ECLI:NL:RBDHA:2025:1867

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 februari 2025
Publicatiedatum
12 februari 2025
Zaaknummer
09/241069-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van oplichtingen en wapenbezit

Op 13 februari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere oplichtingen en het voorhanden hebben van een gaspistool en munitie. De verdachte, geboren in 1999 en momenteel gedetineerd, werd beschuldigd van het medeplegen van twee oplichtingen door middel van babbeltrucs, een oplichting via een 'vriend-in-nood' bericht, en het voorhanden hebben van leadlijsten en een vuurwapen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op de terechtzittingen van 4 november 2024 en 30 januari 2025, waarbij de officier van justitie mr. G.L.M. van den Eshof en de raadsman mr. P.H.W. Spoelstra betrokken waren.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich had voorgedaan als politieagent en op slinkse wijze sieraden van slachtoffers had afhandig gemaakt. Daarnaast had hij via WhatsApp contact opgenomen met een slachtoffer, zich voordoend als diens zoon, en zo een bedrag van € 1.900,- weten te verkrijgen. De verdachte had ook een gaspistool en munitie in zijn bezit, wat een ernstig gevaar voor de veiligheid van personen met zich meebracht. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan de tenlastegelegde feiten en legde een gevangenisstraf op van 12 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Tevens werden schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die slachtoffer waren van de oplichtingen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/241069-24
Datum uitspraak: 13 februari 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres 1] , [postcode] [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaatsnaam] , locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 4 november 2024 (pro forma) en 30 januari 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. G.L.M. van den Eshof en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. P.H.W. Spoelstra naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 30 januari 2025 – ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 13 juli 2024 te Boskoop, gemeente Alphen aan den Rijn, althans
in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [naam 1] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten één of meerdere doosjes met sieraden, door
- zich voor te doen als politieagent, en/of
- samen met die [naam 1] het hang- en sluitwerk van de woning te controleren, en/of
- sieraden, althans goederen aan te nemen om een taxatierapport op te laten stellen;
2
hij op of omstreeks 30 juli 2024 te Schiedam, althans in Nederland een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten omgebouwd gaspistool, van het merk Zoraki, type M906, kaliber 7.65 mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad;
3
hij op of omstreeks 24 juli 2024 te Dedemsvaart, gemeente Hardenberg, en/of Schiedam, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [naam 2] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten de afgifte van een hoeveelheid geld (te weten in totaal 1.900 euro), door
- middels een mobiel telefoonnummer via Whatsapp contact op te nemen met die [naam 2] en zich voor te doen als een familielid van die [naam 2] , en/of
- daarbij aan te geven een nieuw telefoonnummer te hebben, en/of
- voor te doen alsof dat familielid geen toegang krijgt tot het banksysteem en/of zijn internetbankieren en/of te verzoeken of die [naam 2] derhalve deze betalingen voor hem kan voorschieten, en/of
- ( vervolgens) daartoe in meerdere Whatsapp-berichten een of meer beetaalverzoeken middels een link (een zogenoemde Tikkie) aan die [naam 2] te verzenden;
4
hij op of omstreeks 25 juli 2024 te Zutphen, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
[naam 3] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten één of meerdere sieraden en/of een pinpas van de Rabobank en/of ID kaart, door
- zich voor te doen als politieagent, en/of
- daarbij aan te geven dat er bij de buren was ingebroken en/of
- sieraden, althans goederen aan te nemen om foto's van te laten maken voor de verzekering;
5
hij op of omstreeks 30 juli 2024 te Schiedam, althans in Nederland munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 4, kogelpatronen van het kaliber 7.65 mm voorhanden heeft gehad;
6
hij op of omstreeks 30 juli 2024 te Schiedam, althans in Nederland, niet-openbare gegevens, te weten één of meerdere leadlijsten heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, ten tijde van de verwerving en/of het voorhanden krijgen van deze gegevens wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze door misdrijf waren verkregen.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle tenlastegelegde feiten, met dien verstande dat bij feit 3 (oplichting [naam 2] ) het ten laste gelegde medeplegen niet bewezen kan worden verklaard en dat voor feit 4 (oplichting [naam 3] ) geldt dat de pinpas en ID-kaart niet door de oplichting zijn verkregen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak van het onder 3, 4 en 6 tenlastegelegde bepleit en heeft zich met betrekking tot het onder 1, 2 en 5 tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Opgave van bewijsmiddelen feiten 1, 2 en 5
De rechtbank zal voor de feiten 1 (oplichting [naam 1] ), 2 (voorhanden hebben gaspistool) en 5 (voorhanden hebben munitie) volstaan met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De verdachte heeft deze bewezen verklaarde feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
De officier van justitie heeft met betrekking tot deze feiten eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
De opgave van bewijsmiddelen is in
bijlage Ibij dit vonnis opgenomen.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen feiten 3, 4 en 6
De rechtbank heeft in
bijlage Ieveneens opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring van de feiten 3, 4 en 6 redengevende feiten en omstandigheden.
