ECLI:NL:RBDHA:2025:18705

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 september 2025
Publicatiedatum
10 oktober 2025
Zaaknummer
C/09/689916 / KG ZA 25-806
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering verhuisverbod en gebod tot terugverhuizing in kort geding met betrekking tot minderjarige

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter op 16 september 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen twee ouders, [partij 1] en [partij 2], over de voorgenomen verhuizing van [partij 2] naar Spanje. [partij 1] vorderde een verbod voor [partij 2] om te verhuizen, met als argument dat de verhuizing in strijd zou zijn met de belangen van hun minderjarige kind, [minderjarige]. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vorderingen van [partij 1] niet geschikt waren voor een kort geding, omdat een definitieve beslissing over de verhuizing in een bodemprocedure moet worden genomen. De voorzieningenrechter erkende dat de verhuizing van [partij 2] naar Spanje reeds een feit was, aangezien zij haar woning in Nederland had verkocht en geen vaste verblijfplaats meer had. De rechter benadrukte dat de belangen van [minderjarige] voorop staan en dat er in een bodemprocedure moet worden onderzocht of de verhuizing schadelijk is voor het kind. De vorderingen van [partij 1] werden afgewezen, maar er werd wel een voorlopige zorgregeling vastgesteld, waarbij [minderjarige] elke vier weken een weekend bij [partij 2] in Nederland verblijft en tijdens schoolvakanties bij [partij 2] in Spanje.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/689916 / KG ZA 25-806
Vonnis in kort geding van 16 september 2025
in de zaak van
[partij 1]te [woonplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. G.E. van der Zanden te Den Haag,
tegen:
[partij 2]te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. S.E. de Geus te Den Haag.
Partijen zullen hierna ‘ [partij 1] ’ en ‘ [partij 2] ’ worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de conclusie van antwoord tevens houdende een eis in reconventie met producties.
1.2.
Op 2 september 2025 heeft de mondelinge behandeling van het kort geding plaatsgevonden. Aanwezig waren partijen en hun advocaten. Door de advocaat van [partij 1] zijn tijdens de mondelinge behandeling pleitnotities overgelegd en voorgedragen.
1.3.
De minderjarige [minderjarige] heeft in een gesprek met de kinderrechter zijn mening gegeven.
1.4.
Tijdens de zitting is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Partijen zijn met elkaar getrouwd geweest en zijn de ouders van de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2013 in [geboorteplaats] .
2.2.
Partijen hebben afspraken gemaakt die zij hebben opgenomen in een ouderschapsplan, dat aan de echtscheidingsbeschikking van 26 januari 2024 is gehecht. Daarin zijn zij overeengekomen dat [minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats bij [partij 1] heeft en dat een zorgregeling geldt waarbij [minderjarige] in de even weken bij [partij 1] verblijft en in de oneven weken bij [partij 2] , met het wisselmoment op vrijdag na school. Verder zijn zij overeengekomen dat zij vooraf met elkaar in overleg treden bij een voorgenomen verhuizing, waarbij het uitgangspunt is dat beide ouders in [plaats] of op maximaal 30 minuten autorijden tussen beide huizen blijven wonen zolang [minderjarige] nog op de basisschool of de middelbare school zit.
2.3.
[partij 2] is voornemens om naar Spanje te emigreren en heeft haar koopwoning in Nederland inmiddels verkocht. Partijen hebben geprobeerd door middel van mediation nieuwe afspraken te maken met elkaar, maar dat is niet gelukt.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[partij 1] vordert – zakelijk weergegeven – uitvoerbaar bij voorraad:
I. [partij 2] te verbieden om naar Spanje, althans buiten [plaats] , te verhuizen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 25.000,-, dan wel [partij 2] te veroordelen binnen twee weken na betekening van het vonnis terug te verhuizen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag dat zij niet aan de terugverhuizing voldoet;
II. nakoming van de huidige zorgregeling op straffe van verbeurte van een dwangsom voor iedere dag of deel van die dag dat zij de zorgregeling niet nakomt, met een maximaal bedrag van € 25.000,-;
