In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 9 oktober 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de Vereniging [eiseres] en B.V. [gedaagde]. De zaak betreft een geschil over de uitvoering van werkzaamheden die voortvloeien uit een vaststellingsovereenkomst (vso) die partijen eerder hebben gesloten. De vso bevatte afspraken over de uitvoering van bepaalde werkzaamheden en een betalingsverplichting van [eiseres] aan [gedaagde].
De procedure is gestart door [eiseres] die vorderde dat [gedaagde] de werkzaamheden zou uitvoeren zoals afgesproken in de vso. [eiseres] had de betaling van € 2.500,00, zoals vastgelegd in de vso, pas na de termijn van 30 dagen voldaan. [gedaagde] stelde zich op het standpunt dat zij niet meer gehouden was tot nakoming van de vso vanwege deze te late betaling. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat de betalingstermijn niet als een fatale termijn kan worden beschouwd en dat [eiseres] recht heeft op nakoming van de vso.
De voorzieningenrechter heeft bepaald dat [gedaagde] de werkzaamheden uiterlijk op 31 mei 2026 moet uitvoeren en dat er een dwangsom van € 500,00 per dag kan worden opgelegd bij niet-nakoming. Tevens is [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten van [eiseres]. De uitspraak is gedaan op basis van de Haviltex-norm, waarbij de uitleg van de vso centraal stond.