3.5.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van feit 3
Oplichting [naam 2]
(hierna: [naam 2] ) heeft aangifte gedaan van fraude via telefoonberichten. Op 22 juli 2024 heeft [naam 2] een whatsappbericht van, naar hij op dat moment dacht, zijn zoon gekregen, die hem liet weten een ander telefoonnummer te hebben. Op 24 juli 2024 kreeg [naam 2] vanaf het nieuwe nummer berichten dat het niet lukte om een bankapplicatie te openen en werd [naam 2] gevraagd om twee rekeningen te betalen. [naam 2] liet daarop weten dit wel te willen voorschieten. Hij kreeg twee ‘tikkies’ tot een totaalbedrag van
€ 1.900,-, die hij betaalde. Kort daarna kwam [naam 2] er achter dat het niet zijn zoon was die hem deze berichten had gestuurd.
De rechtbank stelt vast dat [naam 2] door een combinatie van in de wet genoemde oplichtingsmiddelen is bewogen tot de afgifte van geld. Het oogmerk hiervan kan niet anders zijn geweest dan wederrechtelijke bevoordeling.
Betrokkenheid verdachte
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de verdachte betrokken is geweest bij de oplichting van [naam 2] . De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daarover het volgende.
Op 30 juli 2024 werden tijdens een doorzoeking in de slaapkamer van de verdachte in de woning aan de [straatnaam] in Schiedam op het bed twee telefoons aangetroffen: een Samsung A41 en een iPhone 15. Op de Samsung A41 zijn meer dan 20.000 ‘vriend-in-nood’ fraudeberichten gevonden. Het whatsappgesprek met [naam 2] is ook aangetroffen. Op de iPhone 15 is daarnaast een filmpje van 25 juli 2024 aangetroffen, waarop zichtbaar is dat een hand met donkere huidskleur door een whatsappgesprek scrolt met de naam van [naam 2] . Uit de tekst van dit gesprek leidt de rechtbank af dat op dit filmpje het betreffende whatsappgesprek met [naam 2] zichtbaar is.
De rechtbank gaat ervan uit dat de verdachte de gebruiker is geweest van deze beide telefoons. Op de iPhone 15 is een e-mailadres met de voornaam van de verdachte aangetroffen en een foto van zijn paspoort. Daarnaast heeft de verdachte op de terechtzitting verklaard dat het kan kloppen dat dit zijn telefoon is en dat hij de enige gebruiker is van een in deze telefoon aangetroffen snapchataccount.
