossing voor hun schulden te komen hebben de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] bij de rechtbank twee verzoeken ingediend. In de eerste plaats willen zij dat de rechtbank [bedrijf 1] en [bedrijf 2] dwingt mee te werken aan de schuldregeling (een dwangakkoord oplegt). Wanneer de rechtbank dit verzoek afwijst, willen zij worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP).

2.De procedure

2.1.
De verzoeken van de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] zijn behandeld op de zitting van 11 september 2025. Op deze zitting verschenen:
- de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] vergezeld door [naam 3] ,
- [naam 4] , Stichting CAV,
- [naam 5] , Stichting CAV.
2.2.
[bedrijf 1] en [bedrijf 2] zijn opgeroepen, maar niet op de zitting verschenen. LAVG heeft namens [bedrijf 1] en [bedrijf 2] op 9 september 2025 een verweerschrift bij de rechtbank ingediend.
2.3.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de door mevrouw [naam 6] van Stichting CAV op 21 augustus 2025 ingediende stukken.

3.Standpunten van partijen

3.1.
De heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] stellen dat het onredelijk is dat [bedrijf 1] en [bedrijf 2] het aanbod niet aanvaarden. Volgens de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] hebben zij al het mogelijke gedaan om het aangeboden percentage aan hun schuldeisers aan te bieden en kunnen zij niet meer aanbieden dan zij hebben gedaan.
3.2.
[bedrijf 1] en [bedrijf 2] stemmen niet in met de aangeboden schuldregeling om – kort samengevat – de volgende redenen. Het verzoek van de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] is niet deugdelijk gemotiveerd. De WSNP biedt bovendien een beter vooruitzicht voor de schuldeisers. Gelet op het aanbod biedt het minnelijk traject geen voordeel ten opzichte van de WSNP. Het aanbod is volgens [bedrijf 1] en [bedrijf 2] ook niet maximaal.

