ECLI:NL:RBDHA:2025:1875

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
12 februari 2025
Zaaknummer
09/352657-24 en 09/232766-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor winkeldiefstallen en diefstal schooltas met oplegging ISD-maatregel

Op 12 februari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan twee winkeldiefstallen en één diefstal van een schooltas. De verdachte, geboren in 1967 in Portugal en momenteel gedetineerd, heeft op de terechtzitting van 29 januari 2025 een bekennende verklaring afgelegd. De tenlastelegging omvatte diefstal van winkelproducten van Jumbo Anemoonstraat en een schooltas van het merk Eastpak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte meerdere keren eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten en dat er sprake is van een hoog recidiverisico. De officier van justitie heeft gevorderd om een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen voor de duur van twee jaar, wat de rechtbank heeft toegewezen. De rechtbank heeft ook een gedeeltelijke toewijzing gedaan van de vordering van de benadeelde partij, die materiële schade heeft geleden door de diefstal van de schooltas. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot betaling van € 74,76 aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de vordering tot opheffing van de voorlopige hechtenis afgewezen en de verdachte in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/352657-24 en 09/232766-24 (ttz. gev.)
Datum uitspraak: 12 februari 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1967 te [geboorteplaats] (Portugal),
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaatsnaam] , locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 29 januari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. T. Berger en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. J.T.E. Vis naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Onder dagvaarding met parketnummer 09/352657-24 (hierna: dagvaarding I)
1.
hij op of omstreeks 5 november 2024 te ’s-Gravenhage meerdere winkelproducten, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan Jumbo Anemoonstraat 's-Gravenhage, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij op of omstreeks 18 oktober 2024 te ’s-Gravenhage een schooltas van het merk Eastpak met inhoud, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Onder dagvaarding met parketnummer 09/232766-24 (hierna: dagvaarding II)
hij op of omstreeks 17 juni 2024 te 's-Gravenhage, koffiepads en/of kipdijfilet, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan Jumbo (filiaal Weimarstraat), in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Opgave van bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor de feiten met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft deze bewezen verklaarde feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
De officier van justitie heeft met betrekking tot deze feiten eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
Ten aanzien van dagvaarding I, feiten 1 en 2
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024337550, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 50).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 29 januari 2025;
2. Het proces-verbaal van aangifte, opgemaakt op 5 november 2024 (p. 16-17);
3. Het proces-verbaal van aangifte, opgemaakt op 18 oktober 2024 (p. 7-8).
Ten aanzien van dagvaarding II
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024228089, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 49).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 29 januari 2025;
2. Het proces-verbaal van aangifte door [naam 2] , opgemaakt op 17 juli 2024 (p. 8-9);
3.2.
De bewezenverklaring
Verbetering misslag in de tenlastelegging
In het onder dagvaarding II ten laste gelegde is als pleegdatum 17 juni 2024 vermeld. De rechtbank zal deze datum verbeteren in 17
juli2024. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de verdachte en diens raadsman geen blijk hebben gegeven van enige verwarring omtrent het verwijt dat de verdachte wordt gemaakt. Ter terechtzitting heeft de verdachte ten aanzien van het dagvaarding II ten laste gelegde een bekennende verklaring afgelegd met betrekking tot een feit gepleegd op 17 juli 2024. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de verdachte door een verbeterde lezing van de tenlastelegging niet in zijn verdediging is geschaad.
De rechtbank is met betrekking tot de onder dagvaarding I en dagvaarding II ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
Onder dagvaarding I:
1.
hij op 5 november 2024 te ’s-Gravenhage meerdere winkelproducten, die aan Jumbo Anemoonstraat ’s-Gravenhage toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij op 18 oktober 2024 te ’s-Gravenhage een schooltas van het merk Eastpak met inhoud, die aan [naam 1] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Onder dagvaarding II:
hij op 17
juli2024 te 's-Gravenhage, koffiepads en kipdijfilet, die aan Jumbo (filiaal Weimarstraat), toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De oplegging van de maatregel