Met betrekking tot de Samsung A41 heeft de verdachte op de terechtzitting verklaard dat hij deze telefoon van iemand heeft geleend. Hij gebruikte deze niet anders dan voor bepaalde downloads die hij niet via zijn iPhone kon krijgen. De rechtbank begrijpt dat de verdachte bedoelt dat die telefoon niet van hem was en dat de aangetroffen ‘vriend in nood’-berichten niet door hem zijn verstuurd. Op verdere vragen daarover heeft de verdachte geen antwoord gegeven. De verdachte heeft verklaard niet meer te weten sinds wanneer hij de telefoon had geleend. Uit de historische telefoongegevens van de Samsung A41 blijkt dat deze in Zutphen is aangestraald op 25 juli 2024, een dag nadat [naam 2] de ‘tikkies’ ontving en de verdachte heeft ter zitting ook verklaard dat hij die dag inderdaad in Zutphen was. De telefoon is verder enkele dagen later, op 30 juli 2024, net als de iPhone 15 aangetroffen op het bed van de verdachte, hetgeen er ook op duidt dat de telefoon actief bij hem in gebruik was. In de tussenliggende periode zijn bovendien nog ‘vriend-in-nood’ fraudeberichten gestuurd met de Samsung A41. De rechtbank acht de verklaring van de verdachte dat hij de A41 alleen geleend had en dat deze, naar de rechtbank begrijpt, op dat moment niet bij hem in gebruik was, gelet op het voorgaande ongeloofwaardig en schuift deze ter zijde.
Het voorgaande betekent dat het betreffende whatsappgesprek met [naam 2] is aangetroffen op een telefoon die bij de verdachte in gebruik was en dat met de andere telefoon van de verdachte een filmpje is gemaakt van dat whatsappgesprek. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat een opname van een oplichtingsgesprek wordt gemaakt als de gebruiker van de telefoon daarbij geen betrokkenheid heeft. Zonder een reëel alternatief scenario, wat ook niet door de verdachte is geschetst, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat het de verdachte is geweest die zich via whatsapp heeft voorgedaan als de zoon van [naam 2] en [naam 2] heeft bewogen om een geldbedrag van in totaal € 1.900,- te betalen.
Conclusie
Concluderend kan op grond van de bewijsmiddelen bewezen worden verklaard dat het de verdachte is geweest die [naam 2] heeft opgelicht. Er zijn geen aanknopingspunten voor de betrokkenheid van een ander of anderen. Dit betekent dat de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen niet bewezen acht.
Ten aanzien van feit 4
Oplichting [naam 3]
(hierna: [naam 3] ) heeft aangifte gedaan van oplichting via een babbeltruc. Op 25 juli 2024 werd [naam 3] , toen 85 jaar, rond 14:15 uur gebeld toen zij zich in haar woning bevond aan de [adres 2] in Zutphen. Zij kreeg een vrouw aan de telefoon, die zei dat ze van de politie was. De vrouw vertelde dat er in de buurt was ingebroken en dat er een undercover politieagent zou langskomen om sieraden op te halen en hiervan foto’s te maken voor de verzekering. Rond 14:45 uur ging de bel. De vrouw aan de telefoon zei dat haar collega voor de deur stond. [naam 3] opende de deur voor een man, die zich voorstelde als [valse naam 1] en als dienstnummer [nummer] opgaf. [naam 3] gaf al haar sieraden, desgevraagd ook de ringen die zij omhad, aan de man mee. Nadat de man vertrok, verbrak de vrouw aan de telefoon de verbinding. [naam 3] belde de politie. Toen de politie bij haar thuis was, kwam zij er achter dat zij ook haar pinpas en ID-kaart miste, die zich in haar handtasje in de woonkamer bevonden.
De rechtbank stelt vast dat [naam 3] door een combinatie van in de wet genoemde oplichtingsmiddelen is bewogen tot de afgifte van sieraden en dat het oogmerk niet anders kan zijn geweest dan wederrechtelijke bevoordeling. De rechtbank acht, zoals ook de officier van justitie naar voren heeft gebracht, niet bewezen dat [naam 3] is bewogen tot de afgifte van de pinpas en ID-kaart, omdat geen oplichtingsmiddelen zijn gebruikt bij deze wegneming.
Betrokkenheid verdachte
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het de verdachte is geweest die als (mede)pleger betrokken is geweest bij deze oplichting. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daarover het volgende.