4.De beoordeling van de verzoeken

4.1.
De rechtbank zal het verzoek van de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] om een dwangakkoord op te leggen afwijzen. Hieronder wordt dit oordeel toegelicht.
Het beoordelingskader van een verzoek tot oplegging van een dwangakkoord
4.2.
Een verzoek tot oplegging van een dwangakkoord kan worden toegewezen als aan twee voorwaarden is voldaan. Ten eerste moet de rechtbank vaststellen dat de schuldbemiddeling op de juiste wijze is uitgevoerd door een daartoe bevoegde instantie. Ten tweede moet de rechtbank aan de hand van een belangenafweging vaststellen dat het onredelijk is dat [bedrijf 1] en [bedrijf 2] weigeren in te stemmen met de aangeboden schuldregeling.
De schuldbemiddeling moet zijn uitgevoerd door een bevoegde instantie
4.3.
De rechtbank stelt vast dat de schuldbemiddeling is uitgevoerd door Stichting CAV. Dat betekent dat wordt voldaan aan de door wet gestelde voorwaarde(n), namelijk dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij. Het voorstel is naar het oordeel van de rechtbank bovendien goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank moet een belangenafweging maken
4.4.
Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser vrijstaat om te verlangen dat zijn vordering volledig wordt betaald. Tegelijkertijd is het belangrijk dat mensen met problematische schulden zicht hebben op een schuldenvrije toekomst. De wetgever biedt daar verschillende regelingen voor, waarbij mensen met schulden zich maximaal moeten inspannen om zo veel mogelijk af te lossen en daarna schuldenvrij verder kunnen. Schuldeisers moeten dan vaak wel afstand doen (van een (groot) deel) van hun vordering. Daarom kunnen schuldeisers alleen onder bijzondere omstandigheden gedwongen worden om in te stemmen met een aangeboden schuldregeling.
4.5.
De rechtbank kan een zogenaamd ‘dwangakkoord’ opleggen wanneer de weigering van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden onredelijk is. Om te kunnen beoordelen of dat het geval is, moet de rechtbank de belangen van alle betrokkenen afwegen: van de verzoekers zelf, van de weigerende schuldeiser(s) en van de schuldeisers die wél hebben ingestemd. Op basis van die belangenafweging is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat een dwangakkoord hier niet op zijn plaats is.
De heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] hebben niet het maximaal haalbare voorstel gedaan
4.6.
Het voorstel dat de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] aan hun schuldeisers hebben gedaan is niet het maximaal haalbare. Het aanbod is gebaseerd op het inkomen uit een Participatiewet-uitkering en een spaarsaldo van € 7.500,-. Uit het afschrift van de beheerrekening d.d. 14 augustus 2025 blijkt echter dat sprake is van een saldo op de beheerrekening van ruim € 10.000,-. Dit betekent dat het bedrag op de beheerrekening € 2.500 hoger is dan het bedrag dat is aangeboden aan de schuldeisers. Ter zitting is desgevraagd geen duidelijkheid gegeven over dit hogere bedrag en of het gehele bedrag op de beheerrekening ten goede zou (moeten) komen aan de schuldeisers. De rechtbank kan er daarom niet van uit gaan dat het gedane voorstel het maximaal haalbare is.
Bovendien is de rechtbank van oordeel dat een Wettelijke Schuldsaneringsregeling meer waarborgen biedt voor de schuldeisers dan de aangeboden minnelijke regeling. De heer [naam 1] is op dit moment niet werkzaam en heeft ter zitting verklaard op zoek te zijn naar een baan. Ter onderbouwing hiervan zijn slechts enkele bevestigingen van gedane sollicitaties aangeleverd. Ten aanzien van mevrouw [naam 2] is aangevoerd dat zij door de gemeente Den Haag is vrijgesteld van haar arbeidsverplichting. Stichting CAV gaat hierbij volledig uit van de verklaring van de gemeente Den Haag van 16 september 2025 dat mevrouw [naam 2] gelet op haar situatie de komende 12 maanden nog geen betaalde arbeid kan verrichten. Uit de overgelegde stukken blijkt dat mevrouw sinds 2013 wordt begeleid door de afdeling participatie. Een recente medische keuring heeft echter niet plaatsgevonden. Wanneer de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] worden toegelaten tot de Wettelijke Schuldsaneringsregeling, zal de rechtbank een professionele bewindvoerder benoemen. Deze bewindvoerder zal actief toezicht houden op, onder andere, de inspanningsverplichting. Deze vorm van toezicht is minder vrijblijvend dan de controle die in dit minnelijk traject plaatsvindt. Ook zal er in de WSNP een medische keuring moeten plaatsvinden, zodat kan worden vastgesteld of mevrouw [naam 2] in staat is om betaalde arbeid te verrichten en wat de vooruitzichten zijn.
Het is niet onredelijk dat [bedrijf 1] en [bedrijf 2] hebben geweigerd met de schuldregeling in te stemmen
4.7.
De rechtbank acht het niet onredelijk dat [bedrijf 1] en [bedrijf 2] hebben geweigerd met de schuldenregeling in te stemmen. De meerderheid van de schuldeisers, die samen ruim 93% van de totale schuldenlast vertegenwoordigen, heeft weliswaar ingestemd met de aangeboden schuldregeling, maar de rechtbank concludeert dat het aan de gedane schuldeisers niet het maximaal haalbare is, waardoor de weigering van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] begrijpelijk en redelijk is.
De overige argumenten van [bedrijf 1] en [bedrijf 2]
4.8.
Omdat de rechtbank op grond van het voorgaande al tot afwijzing van het verzoek tot het opleggen van een dwangakkoord komt, is het niet nodig de andere argumenten te bespreken op grond waarvan verweersters niet instemmen met de aangeboden schuldregeling.
Op het WSNP-verzoek wordt in een apart vonnis beslist
4.9.
De heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] hebben op de zitting laten weten het verzoek om te worden toegelaten tot WSNP te handhaven als het verzoek tot het opleggen van een dwangakkoord wordt afgewezen. De rechtbank zal op dat verzoek in een apart vonnis beslissen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek tot het opleggen van een dwangakkoord af.
Dit is een beslissing van mr. J.C.A.T. Frima, rechter, in samenwerking met B.A.H. van der Ven, griffier. Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2025.
Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan verzoeker gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen. Dat kan door een advocaat een verzoekschrift in te laten dienen bij de griffie van het gerechtshof in Den Haag. Dit kan alleen indien het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling ook door de rechtbank is afgewezen en verzoeker tegelijk hoger beroep instelt tegen die afwijzing (art. 292 lid 3 Fw).