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte een onvoorwaardelijke maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) wordt opgelegd voor de duur van twee jaren.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich – op gronden zoals verwoord in zijn pleitnota – op het standpunt gesteld dat niet wordt voldaan aan de vereisten voor de oplegging van een ISD-maatregel. In plaats daarvan moet volgens de verdediging worden volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen maatregel neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee winkeldiefstallen en een diefstal van een tas van een klant uit de supermarkt. Uit het strafblad van de verdachte van 18 december 2024 blijkt dat hij in de afgelopen jaren veelvuldig is veroordeeld voor vermogensdelicten, veelal (winkel)diefstallen.
Het reclasseringsadvies
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 16 januari 2025. Uit het advies volgt dat bij de verdachte sprake is van een delictpatroon met betrekking tot vermogensdelicten. Daarnaast constateert de reclassering dat er een relatie bestaat tussen het delictgedrag en het middelengebruik. Bij de verdachte is sprake van hardnekkige en langdurige verslavingsproblematiek, hetgeen hij ter terechtzitting ook heeft bevestigd. De verdachte gebruikt cocaïne en heroïne als coping mechanisme in stressvolle en moeilijke situaties.
Voorts blijkt uit het advies dat de reclassering het recidiverisico als hoog inschat.
De reclassering adviseert bij een veroordeling om aan de verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen, omdat zij geen plan van aanpak voor de verdachte kunnen opstellen. De verdachte is ongewenst verklaard, heeft geen verblijfsstatus en mag niet in Nederland verblijven. De ongewenstverklaring brengt met zich mee dat de behandelopties die er in het verleden waren, niet meer uitvoerbaar zijn, waardoor er geen interventies ingezet kunnen worden om het hoge recidiverisico te beperken. In aanvulling op het advies heeft [naam 3] , reclasseringswerker, ter terechtzitting naar voren gebracht dat een onvoorwaardelijke ISD-maatregel de enige optie is. Vanwege de ongewenstverklaring kan de verdachte geen aanspraak meer maken op sociale voorzieningen, waardoor klinieken niet bereid zullen zijn de verdachte op te nemen voor een behandeling.
Voldoet de verdachte aan de vereisten voor oplegging van de ISD-maatregel?
De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan de wettelijke vereisten – de zogenoemde ‘harde criteria’ – voor het opleggen van de ISD-maatregel en overweegt daartoe als volgt.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan drie diefstallen. Deze strafbare feiten betreffen misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. De verdachte is in de vijf jaren voorafgaand aan deze feiten ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf of een taakstraf, en de bewezenverklaarde feiten zijn begaan nadat deze straffen geheel ten uitvoer zijn gelegd. Daarnaast is de rechtbank, anders dan de raadsman heeft betoogd, van oordeel dat het dossier een met redenen omkleed reclasseringsadvies bevat, zoals bedoeld in artikel 38m, vierde lid, Sr. Het reclasseringsadvies is gebaseerd op het diagnose instrument RISc, waarmee onder andere het recidiverisico, oorzaken van de recidive en de ontvankelijkheid voor interventies in kaart zijn gebracht. De rechtbank kan op basis van dat advies een oordeel vormen over de noodzakelijkheid en wenselijkheid van de oplegging van de ISD-maatregel. Daarnaast moet er – zo blijkt uit het reclasseringsadvies – ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Verder overweegt de rechtbank dat de veiligheid van goederen en personen de oplegging van de maatregel rechtvaardigt. Immers zorgen vermogensdelicten voor overlast bij de slachtoffers in het bijzonder en bij de samenleving in het algemeen.
Bovendien is naar het oordeel van de rechtbank ook voldaan aan de zogeheten ‘zachte criteria’ voor het opleggen van een ISD-maatregel.
De verdachte valt onder de definitie van stelselmatige dader uit de Richtlijn voor strafvordering bij meerderjarige veelplegers van het Openbaar Ministerie (hierna: OM-richtlijn), aangezien er over een periode van vijf jaren processen-verbaal voor meer dan tien misdrijffeiten tegen hem zijn opgemaakt, waarvan ten minste één misdrijf in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van de onderhavige bewezen verklaarde feiten.
Met betrekking tot het verweer van de raadsman dat de invulling van de ISD-maatregel strijdig is met de OM-richtlijn, overweegt de rechtbank dat zij zich enkel moet uitlaten over de vraag of is voldaan aan de vereisten van de ISD-maatregel, en niet over de invulling van de maatregel.
Is de ISD-maatregel passend en geboden?
De rechtbank is van oordeel dat een onvoorwaardelijke ISD-maatregel in dit geval de enige passende afdoening is en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat de ISD-maatregel strekt tot beveiliging van de maatschappij en de beëindiging van de recidive van de verdachte. De rechtbank constateert dat de verdachte steeds weer overlast en schade veroorzaakt. Het opleggen van (voorwaardelijke en onvoorwaardelijke) gevangenisstraffen heeft niet geleid tot gedragsverandering bij de verdachte. Bovendien hebben eerdere interventies geen effect gehad op de recidive van de verdachte.
De rechtbank overweegt dat het voor de veiligheid van personen of goederen dan ook noodzakelijk is om een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. De rechtbank ziet geen andere mogelijkheid om de overlast en recidive te voorkomen. Een voorwaardelijke straf of maatregel met reclasseringstoezicht zal daarvoor onvoldoende waarborgen bieden, mede gelet op de verblijfstatus van de verdachte. De verdachte kan geen aanspraak maken op sociale voorzieningen in Nederland, terwijl de reclassering in de uitvoering van toezicht juist van die voorzieningen afhankelijk is.
De rechtbank zal, alles afwegende, aan de verdachte dan ook een onvoorwaardelijke ISD-maatregel voor de duur van twee jaar opleggen.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank zal, gelet op het voorgaande, het verzoek van de raadsman tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis afwijzen.