Op zowel de Samsung A41 als de iPhone 15, die zoals de rechtbank hiervoor vaststelde beide in gebruik waren bij de verdachte, zijn gegevens aangetroffen die met de oplichting van [naam 3] in verband kunnen worden gebracht. Op de Samsung A41 is via Google Maps gezocht op het adres van [naam 3] . Daarnaast blijkt uit de historische gegevens van deze telefoon dat deze op 25 juli 2024 om 13:15 uur, dus kort voordat de babbeltruc plaatsvond, aanstraalde in Zutphen. De verdachte heeft op de terechtzitting ook bevestigd dat hij die dag in Zutphen was, hij was daar in/met de auto. De verdachte ontkent bij [naam 3] te zijn geweest.
Op de iPhone 15 is verder een groeps-snapchat aangetroffen waartoe ook het account KS behoorde. De verdachte heeft verklaard dat hij de enige gebruiker is van dat account. In die groepschat is op 25 juli 2024 om 14:13 uur, dus rond het tijdstip waarop aangever [naam 3] werd gebeld, een chat gestuurd aan het account van de verdachte met de tekst ‘ [adres 2] ’. Korte tijd later, om 14:39 uur, worden de berichten ‘ [valse naam 2] ’ en ‘ [nummer] ’ in een één op één snapchat aan het account van de verdachte gestuurd. Op de voornaam na zijn dit de gegevens, die de persoon die zich voordeed als agent rond 14:45 uur aan [naam 3] doorgaf.
De verdachte heeft ontkend bij deze babbeltruc betrokken te zijn, maar heeft op bijna alle verdere vragen, onder andere over de snapchatberichten, geantwoord het niet te weten. Naar het oordeel van de rechtbank kan het gelet op het voorgaande niet anders dan dat de verdachte betrokken is geweest bij de oplichting van [naam 3] . Zonder enige verklaring van de verdachte over de reden van zijn aanwezigheid in Zutphen en over de inhoud van de snapchatberichten die onmiskenbaar de oplichting bij [naam 3] betreffen, kan naar het oordeel van de rechtbank bewezen worden verklaard dat de verdachte betrokken is geweest bij de oplichting van [naam 3] en dat de verdachte daarbij nauw en bewust heeft samengewerkt met een of meer onbekend gebleven daders. Daarbij betrekt de rechtbank ook dat de modus operandi, de manier van werken, in essentie hetzelfde is geweest als in het geval van [naam 1] . Dit soort oplichtingszaken kan ook alleen slagen als sprake is van een planmatige aanpak, intensieve samenwerking en duidelijke afstemming tussen de betrokken personen. De rechtbank neemt daarom op grond van de bewijsmiddelen aan dat de verdachte een wezenlijke en significante bijdrage aan het plegen van het delict heeft gehad. Of hij zelf bij [naam 3] in de woning is geweest, is daarvoor niet doorslaggevend.
Conclusie
Concluderend kan op grond van de bewijsmiddelen bewezen worden verklaard dat de verdachte de oplichting van [naam 3] heeft medegepleegd.
Ten aanzien van feit 6
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen eveneens bewezen verklaard dat de verdachte niet-openbare gegevens, te weten leadlijsten, voorhanden heeft gehad terwijl hij moest vermoeden dat deze door misdrijf waren verkregen. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
De Samsung A41, die op 30 juli 2024 in de slaapkamer van de verdachte in de woning aan de [straatnaam] in Schiedam in beslag is genomen, is onderzocht. Uit dit onderzoek is gebleken dat via Telegram gesprekken zijn gevoerd waarin lijsten met telefoonnummers werden uitgewisseld, zogenaamde leadlijsten. Op de Samsung A41 zijn in totaal 26 van dit soort lijsten met per lijst 1000 telefoonnummers ontvangen. De rechtbank heeft hiervoor al vastgesteld dat de verdachte de gebruiker was van deze Samsung telefoon. De verdachte moet zich, mede gelet op het grote aantal lijsten en telefoonnummers die in verschillende gesprekken zijn ontvangen, bewust zijn geweest van de bestanden die zich daarop bevonden. Hij heeft de leadlijsten op deze telefoon dus voorhanden gehad.
