ECLI:NL:RBDHA:2025:18672

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 oktober 2025
Publicatiedatum
10 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.46157
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en machtiging tot binnentreden in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 oktober 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser, die door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd. De maatregel was gebaseerd op artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000, met als doel de identiteit of nationaliteit van de eiser vast te stellen en gegevens te verkrijgen voor de beoordeling van zijn asielaanvraag. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de minister, dat op 19 september 2025 was genomen. Tijdens de zitting op 30 september 2025 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunten toegelicht, terwijl de minister vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft het onderzoek heropend op 3 oktober 2025, omdat er twijfels bestonden over de ondertekening van de machtiging tot binnentreden. De minister heeft op 7 oktober 2025 de originele machtiging in het digitale dossier geplaatst, wat door de rechtbank is geverifieerd. De rechtbank oordeelde dat de machtiging geldig was en dat er geen sprake was van een gebrek. Eiser betwistte verschillende gronden die aan de maatregel ten grondslag lagen, maar de rechtbank oordeelde dat de niet-betwiste gronden voldoende waren om de maatregel te rechtvaardigen.

Eiser voerde aan dat de minister had moeten volstaan met een lichter middel dan de inbewaringstelling, maar de rechtbank oordeelde dat de minister niet verplicht was om dit te doen, gezien het onttrekkingsrisico dat eiser met zich meebracht. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak aangekondigd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.46157

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. J.W.F. Noot),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. R.L.F. Zandbelt).

Procesverloop

Bij besluit van 19 september 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 30 september 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, met behulp van een videoverbinding, bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Op 3 oktober 2025 heeft de rechtbank het onderzoek heropend. Hierbij heeft de rechtbank de minister de mogelijkheid gegeven om uiterlijk 8 oktober 2025 de machtiging van binnentreden in het digitale dossier te plaatsen. De minister heeft de machtiging tot binnentreden op 7 oktober 2025 in het digitale dossier geplaatst.
Partijen hebben toestemming gegeven om het onderzoek zonder nadere zitting te sluiten. De rechtbank heeft het onderzoek op 8 oktober 2025 opnieuw gesloten.

Overwegingen

Is de machtiging tot binnentreden op de juiste wijze ondertekend?
1. Eiser betoogt dat de machtiging tot binnentreden een gebrek bevat, omdat niet kan worden geverifieerd of deze op de juiste wijze is ondertekend. Omdat eiser dit niet kan verifiëren kan hij niet controleren of het binnentreden rechtmatig is gebeurd.
1.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is de machtiging tot binnentreden op de juiste wijze ondertekend. Op de zitting is gebleken dat de elektronische handtekening onder de machtiging tot binnentreden niet geverifieerd kon worden. Ook de procesvertegenwoordiger van de minister kon deze handtekening niet ter plekke verifiëren. Na sluiting van het onderzoek heeft de rechtbank het onderzoek heropend en de minister de mogelijkheid gegeven om alsnog de originele machtiging tot binnentreden in het digitale dossier te plaatsen. De minister heeft op 7 oktober 2025 de originele machtiging tot binnentreden in het digitale dossier geplaatst. Uit deze machtiging tot binnentreden volgt dat de machtiging geldig is en dat de machtiging op 17 september 2025 digitaal is ondertekend. Dat heeft de rechtbank zelf kunnen verifiëren. Er was dus sprake van een geldige (ondertekende) machtiging tot binnentreden op het moment dat werd binnengetreden. Van een gebrek is dus geen sprake, deze beroepsgrond slaagt niet.
Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
2. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2.1.
Op de zitting heeft de minister zware grond 4a laten vallen.
2.2.
Eiser betwist zware gronden 3a, 3d, 3f en 3i en lichte gronden 4a en 4c. Omdat eiser zware gronden 3b en 3c en lichte gronden 4b en 4d niet heeft betwist zijn deze naar het oordeel van de rechtbank voldoende om de maatregel te kunnen dragen. Hieruit volgt het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De gronden die eiser heeft aangevoerd tegen de overige gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd behoeven daarom geen verdere bespreking. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Had de minister toepassing moeten volstaan met een lichter middel?
3. Eiser betoogt dat de minister had moeten volstaan met een lichter middel dan de inbewaringstelling. Hierbij is het van belang dat meerdere gronden die aan de maatregel tot bewaring ten grondslag zijn gelegd niet kunnen worden gehandhaafd. Gelet hierop en op de knieklachten van eiser had de belangenafweging in het voordeel van eiser moeten uitvallen.
3.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister niet hoeven volstaan met een lichter middel dan de inbewaringstelling van eiser. De niet betwiste zware en lichte gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd leiden tot het bestaan van een onttrekkingsrisico. Hierbij is van belang dat eiser in het verleden meerdere keren met onbekende bestemming is vertrokken en niet altijd is verschenen op de vertrekgesprekken. Daardoor bestaat er een reële kans dat het onttrekkingsrisico zich ook daadwerkelijk verwezenlijkt wanneer de bewaring wordt opgeheven en een lichter middel wordt toegepast. De medische aspecten die eiser heeft aangevoerd leiden niet tot een ander oordeel. Hierbij is van belang dat in het detentiecentrum medische zorg aanwezig is die vergelijkbaar is met de medische zorg die in de vrije maatschappij kan worden verleend. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
4. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [1]

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E. Brokke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.