7.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

[naam 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 335,34, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 85,34 aan materiële schade en € 250,00 aan immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde materiële schade ter hoogte van € 85,34 moet worden toegewezen, en dat € 20,00 aan immateriële schade moet worden toegewezen omdat dit feitelijk materiële schade (gederfde inkomsten) betreft. Ten aanzien van de overige gevorderde immateriële schadevergoeding heeft de officier van justitie afwijzing gevorderd.
Daarnaast heeft de officier van justitie geconcludeerd tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering, voor zover deze ziet op de vervangingswaarde van de Eastpack, kan worden toegewezen. Ten aanzien van het overige gevorderde bedrag heeft de verdediging verzocht om dit bedrag af te wijzen, dan wel om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de rugtas, de rekenmachine, de markeerstiften, de balpennen en het schrift, is namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd middels een factuur, een betaaloverzicht en een kassabon. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder dagvaarding I, feit 2, bewezenverklaarde feit, ter grootte van € 74,76.
Van de etui en de drinkfles zijn geen bonnen of facturen overgelegd, waardoor deze schadeposten door de benadeelde partij onvoldoende zijn onderbouwd. De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien daarvan niet-ontvankelijk verklaren.
Immateriële schade
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de gevorderde immateriële schade, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Dit deel van de vordering is namens de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Totaal toegewezen
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van € 74,76, bestaande uit materiële schade.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 18 oktober 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling verdachte
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder dagvaarding I, feit 2, bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 74,76, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 18 oktober 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 1] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 38m, 38n, 57, en 310 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder dagvaarding I en onder dagvaarding II ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.2. bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van dagvaarding I, feit 1:
diefstal
ten aanzien van dagvaarding I, feit 2:
diefstal
ten aanzien van dagvaarding II:
diefstal
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
legt de verdachte op:
de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 (TWEE) JAREN;
wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 74,76 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag , vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 18 oktober 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 1] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 74,76, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 18 oktober 2024 tot de dag waarop dit bedrag is betaald ten behoeve van [naam 1] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 1 dag. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. L.K. van Zaltbommel, voorzitter,
mr. Y.J. Wijnnobel-van Erp, rechter,
mr. K.O. Hamelink, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. R.J. Groeneveld, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 februari 2025.