Anders dan de raadsman heeft bepleit, gaat het hier naar het oordeel van de rechtbank om niet-openbare gegevens. De lijsten bestaan uit vele duizenden 06-nummers. Het gaat daarbij niet om opvolgende 06-nummers. Het kan niet anders zijn dan dat deze lijsten met telefoonnummers door middel van een misdrijf zijn verkregen. Dit soort lijsten zijn immers niet vrij toegankelijk op het internet beschikbaar.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de lijsten met telefoonnummers van misdrijf afkomstig waren. De verdachte heeft de betreffende lijsten verkregen via het platform Telegram. De lijsten stonden op de Samsung A41. Met die telefoon zijn meer dan 20.000 ‘vriend-in-nood’ fraudeberichten verstuurd. Het beoogde gebruik van de telefoonnummers op deze lijsten is dan ook evident en moet dat ook voor de verdachte zijn geweest.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank is van oordeel dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op 13 juli 2024 te Boskoop, gemeente Alphen aan den Rijn tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [naam 1] heeft bewogen tot de afgifte van
goederen, te weten één of meerdere doosjes met sieraden, door
- zich voor te doen als politieagent, en
- samen met die [naam 1] het hang- en sluitwerk van de woning te controleren, en
- sieraden aan te nemen om een taxatierapport op te laten stellen;
2
hij op 30 juli 2024 te Schiedam een wapen van categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten
eenomgebouwd gaspistool, van het merk Zoraki, type M906, kaliber 7.65 mm
,zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad;
3
hij op of omstreeks 24 juli 2024 te Dedemsvaart, gemeente Hardenberg, en/of Schiedam, althans in Nederland met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [naam 2] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten de afgifte van een hoeveelheid geld (te weten in totaal 1.900 euro), door
- middels een mobiel telefoonnummer via Whatsapp contact op te nemen met die [naam 2] en zich voor te doen als een familielid van die [naam 2] , en
- daarbij aan te geven een nieuw telefoonnummer te hebben, en
- voor te doen alsof dat familielid geen toegang krijgt tot zijn internetbankieren en te verzoeken of die [naam 2] derhalve deze betalingen voor hem kan voorschieten, en
- ( vervolgens) daartoe in meerdere Whatsapp-berichten
betaalverzoekenmiddels een link (een zogenoemde Tikkie) aan die [naam 2] te verzenden;
4
hij op 25 juli 2024 te Zutphen tezamen en in vereniging met een of meer anderen met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
[naam 3] heeft bewogen tot de afgifte van
goederen, te weten meerdere sieraden, door
- zich voor te doen als politieagent, en
- daarbij aan te geven dat er bij de buren was ingebroken en
- sieraden aan te nemen om foto's van te laten maken voor de verzekering;
5
hij op 30 juli 2024 te Schiedam munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 4 kogelpatronen van het kaliber 7.65 mm voorhanden heeft gehad;
6
hij op 30 juli 2024 te Schiedam niet-openbare gegevens, te weten meerdere leadlijsten voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, ten tijde van het voorhanden krijgen van deze gegevens redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze door misdrijf waren verkregen.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 17 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
De officier van justitie heeft toegelicht bij zijn strafeis uit te zijn gegaan van in totaal 6 maanden gevangenisstraf voor de feiten 1 en 4, in totaal 2 maanden gevangenisstraf voor de feiten 3 en 6, en in totaal 9 maanden gevangenisstraf voor de feiten 2 en 5.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de persoonlijke omstandigheden van de verdachte toegelicht en verzocht om een deels voorwaardelijke straf op te leggen, zodat de verdachte onder toezicht van de reclassering kan gaan werken aan zijn problematiek.