In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eisers tegen het niet tijdig beslissen op hun aanvraag van 3 april 2024 voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) behandeld. De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig is en heeft het onderzoek gesloten zonder behandeling op een zitting. De rechtbank overweegt dat volgens artikel 6:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. Eisers hebben de minister in gebreke gesteld, en de rechtbank constateert dat de termijn voor het nemen van een besluit is verstreken. Het beroep is gegrond verklaard.
De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de meervoudige kamer van dezelfde rechtbank, waarin het 'first in first out' (fifo)-principe is vastgesteld. De minister heeft aangegeven de aanvraag van eisers in maart 2026 te kunnen behandelen, wat betekent dat de minister vóór 30 mei 2026 een beslissing moet nemen. De rechtbank legt een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast stelt de rechtbank de verbeurde dwangsom vast op € 1.442,-, omdat meer dan 42 dagen zijn verstreken na de ingebrekestelling.
De rechtbank veroordeelt de minister in de proceskosten van eisers, die zijn vastgesteld op € 453,50, en draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 187,- aan eisers te vergoeden. De uitspraak is gedaan door rechter A.G.D. Overmars en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.