III. [partij 2] te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2.
Daartoe voert [partij 1] – samengevat – het volgende aan. [partij 1] is het niet eens met de voorgenomen verhuizing van [partij 2] naar Spanje. Ondanks dat geen sprake is van een formele verhuizing van [minderjarige] en hij niet bij [partij 2] ingeschreven staat, heeft de verhuizing wel gevolgen voor de gelijke zorgverdeling, zodat [partij 2] daarvoor (vervangende) toestemming had moeten vragen. Die toestemming heeft [partij 1] niet gegeven, ook niet impliciet. [partij 2] heeft [partij 1] voor een voldongen feit gesteld door zonder enig overleg haar woning te verkopen. Hoewel de co-ouderschapsregeling al enkele maanden niet meer strikt wordt uitgevoerd, omdat [partij 1] [partij 2] ruimte gunde om aan zichzelf te werken, hoopt [partij 1] dat deze regeling in de toekomst wel weer vormgegeven gaat worden. Bij een verhuizing van [partij 2] naar Spanje wordt het risico vergroot dat zij als ouder uit beeld raakt, wat onwenselijk is voor de ontwikkeling van [minderjarige] . Bovendien zal [partij 1] door het vertrek van [partij 2] naar Spanje de volledige dagelijkse zorg voor [minderjarige] moeten dragen, waar bij komt dat [minderjarige] door zijn autisme meer zorg en hulp nodig heeft, als gevolg waarvan [partij 1] zich zorgen maakt over hoe zij dit moet combineren met haar fulltime baan. [partij 2] heeft nagelaten inzichtelijk te maken op welke wijze zij de belangen van [minderjarige] heeft afgewogen tegen haar eigen belangen, en zij heeft de noodzaak van de verhuizing evenmin aangetoond. [partij 2] lijkt met haar geplande verhuizing verder geen rekenschap te geven aan haar verantwoordelijkheid als gezaghebbende ouder. De communicatie en verstandhouding tussen partijen is door de voorgenomen verhuizing de afgelopen periode verslechterd. [partij 1] staat ervoor open om met [partij 2] in mediation te gaan om te zoeken naar een oplossing, maar niet onder druk van een verhuizing die al in gang is gezet.
3.3.
[partij 2] voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
in reconventie
3.4.
[partij 2] vordert – zakelijk weergegeven – zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • haar voorlopig vervangende toestemming te verlenen voor de verhuizing naar Spanje;
  • de zorgregeling voorlopig te wijzigen, waarbij [minderjarige] :
 elke vier weken van vrijdagmiddag na school tot maandagochtend bij [partij 2] in Nederland verblijft;
 gedurende de vakanties bij [partij 2] in Spanje verblijft, behalve wanneer [partij 1] met [minderjarige] op vakantie gaat;
 om de dag contact heeft met [partij 2] via facetime, WhatsApp of bellen;
  • een voorlopige informatie- en consultatieregeling vast te stellen waarbij [partij 1] [partij 2] voorafgaand dat [minderjarige] bij [partij 2] verblijft een korte update geeft over belangrijke aangelegenheden rondom [minderjarige] ;
  • een voorlopige wijziging van de kinderalimentatie, in die zin dat [partij 2] voorlopig
3.5.
Daartoe voert [partij 2] – samengevat – het volgende aan. [partij 2] is voornemens om naar Spanje te verhuizen in verband met serieuze depressie- en angstklachten, die onder andere zijn getriggerd door het echtscheidingsproces. Zij heeft geen noemenswaardige sociale contacten in Nederland en zij heeft het contact met haar familie verbroken. In Spanje heeft zij een surrogaatfamilie, waar zij graag bij in de buurt wil wonen. Dit geeft voor haar de allesoverheersende wens en noodzaak om te verhuizen. De noodzaak om te verhuizen is er ook omdat de oplevering van de woning van [partij 2] plaatsvindt op 16 september 2025 en zij daarna geen woning meer heeft in Nederland. In Spanje heeft zij een woning gehuurd. De belangen van [minderjarige] brengen volgens [partij 2] niet met zich mee dat zij verplicht kan worden haar leven zo in te richten dat de huidige zorgregeling in stand kan blijven. [minderjarige] geeft bovendien steeds vaker aan dat hij meer bij [partij 1] wil zijn. De afgelopen tijd ziet [partij 2] [minderjarige] in weekenden en af en toe door de weeks, zonder overnachtingen. Van een zuiver co-ouderschap is dan ook geen sprake meer en handhaving van die regeling tegen de zin van [minderjarige] , is niet in zijn belang. Gelijkwaardig ouderschap is ook mogelijk als [partij 2] in Spanje woont. Volgens [partij 2] kan zij een betere moeder zijn als zij in Spanje woont, zodat de verhuizing uiteindelijk ook beter is voor haar band met [minderjarige] . Voorlopig kan [partij 2] elke vier weken naar Nederland komen zodat [minderjarige] een weekend bij haar kan zijn en hij kan daarnaast ook tijdens schoolvakanties bij haar in Spanje verblijven. Partijen hebben samen aan [minderjarige] verteld dat [partij 2] naar Spanje zou verhuizen en [partij 1] heeft zich ook nooit tegen het plan gekeerd. Voor de gevolgen van de verhuizing hebben partijen op initiatief van [partij 2] een mediator ingeschakeld; tijdens die gesprekken verschoof de discussie echter naar de vakantie van [partij 1] met [minderjarige] naar New York waar [partij 2] om haar moverende redenen bezwaar tegen had. [partij 2] staat open voor overleg, maar een nieuw gesprek of overleg over de verhuizing is daarna niet meer van de grond gekomen.