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van twee gevallen van oplichting door gebruikmaking van een babbeltruc, waarbij van de slachtoffers [naam 1] en [naam 3] op slinkse en schaamteloze wijze sieraden afhandig zijn gemaakt. De verdachte en zijn mededaders hebben zich uitgegeven als politiemedewerkers en hebben op geraffineerde wijze misbruik gemaakt van het vertrouwen dat zij in die hoedanigheid van de slachtoffers wisten te winnen. Uit de telefoongegevens komt naar voren dat de verdachte en zijn mededaders elkaar intensief op de hoogte hielden van het verloop en goed georganiseerd en bijna bedrijfsmatig te werk gingen. Het gaat hier om ernstige feiten die, naast financiële en emotionele schade, veel overlast en gevoelens van onmacht, schaamte en onveiligheid bij de slachtoffers teweeg hebben gebracht. Tekenend is daarbij de toelichting op de vordering tot schadevergoeding door [naam 3] , waaruit onder andere naar voren komt dat zij het vertrouwen in de medemens is verloren en dat het haar pijn doet dat zij sieraden met een grote emotionele waarde is kwijtgeraakt, waaronder haar eigen trouwring en de trouwring van haar overleden man. De rechtbank kent bij de strafbepaling in het nadeel van de verdachte extra betekenis toe aan de omstandigheid dat de slachtoffers [naam 1] en [naam 3] werd voorgesteld dat zij met de politie van doen hadden. Het vertrouwen dat eenieder in de politie moet kunnen hebben wordt daarmee schade toegebracht. Daarbij lijkt ook bewust voor een oudere doelgroep te zijn gekozen. Het is extra kwalijk dat juist mensen op leeftijd tot slachtoffer zijn gemaakt, vanwege hun grotere kwetsbaarheid en afhankelijkheid.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan oplichting met gebruikmaking van een ‘vriend-in-nood’-bericht, waarbij het slachtoffer [naam 2] in de veronderstelling werd gebracht dat hij met zijn zoon communiceerde en dat hij hem financieel uit de brand hielp. Ook dit is een vervelend strafbaar feit, waarbij misbruik wordt gemaakt van vertrouwen en dat leidt tot financiële schade.
De verdachte heeft ook leadlijsten met grote hoeveelheden telefoonnummers voorhanden gehad. De rechtbank vindt het zeer kwalijk dat de verdachte ook op die manier heeft bijgedragen aan de instandhouding van een systeem dat dit soort oplichtingen mogelijk en gemakkelijk maakt. De verdachte heeft met voornoemde feiten enkel oog gehad voor zijn eigen financiële gewin en hij is hierbij onverschillig geweest voor de gevolgen voor de slachtoffers.
Naast deze delicten heeft de verdachte zich eveneens schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een gaspistool en munitie. Het voorhanden hebben van een vuurwapen vormt een onaanvaardbaar gevaar voor de veiligheid van personen. De ervaring leert immers dat het voorhanden hebben van een wapen kan leiden tot het gebruik ervan.
De verdachte heeft zich dus schuldig gemaakt aan zes ernstige strafbare feiten. Hij heeft nauwelijks verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen. Aan de bekentenis van de verdachte van een aantal feiten kent de rechtbank bij haar strafbepaling dan ook geen grote betekenis toe.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 9 september 2024. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat hij al eerder is veroordeeld wegens strafbare feiten. In het oog springt dat de verdachte in 2021 reeds een gevangenisstraf opgelegd kreeg wegens soortgelijke feiten, namelijk onder andere het meermalen medeplegen van oplichting en vuurwapenbezit.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 28 januari 2025, waaruit volgt dat bij de verdachte sprake is van instabiliteit op praktisch gebied, dat het hem aan een zinvolle dagbesteding ontbreekt en dat sprake is van een laag beschikbaar inkomen met schuldenproblemen. De reclassering constateert dat de verdachte vanuit een licht verstandelijke beperking beïnvloedbaar is en consequenties niet goed kan overzien. Het recidiverisico wordt ingeschat als gemiddeld. De reclassering adviseert om bij veroordeling van de verdachte aan hem een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een gedragsinterventie cognitieve vaardigheden en dagbesteding.
De rechtbank houdt met de beperking en de beïnvloedbaarheid van de verdachte in enige mate in zijn voordeel rekening bij haar strafbepaling.
