ECLI:NL:RBDHA:2025:18697
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bewaring van een vreemdeling en de afweging van lichter middelen door de minister van Asiel en Migratie
Op 10 oktober 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de bewaring van een vreemdeling, eiser, die in beroep ging tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie. De minister had op 19 september 2025 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser stelde dat de minister ten onrechte had afgezien van een lichter middel, omdat hij medische problemen had en eerder in Ter Apel goed was behandeld. De rechtbank oordeelde dat de minister voldoende gemotiveerd had dat er geen andere, minder dwingende maatregel toepasbaar was. Eiser had zijn medische omstandigheden niet onderbouwd en de rechtbank concludeerde dat de medische zorg in detentiecentra gelijkwaardig was aan die in de vrije maatschappij.
Daarnaast voerde eiser aan dat de minister onvoldoende voortvarend handelde in de verwijdering, omdat hij verblijfsrecht in Spanje zou hebben. De rechtbank vond deze beroepsgrond niet overtuigend, aangezien eiser niet kon aantonen dat zijn verblijfsrecht in Spanje nog geldig was. De minister had voldoende voortvarend gehandeld door een vertrekgesprek te voeren en een laissez-passer aanvraag in te dienen.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Duifhuizen, rechter, in aanwezigheid van mr. B. Göbel, griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.