3.6.
[partij 1] voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil in conventie en in reconventie

Verhuisverbod / gebod terugverhuizen / vervangende toestemming verhuizing
4.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat een kort geding als doel heeft een voorlopige ordemaatregel te geven in spoedeisende situaties. De vorderingen van partijen, inhoudende een definitief verhuisverbod of vervangende toestemming om te verhuizen, zijn niet geschikt voor deze procedure. Een eindbeslissing over de voorgenomen verhuizing zal de voorzieningenrechter dan ook niet nemen. Het verlenen van vervangende toestemming is per definitie niet tijdelijk, zodat ook die vordering in deze procedure niet kan worden genomen. Een tijdelijk verbod om niet te mogen verhuizen totdat in een bodemprocedure is geoordeeld over de verhuizing, kan echter wel worden aangemerkt als tijdelijke ordemaatregel, passend bij het karakter van een kort geding. Of een dergelijk verbod in deze situatie passend is, zal de voorzieningenrechter hierna beoordelen.
4.2.
Artikel 2, eerste lid van het Vierde Protocol bij het EVRM waarborgt dat een ieder die zich rechtmatig op het grondgebied van een staat bevindt, het recht heeft zich daarbinnen vrijelijk te verplaatsen. Dit betekent dat het [partij 2] in beginsel niet kan worden verboden om te verhuizen. Het betreft hier immers een verhuizing van [partij 2]
zonder[minderjarige] . Dit is slechts anders indien door de verhuizing de belangen van het kind – in dit geval [minderjarige] – in het gedrang zouden kunnen komen.
4.3.
De voorzieningenrechter overweegt dat [minderjarige] belang heeft bij betekenisvol contact met zijn beide moeders. Een verhuizing van [partij 2] naar Spanje zal een enorme verandering brengen in het contact zoals dat er nu is en zoals partijen dat voor ogen hadden toen zij uit elkaar gingen en voor een co-ouderschapsregeling kozen. Een verhuizing hoeft betekenisvol contact met [partij 2] echter niet per definitie in de weg te staan. Een co-ouderschapsregeling zal weliswaar niet meer mogelijk zijn, maar daar staat tegenover dat het ook niet in het belang van [minderjarige] wordt geacht om een co-ouderschap te hebben met [partij 2] als zij dat (op dit moment) niet aan kan. Door de problemen die al langer spelen tussen [minderjarige] en [partij 2] , waarbij [minderjarige] heeft aangegeven liever vaker bij [partij 1] te willen zijn, wordt de co-ouderschapsregeling al enkele maanden niet meer uitgevoerd. Hoewel [minderjarige] [partij 2] niet meteen kan zien als hij daar om vraagt, hoeft er met de door [partij 2] voorgestelde voorlopige zorgregeling feitelijk niet veel te veranderen aan het huidige contact dat er tussen hen is. Gelet op de specifieke situatie van [minderjarige] , die is gediagnosticeerd met autisme, zullen de verhuizing en de beperkingen die daardoor ontstaan voor de contactmogelijkheden tussen [minderjarige] en [partij 2] mogelijk wel (te) veel van hem en van [partij 1] vragen. Of dat zo is, vergt nader onderzoek waarvoor in het kader van deze kort gedingprocedure geen ruimte is.
4.4.
Daar komt bij dat door [partij 2] alle verhuisstappen al zijn gezet door haar huis in Nederland te verkopen en woonruimte te huren in Spanje. Vanaf 16 september 2025 heeft [partij 2] geen vaste verblijfplaats meer in Nederland. Hoewel [partij 2] zelf nog in Nederland is, is de verhuizing praktisch gezien reeds een feit. Hiermee heeft [partij 2] [partij 1] voor een voldongen feit gesteld. De voorzieningenrechter neemt het [partij 2] kwalijk dat [partij 2] deze stappen al heeft gezet zonder dat er een met [partij 1] afgestemd plan ligt voor de toekomst en er voldoende is onderzocht of de verhuizing inderdaad voldoende ruimte laat voor betekenisvol contact met [minderjarige] . Ook is nog niet onderzocht of [partij 1] de op haar neer komende zorg voor [minderjarige] , als gevolg van de verhuizing, kan dragen. In een (nog te starten) bodemprocedure zal moeten worden uitgezocht of een definitieve verhuizing van [partij 2] naar Spanje dusdanig in strijd is met de belangen van [minderjarige] dat een terugverhuizing moet plaatsvinden.