De straf
Gelet op wat hiervoor is overwogen, en dan met name de ernst van de strafbare feiten in combinatie met het strafblad van de verdachte, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Daarin is voor het voorhanden hebben van een gaspistool een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één maand als uitgangspunt vermeld en een geldboete voor het voorhanden hebben van scherpe munitie. Voor de overige strafbare feiten bestaan geen specifieke oriëntatiepunten. De rechtbank heeft acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Voor de oplichting door middel van babbeltrucs van [naam 1] en [naam 3] houdt de rechtbank, ook met inachtneming van de recidive van de verdachte, als uitgangspunt een gevangenisstraf van vier maanden per zaak aan. Daarbij komen dan nog de oplichting door middel van de vriend-in-nood berichten aan [naam 2] en het voorhanden hebben van de leadlijsten.
De rechtbank zal de verdachte, alles afwegende, veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Het voorwaardelijk strafdeel met een proeftijd van drie jaar ziet de rechtbank als noodzakelijk, omdat de verdachte zich na een eerdere veroordeling na relatief korte tijd opnieuw aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt. De rechtbank acht het van belang dat er een stok achter de deur is voor de verdachte en dat hij gedurende een langere periode onder toezicht staat van de reclassering. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk strafdeel de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbinden om te bewerkstelligen dat de kans op recidive beperkt wordt.
De straf is lager dan gevorderd door de officier van justitie. Dat komt met name omdat de rechtbank, gelet op de oriëntatiepunten, van een fors lager strafuitgangspunt uitgaat voor het voorhanden hebben van het gaspistool.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen / de schadevergoedingsmaatregel

7.1.
De vorderingen
De vordering van [naam 1]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 39.588,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
De vordering van [naam 2]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 1.900,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
De vordering van [naam 3]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 9.127,05, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 8.127,05 aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade.
7.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] geheel kunnen worden toegewezen. De bedragen dienen te worden vermeerderd met de wettelijke rente. De officier van justitie heeft oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
7.3.
Het standpunt van de verdediging
De vordering van [naam 1]
De verdediging heeft zich met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [naam 1] op het standpunt gesteld dat niet duidelijk is hoe het overzicht met de waarde van de sieraden tot stand is gekomen. De verdediging heeft gelet daarop verzocht de benadeelde niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, omdat deze onvoldoende is onderbouwd.
De vordering van [naam 2]
De verdediging heeft zich, in lijn met het gevoerde vrijspraakverweer, op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij [naam 2] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering.
De vordering van [naam 3]
De verdediging heeft zich, in lijn met het gevoerde vrijspraakverweer, op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij [naam 3] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering. Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat de vordering, voor zover deze ziet op de waarde van de sieraden, onvoldoende onderbouwd is.
7.4.
Het oordeel van de rechtbank
7.4.1
De vordering van [naam 1]
De rechtbank zal de benadeelde partij [naam 1] niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering. De vordering is namens de verdachte betwist. Bij de vordering heeft de benadeelde partij een overzicht met een omschrijving en waardebepaling van sieraden gevoegd, maar daaruit blijkt niet hoe deze waardebepaling tot stand is gekomen. De benadeelde partij de gelegenheid geven de vordering nader te onderbouwen zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de kosten die in verband met deze vordering zijn gemaakt compenseren door te bepalen dat de verdachte en de benadeelde partij ieder de eigen kosten dragen.
7.4.2.
De vordering van [naam 2]
Materiële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij [naam 2] rechtstreeks schade heeft geleden door het in 3.6. onder feit 3 bewezen verklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag van € 1.900,-. De vordering is namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd en door de verdediging niet inhoudelijk betwist. De vordering komt de rechtbank ook niet onrechtmatig of ongegrond voor. De rechtbank zal de vordering toewijzen.
Wettelijke rente en proceskostenveroordeling
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 24 juli 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan. Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor feit 3 worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk voor schade die door dat feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.900,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 24 juli 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 2] .
