ECLI:NL:RBDHA:2025:18710

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 oktober 2025
Publicatiedatum
10 oktober 2025
Zaaknummer
C/09/687400 / FA RK 25-4727
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vervangende toestemming voor naturalisatie van minderjarige afgewezen wegens prematuriteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 oktober 2025 uitspraak gedaan in een gezagsgeschil tussen de ouders van een minderjarige. De vader verzocht om vervangende toestemming om een verzoek tot (mede)naturalisatie van de minderjarige in te dienen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek prematuur is ingediend, omdat op dit moment niet kan worden beoordeeld of naturalisatie in het belang van de minderjarige is. De minderjarige verblijft momenteel in een pleeggezin en de ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag. De moeder heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de vader, stellende dat naturalisatie op dit moment niet in het belang van de minderjarige is en dat het een onomkeerbaar proces betreft dat haar identiteit raakt. De rechtbank heeft de argumenten van de vader en de moeder afgewogen, maar kon op basis van de huidige situatie niet concluderen dat naturalisatie in het belang van de minderjarige is. De rechtbank heeft daarom het verzoek van de vader afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 25-4727
Zaaknummer: C/09/687400
Datum beschikking: 9 oktober 2025

Gezagsuitoefening

Beschikking op het op 23 juni 2025 ingekomen verzoek van:

[de vader] ,

de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. mr. G. Alkilic te Den Haag.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:

[de moeder] ,

de moeder,
zonder bekende woon- of verblijfplaats binnen of buiten Nederland,
advocaat: mr. M.S. Polat te Rijswijk,
en

Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,

de gecertificeerde instelling.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift, met producties;
  • de twee F9-formulieren van 30 juni 2025 van de zijde van de vader;
  • het F9-formulier van 5 augustus 2025, met als bijlage de geboorteakte van de minderjarige, van de zijde van de vader.
Op 18 september 2025 is de zaak ter zitting van deze rechtbank behandeld, gecombineerd met de volgende zaken, waarin bij afzonderlijke beschikking is beslist:
  • verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging uithuisplaatsing (C/09/690484, JE RK 25-1481);
  • vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing (C/09/687978, JE RK 25-1183);
  • wijzigen zorgregeling (C/09/690201, JE RK 25-1457).
Hierbij zijn verschenen:
  • [naam 1] en [naam 2] namens de gecertificeerde instelling;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de moeder via een videoverbinding;
  • de advocaat van de moeder;
  • E. Bakker als tolk voor de moeder in de Poolse taal;
  • de pleegouders.

Feiten

  • De vader en de moeder hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
  • Zij zijn de ouders van de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2022 in [geboorteplaats] .
  • De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
  • [minderjarige] verblijft in een pleeggezin.
  • De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 18 september 2025 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] en de machtiging [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 6 juli 2026.
  • De moeder heeft de Poolse nationaliteit, de vader heeft de Saoedi-Arabische nationaliteit en [minderjarige] heeft de Poolse nationaliteit.

Verzoek en verweer

De vader heeft verzocht hem toestemming te verlenen, welke toestemming die van de moeder vervangt, om een verzoek tot naturalisatie voor de minderjarige [minderjarige] in te dienen, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De moeder heeft op de zitting verweer gevoerd, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
De gecertificeerde instelling heeft zich niet nadrukkelijk uitgelaten over het verzoek.

Beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
Het verzoek gaat over een geschil over het gezag en valt als zodanig binnen het materiële toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 2019/1111 van de Raad van 25 juni 2019 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en betreffende internationale kinderontvoering (Brussel II ter).
Op grond van artikel 7, eerste lid, Brussel II ter zijn ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn of haar gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. Nu [minderjarige] haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft, is de Nederlandse rechter bevoegd om van het verzoek kennis te nemen.
Op grond van artikel 17 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 is Nederlands recht op dit verzoek van toepassing.
Wettelijk kader
Artikel 2 lid 3 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de Rijkswet) bepaalt dat verklaringen en verzoeken van minderjarigen (in de zin van de Rijkswet) door hun wettelijke vertegenwoordigers worden afgelegd en ingediend, tenzij anders bepaald. In het vierde lid van artikel 2 van de Rijkswet is opgenomen dat de wettelijk vertegenwoordiger op zijn verzoek in de gelegenheid wordt gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen over de (mede)verkrijging van het Nederlanderschap.
Als de minderjarige geen geslachtsnaam of voornaam heeft of indien de juiste spelling daarvan niet vaststaat, zullen deze, op grond van artikel 12 lid 1 van de Rijkswet en artikel 36 lid 4 van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap (hierna: het Besluit), in overleg met de wettelijk vertegenwoordigers worden vastgesteld bij het besluit waarbij het Nederlanderschap wordt verleend. In het vijfde lid van artikel 36 van het Besluit is opgenomen dat de wettelijk vertegenwoordigers in de gelegenheid worden gesteld ook hierover hun zienswijze(n) in te dienen.
Op grond van artikel 1:253a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechtbank in geval van gezamenlijke gezagsuitoefening in een geschil tussen de gezaghebbende ouders een zodanige beslissing nemen als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De rechtbank stelt vast dat sprake is van een geschil in de zin van dit artikel.
Inhoudelijke beoordeling
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [minderjarige] en zijn dus samen wettelijk vertegenwoordiger van [minderjarige] . Dat betekent dat het verzoek tot (mede)naturalisatie van [minderjarige] , gelet op het bepaalde in artikel 2 lid 3 van de Rijkswet, in beginsel gezamenlijk door hen moet worden ingediend.
De vader wenst naturalisatie voor zichzelf en wil graag dat [minderjarige] ook genaturaliseerd wordt en daarmee de Nederlandse nationaliteit verkrijgt. De vader acht de Nederlandse nationaliteit in het belang van [minderjarige] . Volgens de vader ligt het toekomstperspectief van [minderjarige] in Nederland, en zou zij haar Poolse nationaliteit door de naturalisatie niet verliezen.
Het biedt [minderjarige] volgens de vader bovendien vele voordelen en ontwikkelingsmogelijkheden; ze kan dan een Nederlands paspoort aanvragen en vrij reizen binnen Europa, ze mag bij meerderjarigheid stemmen bij Nederlandse verkiezingen en ze mag werken in openbare functies. Het is de vader tot nu toe niet gelukt om contact te krijgen met de moeder om haar toestemming te vragen en te verkrijgen.
De moeder heeft op de zitting verweer gevoerd. Zij stelt dat naturalisatie op dit moment niet in het belang van [minderjarige] is. Volgens de moeder is naturalisatie een onomkeerbaar proces en raakt dit direct aan haar identiteit. De moeder vindt het belangrijk dat [minderjarige] haar Poolse nationaliteit behoudt, mede omdat in het kader van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing nog niet duidelijk is waar het perspectief van [minderjarige] ligt. De door de vader genoemde argumenten zijn op dit moment bovendien niet relevant, immers is [minderjarige] nog lang niet meerderjarig en kan [minderjarige] met haar Poolse nationaliteit ook vrij reizen binnen Europa.
De gecertificeerde instelling heeft op zitting aangegeven niet zozeer bezwaar te hebben tegen naturalisatie van [minderjarige] , maar heeft wel de kanttekening geplaatst dat dit mogelijk gevolgen zou kunnen hebben voor nalatenschappen in het buitenland.
De rechtbank overweegt als volgt. Of naturalisatie in het belang is van [minderjarige] houdt ook verband met waar het perspectief van [minderjarige] op de langere termijn ligt. Dat staat nu nog niet vast, en wordt binnen de huidige ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing verder onderzocht door de gecertificeerde instelling. De rechtbank kan op dit moment daarom niet beoordelen of het in het belang van [minderjarige] is dat zij de Nederlandse nationaliteit krijgt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vader dit verzoek prematuur ingediend. De rechtbank zal het verzoek van de vader nu daarom afwijzen.

Beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek van de vader af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.C. Olland, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.I. Noordegraaf als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 9 oktober 2025.