In deze zaak heeft verzoeker op 28 januari 2025 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn bezwaarschrift van 30 september 2024. De minister van Asiel en Migratie heeft op 4 februari 2025 het bezwaar van verzoeker kennelijk ongegrond verklaard. Verzoeker heeft vervolgens het beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Aangezien verweerder niet binnen de geldende termijn op het bezwaarschrift heeft beslist en alsnog een beslissing heeft genomen hangende het beroep, is verweerder geheel tegemoetgekomen aan het beroep van verzoeker. Het verzoek om proceskostenvergoeding wordt als kennelijk gegrond toegewezen.
De rechtbank stelt de proceskosten op € 453,50, gebaseerd op de door een derde verleende rechtsbijstand. De rechtbank hanteert een wegingsfactor van 0,5, omdat het beroep enkel betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank veroordeelt verweerder tot betaling van dit bedrag aan verzoeker. Deze uitspraak is gedaan op 9 oktober 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie.