ECLI:NL:RBDHA:2025:18732

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 september 2025
Publicatiedatum
11 oktober 2025
Zaaknummer
C/09/690783 / FT RK 25/699
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot faillietverklaring van ontbonden vennootschap op basis van turboliquidatie

In deze zaak hebben verzoekers, wonende in België en Italië, een verzoekschrift ingediend tot faillietverklaring van de ontbonden vennootschap [verweerster] B.V. De rechtbank Den Haag heeft op 30 september 2025 het verzoek behandeld. Verzoekers stelden dat de vennootschap nog baten had, ondanks de ontbinding per [datum] 2023, en dat er onbetaalde schulden waren. De rechtbank oordeelde echter dat de rechtspersoon op grond van artikel 2:19 lid 4 BW was opgehouden te bestaan door turboliquidatie, omdat er geen baten meer aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat niet summierlijk is gebleken van feiten die de aanwezigheid van (potentiële) baten aannemelijk maken. De rechtbank heeft het verzoek tot faillietverklaring afgewezen en de verzoekers in de proceskosten veroordeeld. De beslissing is genomen door mr. drs. J.C.A.T. Frima, rechter, en is openbaar uitgesproken op 7 oktober 2025.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANKDEN HAAG
Team Insolventies
rekestnummer: C/09/690783 / FT RK 25/699
beschikking van 7 oktober 2025
in de zaak van

1.[verzoeker sub 1] ,

wonende te [woonplaats 1] , België,
hierna: verzoeker sub 1,
2.
[verzoeker sub 2],
wonende te [woonplaats 2] , Italië,
hierna: verzoeker sub 2,
hierna samen: verzoekers,
advocaat: mr. M. Harte,
tegen
de (per [datum] 2023 ontbonden) besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: verweerster,
advocaten: mr. P.J.T.M. van der Bom en mr. S.G.H. Nieuwendijk.
Waar deze zaak over gaat
Verzoekers hebben een verzoekschrift ingediend strekkende tot faillietverklaring van verweerster. Dit verzoek wordt door de rechtbank afgewezen. De rechtbank legt hierna uit waarom zij zo beslist.

1.De procedure

1.1.
Verzoekers hebben een verzoekschrift met bijlagen ingediend strekkende tot faillietverklaring van verweerster.
1.2.
Het verzoekschrift is op 30 september 2025 in raadkamer behandeld. Bij die gelegenheid zijn verschenen en gehoord:
- mr. Harte, voornoemd, namens verzoekers,
- mrs. Van der Bom en Nieuwendijk, voornoemd, namens verweerster.
1.3.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van de volgende stukken:
- een e-mail van mr. Harte van 29 september 2025 betreffende een akte overlegging van producties 17 tot en met 20.
- een verweerschrift, met een viertal bijlagen, van mrs. Van der Bom en Nieuwendijk, binnengekomen op 29 september 2025.
1.4.
De uitspraak is bepaald op vandaag.
2. Standpunten van partijen
Standpunt verzoekers
2.1.
Verzoekers hebben de rechtbank verzocht verweerster failliet te verklaren. Zij hebben daartoe – kort samengevat – het volgende gesteld.
2.2.
Verzoeker sub 1 stelt dat hij een vordering heeft op verweerster van € 165.000,00, te vermeerderen met rente en kosten. Verzoeker sub 2 stelt dat hij een vordering heeft op verweerster van € 125.000,00, te vermeerderen rente en kosten. Verzoekers hebben verder gesteld dat verweerster meer schulden onbetaald laat, waaronder een vordering van [naam 1] van € 125.000,00, te vermeerderen met rente en kosten. Gelet op het voorgaande laat verweerster meerdere schulden onbetaald, zodat zij verkeert in de toestand van te hebben opgehouden te betalen.
2.3.
Daarnaast stellen verzoekers zich op het standpunt dat verweerster nog baten heeft en dat deze baten er zeker waren ten tijde van de ontbinding van verweerster per [datum] 2023. Na de ontbinding van verweerster zijn de activiteiten voortgezet door een andere entiteit binnen het concern van de heer [naam 2] (de indirect bestuurder van verweerster). Er werden en worden nog steeds Live Agent Trainingen verkocht en daar wordt volop reclame voor gemaakt, zowel onder de naam [verweerster] B.V. als onder de naam [bedrijfsnaam 1] B.V., de voormalige naam van verweerster. Onder dezelfde bedrijfsnamen en met hetzelfde product worden gelden gegenereerd. Daarmee is er aan de ontbonden vennootschap winstcapaciteit onttrokken. Ook wijzen verzoekers erop dat de goodwill, de naamsbekendheid, de website, het telefoonnummer, het netwerk en de “corporate opportunities” van verweerster een waarde vertegenwoordigen. Deze waarde had door de moedermaatschappij en/of een andere entiteit die de activiteiten van verweerster heeft voortgezet, aan verweerster voldaan moeten worden. Verzoekers hadden in dat geval zich op die afrekenopbrengst kunnen verhalen.
2.4.
Ten aanzien van het octrooi van de Live Agent Trainingen en de simulanten, waarin verzoekers hebben geïnvesteerd, stellen verzoekers dat de heer [naam 2] niet heeft aangetoond dat deze vóór de ontbinding van verweerster zou zijn verkocht.
2.5.
Ten slotte stellen verzoekers dat de jaarrekeningen van 2017 en 2018 te laat zijn ingediend, wat grond zou zijn voor bestuurdersaansprakelijkheid.
2.6.
Verzoekers verzoeken verweerster te veroordelen in de proceskosten.
Standpunt verweerster
2.7.
Verweerster heeft de rechtbank verzocht het verzoek tot faillietverklaring af te wijzen. Zij heeft daartoe – kort samengevat – het volgende gesteld.
2.8.
Verweerster betwist dat verzoekers hebben aangetoond dat voldaan is aan de vereisten van zowel artikel 2:23c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) als aan de vereisten van artikel 6 lid 3 van de Faillissementswet (hierna: Fw). Zij stelt zich op het standpunt dat de vennootschap met ingang van [datum] 2023 is ontbonden bij gebrek aan baten. Op de ontbindingsdatum beschikte verweerster niet (meer) over baten, en er is ook geen sprake van enige hedendaagse bate.
2.9.
De door verzoekers overgelegde producties 11 tot en met 15 zijn eerder ingebracht in de bestuurdersaansprakelijkheidsprocedures tussen partijen. De rechtbank Den Haag heeft in haar vonnissen van 2 juli 2025 geoordeeld dat ten tijde van de ontbinding van verweerster geen baten aanwezig waren en dat er geen overheveling van activiteiten heeft plaatsgevonden. Daarnaast maakte verweerster deel uit van een groep entiteiten die trainingen verzorgde op het gebied van levensbedreigende situaties door chemische, biologische, radiologische, nucleaire en/of explosieve dreigingen. Verweerster richtte zich specifiek op trainingen die levensechte situaties nabootsten bij inzet van chemische wapens, meer specifiek mosterd- en/of zenuwgas. Deze trainingen verschilden van de trainingen die de andere entiteiten binnen de groep aanboden. De facturen, advertenties en artikelen die verzoekers hebben overgelegd, betreffen activiteiten die verweerster niet heeft verricht.
2.10.
Verweerster stelt voorts dat het octrooi waar verzoekers op doelen nooit haar eigendom is geweest. Dit octrooi behoorde toe aan [bedrijfsnaam 2] B.V., die het octrooi op 1 december 2017 heeft verkocht aan een derde partij.
2.11.
Ten slotte betwist verweerster dat sprake is van kennelijk onbehoorlijke taakvervulling zoals bedoeld in artikel 2:248 BW. Er is dan ook geen potentiële bate uit hoofde van bestuurdersaansprakelijkheid in faillissement aanwezig. Verzoekers baseren zich op het argument dat de jaarrekeningen 2017 en 2018 niet tijdig zouden zijn gedeponeerd, maar volgens artikel 2:248 lid 6 BW kan een vordering wegens onbehoorlijke taakvervulling slechts worden ingesteld voor de drie jaren voorafgaand aan het faillissement. De relevante jaarrekeningen zijn door verweerster tijdig door verweerster gedeponeerd. Bovendien is geen andere grond voor bestuurdersaansprakelijkheid in faillissement gesteld of bewezen, aldus verweerster.
2.12.
Verweerster verzoekt verzoekers te veroordelen in de proceskosten.

3.De beoordeling

Bevoegdheid

3.1.
De rechtbank is, gelet op het bepaalde in artikel 3, eerste lid, Verordening 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie (herschikking IVO), bevoegd deze insolventieprocedure als hoofdprocedure te openen nu het centrum van voornaamste belangen van verweerster in Nederland ligt.
Het beoordelingskader
3.2.
Een faillissement kan op verzoek worden uitgesproken wanneer van een vorderingsrecht van een verzoeker is gebleken én is gebleken dat de schuldenaar verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen (de faillissementstoestand). Van die toestand is sprake wanneer de schuldenaar meerdere schuldeisers heeft en hij niet meer betaalt. Een en ander dient summierlijk te blijken, dat wil zeggen dat zowel de toestand als de vordering na een kort, eenvoudig onderzoek moeten blijken. Voor een uitgebreid onderzoek is in een faillissementsprocedure geen plaats.
Ontbonden rechtspersoon
3.3.
Uit het door verzoekers overgelegde uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel blijkt dat op 5 november 2023 is geregistreerd dat verweerster is opgehouden te bestaan, omdat er met ingang van [datum] 2023 geen bekende baten meer zouden zijn (de zogenoemde turboliquidatie).
Het beoordelingskader bij een ontbonden rechtspersoon
3.4.
Het oordeel van het bestuur – of de vereffenaar – van een ontbonden vennootschap dat geen baten meer aanwezig zijn en dat de rechtspersoon daarom op grond van artikel 2:19 lid 4 BW is opgehouden te bestaan, is vatbaar voor toetsing door de rechter als een schuldeiser – stellende dat de vennootschap nog baten heeft – het faillissement van die rechtspersoon aanvraagt. Komt de rechter tot het oordeel dat summierlijk blijkt van feiten en omstandigheden die voldoende aannemelijk maken dat er nog baten zijn, dan kan deze – als aan de overige vereisten voor faillietverklaring is voldaan – het faillissement uitspreken en moet de rechtspersoon geacht worden voor de afwikkeling van het faillissement te zijn blijven bestaan (Hoge Raad 27 januari 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1631). Een mogelijke vordering van de rechtspersoon of van de curator tegenover bestuurders of commissarissen is aan te merken als een (potentiële) bate van de vennootschap waardoor de vennootschap overeenkomstig het bepaalde in artikel 2:19 lid 5 BW ter vereffening van die claim blijft bestaan.
Oordeel van de rechtbank
3.5.
De rechtbank is van oordeel dat niet summierlijk is gebleken van feiten en omstandigheden die voldoende aannemelijk maken dat er op of na [datum] 2023 nog (potentiële) baten bij verweerster zijn. Daarom oordeelt de rechtbank dat niet is voldaan aan de vereisten voor faillietverklaring. Dit betekent dat verweerster ontbonden is en blijft en niet failliet verklaard kan worden. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
3.6.
Er kan niet worden geoordeeld dat summierlijk blijkt van feiten en omstandigheden die voldoende aannemelijk maken dat er nog baten zijn. Verzoekers hebben onvoldoende onderbouwd dat de activiteiten van verweerster na haar ontbinding zijn voortgezet door een aan haar gelieerde vennootschap én dat daarmee baten aan verweerster zijn onttrokken. In de vonnissen van de rechtbank Den Haag van 2 juli 2025 en in de door verzoekers overgelegde facturen, advertenties en artikelen zijn hiervoor geen aanknopingspunten te vinden. Bovendien heeft verweerster onderbouwd betwist dat de trainingen die zij aanbood dezelfde zijn als die van de gelieerde vennootschappen.
3.7.
Voorts is de rechtbank niet gebleken dat het door verzoekers bedoelde octrooi in eigendom heeft toebehoord aan verweerster. Verzoekers hebben hun stelling onvoldoende onderbouwd. Daartegenover heeft verweerster haar standpunt dat het octrooi toebehoorde aan [bedrijfsnaam 2] B.V. en dat deze vennootschap het op 1 december 2017 heeft verkocht aan een derde partij, wel onderbouwd.
3.8.
Voor zover verzoekers zich beroepen op een (potentiële) bate uit bestuurdersaansprakelijkheid, overweegt de rechtbank dat hetgeen verzoekers hebben gesteld onvoldoende is om een zodanige bate aannemelijk te maken. De rechtbank overweegt hierbij dat in de bestuurdersaansprakelijkheidsprocedures tussen verzoekers en de (indirect) bestuurder van verweerster bij vonnissen van 2 juli 2025 alle vorderingen van verzoekers zijn afgewezen. Ten aanzien van de jaarrekeningen 2017 en 2018 stelt verweerster voorts terecht dat op grond van artikel 2:248 lid 6 BW een vordering wegens onbehoorlijke taakvervulling slechts kan worden ingesteld voor de drie jaren voorafgaand aan het faillissement. Op dit moment is geen ander feit of andere omstandigheid gebleken waaruit bestuurdersaansprakelijkheid zou kunnen voortvloeien.
Vorderingsrechten verzoekers, pluraliteit, toestand van hebben opgehouden te betalen
3.9.
Aan een verdere beoordeling over het summierlijk blijken van de vorderingsrechten van verzoekers, het bestaan van een steunvordering en de toestand van hebben opgehouden te betalen komt de rechtbank niet toe.
3.10.
De rechtbank zal, gelet op het vorenstaande, het verzoek tot faillietverklaring afwijzen.
Proceskostenveroordeling
3.11.
Verweerster heeft verzocht verzoekers te veroordelen in de kosten van de procedure. De rechtbank zal hiertoe overgaan, omdat verzoekers in het ongelijk zullen worden gesteld. De rechtbank zal de kosten van deze procedure vaststellen op (2 punten maal tarief II in eerste aanleg is) € 1.228,00, overeenkomstig het liquidatietarief voor rechtbanken en gerechtshoven.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek tot faillietverklaring van [verweerster] B.V., voornoemd, af;
- veroordeelt verzoekers in de kosten van deze procedure, tot heden aan de zijde van verweerster begroot op € 1.228,00 aan salaris advocaat.
Dit is een beslissing van mr. drs. J.C.A.T. Frima, rechter, in samenwerking met C. Groesbeek, griffier. Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2025.
Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan degene die is verschenen en aan wie de Faillissementswet dat recht toekent gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen. Dat kan door een advocaat een verzoekschrift in te laten dienen bij de griffie van het gerechtshof in Den Haag.