4.5.
Hoewel voorstelbaar is dat in een bodemprocedure aan [partij 2] een verplichting tot terugverhuizing wordt opgelegd, ziet de voorzieningenrechter in de huidige feiten en omstandigheden geen aanleiding om vooruitlopend daarop reeds nu een verhuisverbod c.q. gebod tot terugverhuizing op te leggen. Een dergelijk verbod verandert immers op korte termijn niets aan de reeds ontstane situatie. De psychische gesteldheid van [partij 2] en de moeizame relatie tussen [minderjarige] en [partij 2] belemmert op dit moment de uitvoering van de co-ouderschapsregeling, [partij 2] beschikt niet meer over woonruimte in Nederland en een verhuisverbod strekt niet zo ver dat dit haar zou belemmeren voor een periode in Spanje te verblijven. De vorderingen die zien op de verhuizing naar Spanje worden daarom afgewezen.
Nakoming zorgregeling / voorlopige zorgregeling
4.6.
Zoals genoemd wordt nu al enige tijd feitelijk geen uitvoering gegeven aan de tussen partijen overeengekomen co-ouderschapsregeling. Ook als [partij 2] in Nederland zou blijven, zou die regeling op dit moment niet haalbaar zijn. De ruimte om die regeling na te komen ontbreekt zowel bij [minderjarige] als bij [partij 2] . De vordering tot nakoming van die regeling zal de voorzieningenrechter daarom afwijzen. Of het op de lange termijn in het belang van [minderjarige] is om weer uitvoering te geven aan de afgesproken co-ouderschapsregeling, zal in een bodemprocedure moeten worden uitgezocht.
4.7.
Het voorgaande neemt niet weg dat de voorzieningenrechter in het belang van [minderjarige] van [partij 2] verlangt dat zij – totdat in een bodemprocedure is beslist – invulling geeft aan haar ouderrol. De voorzieningenrechter ziet daarom wel aanleiding om de zorgregeling voorlopig te wijzigen naar een regeling die wél haalbaar en uitvoerbaar is. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat [partij 2] de komende periode hoofdzakelijk in Spanje zal verblijven zal daarom de door [partij 2] gevraagde voorlopige zorgregeling bepalen, waarbij [partij 2] één keer per vier weken een weekend in Nederland verblijft en waarbij [minderjarige] tijdens schoolvakanties in Spanje verblijft tenzij [partij 1] met [minderjarige] op vakantie gaat. De gevraagde (video)belregeling van om de dag zal worden afgewezen, omdat dit contact niet haalbaar en reëel voorkomt in de situatie van [minderjarige] . Dit neemt niet weg dat het belangrijk is dat partijen zich ervoor inzetten dat [minderjarige] buiten de fysieke momenten om contact houdt met [partij 2] . De voorzieningenrechter vertrouwt erop dat partijen hier in onderling overleg uitvoering aan zullen geven op een manier die bij [minderjarige] past. De voorzieningenrechter verwacht ook van de ouders dat zij monitoren of het voorlopig beperkte fysieke contact tussen [minderjarige] en [partij 2] voor [minderjarige] te behappen is en dat [partij 2] zich inzet om uitgebreider contact mogelijk te maken als [minderjarige] dat nodig heeft.
Voorlopige informatieregeling
4.8.
Nu partijen met het gezamenlijk gezag belast zijn, geldt voor de door [partij 2] gevorderde voorlopige informatieregeling artikel 1:253a BW. Hierin is bepaald dat de rechtbank een regeling kan treffen over de wijze waarop informatie omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de minderjarige wordt verschaft aan de ouder bij wie het kind zijn hoofdverblijf niet heeft.
4.9.
De voorzieningenrechter acht het in het belang van [minderjarige] dat [partij 2] voorafgaand aan een verblijf van [minderjarige] bij haar op de hoogte is van belangrijke aangelegenheden rondom [minderjarige] . Nu [partij 1] hiertegen verder geen (inhoudelijk) verweer heeft gevoerd, zal deze vordering worden toegewezen.
Voorlopige wijziging kinderalimentatie
4.10.
Partijen hebben in artikel 8.1 van het ouderschapsplan afspraken gemaakt over de kinderalimentatie en over het gebruik van een kinderrekening. De voorzieningenrechter heeft te weinig informatie om te kunnen beoordelen of een voorlopige wijziging van die regeling gerechtvaardigd is. Deze vordering van [partij 2] zal daarom worden afgewezen.
Kosten van het geding
4.11.
Voor een veroordeling van [partij 2] in de kosten van het geding, zoals [partij 1] heeft gevorderd, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding. Omdat partijen samen de ouders zijn van [minderjarige] en het aan hen samen is op tot oplossingen te komen, zal de voorzieningenrechter de proceskosten compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Brief aan [minderjarige]
4.12.
De voorzieningenrechter heeft met [minderjarige] afgesproken dat zij in een aparte brief aan [minderjarige] zal uitleggen wat de beslissing is. [minderjarige] zal een brief ontvangen met de volgende tekst:
Beste [minderjarige] ,
Op 1 september spraken wij elkaar. Je vertelde mij dat je nu de meeste tijd bij [partij 1] bent en dat je dat zo wilt houden. Je wil ook tijd met [partij 2] doorbrengen, het liefste in het weekend. Je hebt mij verteld dat het tegen de regels is als [partij 2] naar Spanje verhuist en dat je het daarom niet goed vindt. Je vertelde ook dat je het jammer vindt dat je jouw oude huis dan niet meer ziet. Je bent wel nieuwsgierig naar het huis in Spanje, maar je weet nog niet hoe je het zal vinden om daar te zijn omdat je dat eerst moet ervaren. Wel vertelde je dat je denkt dat je liever met [partij 2] in Nederland bent dan in Spanje.
Nadat ik met jou heb gesproken heb ik met jouw moeders en hun advocaten gesproken. Daarna heb ik twee beslissingen genomen. Ik leg je in deze brief uit wat ik heb besloten en waarom.
Mijn eerste beslissing is dat ik [partij 2] niet verbied om de komende periode in Spanje te zijn. Het huis van [partij 2] in Nederland is al verkocht. [partij 2] kan daar niet blijven wonen en moet dus verhuizen. Of [partij 2] in Spanje kan gaan wonen, of dat het beter is dat zij dicht bij jou in de buurt een huis zoekt, moet nog verder uitgezocht worden. Een verhuizing is een grote beslissing. Ik kan daar zo snel nog geen beslissing over nemen, omdat ik nu alleen een spoedbeslissing kan nemen. Ik vind het belangrijk dat jouw moeders eerst de tijd nemen om samen na te denken over wat het beste is voor jullie allemaal. Als het jouw moeders niet lukt om het samen eens te worden, kunnen zij de rechter vragen daarover alsnog een beslissing te nemen. Jouw mening zal dan ook weer gevraagd worden. Je mag zelf weten of je je mening dan weer wil komen vertellen.
Jij bent nu de meeste dagen bij [partij 1] en je wilt [partij 2] nu het liefst alleen in het weekend zien. Ik ga ervan uit dat [partij 2] de komende tijd in het huis in Spanje zal zijn. Ik vind het heel belangrijk dat je vaak contact met [partij 2] houdt. Mijn tweede beslissing is daarom dat jij de komende tijd elke vier weken van vrijdagmiddag na school tot maandagochtend bij [partij 2] bent in Nederland. In de vakanties ga je bij [partij 2] in Spanje op bezoek, behalve wanneer je met [partij 1] op vakantie gaat.
Ik hoop dat mijn beslissingen duidelijk zijn voor jou en dat je er tevreden mee bent. Bedankt dat je naar de rechtbank gekomen bent voor een gesprek met mij. Ik vond het een fijn gesprek.
Met vriendelijke groet,
de kinderrechter

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie
5.1.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.2.
wijst af het meer of anders gevorderde.
in reconventie
5.3.
bepaalt als voorlopige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken dat de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2013 in [geboorteplaats] bij [partij 2] verblijft:
  • elke vier weken van vrijdagmiddag na school tot maandagochtend in Nederland;
  • gedurende de vakanties in Spanje, behalve wanneer [partij 1] met [minderjarige] op vakantie gaat;
5.4.
bepaalt als voorlopige informatieregeling dat [partij 1] [partij 2] voorafgaand aan een verblijf van [minderjarige] bij [partij 2] een korte update geeft over belangrijke aangelegenheden rondom [minderjarige] ;
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Emmens en in het openbaar uitgesproken op 16 september 2025.
mn