7.4.3
De vordering van [naam 3]
Materiële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij [naam 3] rechtstreeks schade heeft geleden door het in 3.6. onder feit 4 bewezen verklaarde feit. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van materiële schade toewijzen, voor zover deze ziet op de schadeposten ‘gestolen sieraden’ (€ 7.903,10) en ‘aanschaf deurbelcamera’ (€ 143,20). Dit deel van de vordering is door de benadeelde partij voldoende onderbouwd door de bijgevoegde facturen en taxaties en onvoldoende gemotiveerd betwist namens de verdachte.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, voor zover deze ziet op de schadeposten ‘gestolen pinpas Rabobank’ (€ 4,95) en ‘gestolen identiteitskaart’ (€ 75,80). Deze schade staat niet in rechtstreeks verband met het bewezen verklaarde feit. Zoals de rechtbank heeft overwogen is de benadeelde partij immers niet met oplichtingsmiddelen bewogen om deze pinpas en ID-kaart af te geven.
Immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij [naam 3] rechtstreeks immateriële schade heeft geleden in de vorm van aantasting in de persoon op andere wijze als bedoeld in artikel 6:106 Burgerlijk Wetboek door het in 3.6 onder feit 4 bewezen verklaarde feit. Dit deel van de vordering is door de benadeelde partij voldoende onderbouwd, door de verdediging niet betwist en komt de rechtbank ook niet onrechtmatig of ongegrond voor. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade ten bedrage van € 1.000,- daarom toewijzen.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering van [naam 3] toewijzen tot een bedrag van € 9.046,30, bestaande uit € 8.046,30 aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade.
Wettelijke rente en proceskostenveroordeling
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 25 juli 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan. Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor feit 4 worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk voor schade die door dat feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 9.046,30, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 25 juli 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 3] .

8.De inbeslaggenomen voorwerpen

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen van 8 augustus 2024 (beslaglijst) genoemde voorwerpen, te weten een geldbedrag van € 1.100,- en een geldbedrag van € 254,30, zullen worden verbeurdverklaard.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om de inbeslaggenomen goederen aan de verdachte terug te geven.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de op de beslaglijst genoemde voorwerpen, te weten een geldbedrag van
€ 1.100,- en een geldbedrag van € 254,30, verbeurdverklaren. Deze voorwerpen zijn voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien deze voorwerpen aan de verdachte toebehoren en deze geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van de strafbare feiten genoemd onder 1, 3, 4 en/of 6 zijn verkregen.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f, 47, 55, 57, 139g en 326 van het Wetboek van Strafrecht;
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10. De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van de feiten 1 en 4:
het medeplegen van oplichting;
ten aanzien van de feiten 2 en 5:
de eendaadse samenloop van:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
ten aanzien van feit 3:
oplichting;
ten aanzien van feit 6:
niet-openbare gegevens voorhanden hebben, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van deze gegevens redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze door misdrijf zijn verkregen;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (TWAALF) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
2 (TWEE MAANDEN), niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
drie jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
- zich meldt op afspraken met Reclassering Nederland op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met de veroordeelde opnemen voor de eerste afspraak;
- actief deelneemt aan de gedragsinterventie COVA-plus of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. De veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
- zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
de vordering van de benadeelde partij [naam 1] :
bepaalt dat de benadeelde partij [naam 1] niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
bepaalt dat de benadeelde partij [naam 1] en de verdachte ieder de eigen kosten dragen;
de vordering van de benadeelde partij [naam 2] / de schadevergoedingsmaatregel:
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 2] toe tot een bedrag van € 1.900,- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 24 juli 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 2] ;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 1.900,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 24 juli 2024 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 2] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 29 (negenentwintig) dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
de vordering van de benadeelde partij [naam 3] / de schadevergoedingsmaatregel:
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 3] toe tot een bedrag van € 9.046,30, en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 25 juli 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 3] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 9.046,30, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 25 juli 2024 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 3] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 80 (tachtig) dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
de inbeslaggenomen goederen:
verklaart verbeurd de op de beslaglijst genoemde voorwerpen, te weten een geldbedrag van € 1.100,- en een geldbedrag van € 254,30.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. de Kock-Molendijk, voorzitter,
mr. drs. H.M. Braam, rechter,
mr. M.C. Ritsema van Eck - Van Drempt, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.E. Stevers en R.O. Hollander, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 februari 2025.