ECLI:NL:RBDHA:2025:18769

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 september 2025
Publicatiedatum
13 oktober 2025
Zaaknummer
25-15056
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een Gambiaanse minderjarige op basis van geloofwaardigheid en buitenschuldbeleid

Deze uitspraak betreft de afwijzing van de asielaanvraag van eiser, een minderjarige van Gambiaanse nationaliteit, die op 28 december 2023 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel heeft ingediend. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 24 maart 2025 afgewezen, omdat de minister de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiser in twijfel trok. Eiser heeft aangevoerd dat hij bedreigd is door een persoon genaamd [A] na een voetbalwedstrijd, maar de rechtbank oordeelt dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat zowel de geboortedatum van eiser als de gestelde problemen met [A] ongeloofwaardig zijn. De rechtbank heeft de zaak op 19 september 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk. De rechtbank concludeert dat de minister de zienswijze van eiser voldoende heeft betrokken in de beoordeling van de aanvraag. De rechtbank oordeelt dat er adequate opvang voor eiser aanwezig is in Gambia, ondanks eisers stelling dat hij geen contact meer heeft met zijn familie. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de asielaanvraag, waarbij eiser geen recht heeft op een reguliere verblijfsvergunning op basis van het buitenschuldbeleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen (AMV). De uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg en bekendgemaakt op 30 september 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL25.15056
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [V-nummer], eiser (gemachtigde: mr. E. Stap),

en

de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: mr. J.G.R. Becker).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de asielaanvraag van eiser als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de asielaanvraag.
2. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand kan blijven. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

3. Eiser heeft op 28 december 2023 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Hij stelt van Gambiaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [2006]. De minister heeft met het bestreden besluit van 24 maart 2025 deze aanvraag afgewezen als ongegrond.
4. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
5. De rechtbank heeft het beroep op 19 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de waarnemer van de gemachtigde van eiser
mr. J.W.F. Menick, B.J. Kane als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Het asielrelaas
6. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser is in 2023 na het scoren van een doelpunt tijdens een voetbalwedstrijd bedreigd door [A]. [A] dreigde eiser te vermoorden. Eiser zag hierna [A] op een scooter rondrijden bij zijn huis, waarna hij naar een vriend is gegaan. Na anderhalve dag is eiser teruggekeerd naar huis. Hij heeft zijn spullen gepakt en heeft besloten Gambia te verlaten. Bij terugkeer vreest eiser om door [A] vermoord te worden.

Het bestreden besluit

7. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
(1) Identiteit, nationaliteit en herkomst
(2) Problemen met [A] naar aanleiding van een voetbalwedstrijd.
De minister stelt zich hierover op het standpunt dat het eerste relevante element deels geloofwaardig is. De nationaliteit en herkomst van eiser vindt de minister geloofwaardig. De geboortedatum van eiser vindt de minister niet geloofwaardig. De door eiser gedane verklaringen over zijn geboortedatum heeft hij niet onderbouwd met objectieve documenten. Daarnaast heeft eiser geen oprechte inspanning geleverd om dit punt te staven en vormen zijn verklaringen geen samenhangend en aannemelijk geheel. Hierdoor voldoet eiser niet aan de voorwaarden van artikel 31, zesde lid, onder a, van de Vw en artikel 31, zesde lid, onder c, van de Vw. Hoewel de minister de geboortedatum ongeloofwaardig acht, wordt eisers minderjarigheid ten tijde van de asielaanvraag wel gevolgd. Daarnaast stelt de minister zich op het standpunt dat het tweede relevante element niet geloofwaardig is. Eiser heeft zijn verklaringen niet onderbouwd met objectieve documenten en zijn verklaringen vormen geen samenhangend en aannemelijk geheel in de zin van artikel 31, zesde lid, onder c, van de Vw. De minister concludeert dat de asielaanvraag ongegrond is. Daarnaast krijgt eiser geen reguliere verblijfsvergunning op grond van het buitenschuldbeleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen (AMV) en krijgt eiser een terugkeerbesluit.
De geloofwaardigheid van het asielrelaas
8. Eiser voert aan dat de minister het asielrelaas wel geloofwaardig had moeten vinden. Eiser heeft geen aangifte van de bedreiging gedaan. Om in Gambia aangifte te kunnen doen, moet namelijk veel geld worden betaald en dat geld hebben eiser en zijn zus niet. Eiser betwist dat zijn zus hem vanaf Italië financieel heeft geholpen. Daarnaast doet de Gambiaanse politie alleen wat met een aangifte indien deze is gedaan door een lid van een familie waarvan andere leden een hoge positie in de samenleving vervullen. Dit geldt niet voor eiser. Ook heeft eiser terecht reële vermoedens dat [A] de dreigementen daadwerkelijk zal uitvoeren.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat zowel de geboortedatum van eiser als de gestelde problemen van eiser met [A] ongeloofwaardig zijn. Hierbij heeft de minister mogen betrekken dat de foto die eiser heeft overgelegd niet kan worden gezien als ondersteunend bewijs voor de door
eiser gestelde geboortedatum. Volgens eiser staat er een uittreksel van zijn geboorteakte op de foto, maar de minister heeft daaraan geen bewijskracht hoeven toekennen omdat het document niet volledig is weergegeven en omdat niet blijkt dat het document over eiser gaat omdat er alleen een voornaam zichtbaar is. Ook heeft de minister mogen vinden dat eiser niet nader heeft onderbouwd waarom het doen van aangifte bij de politie zinloos zou zijn. In het aanmeldgehoor van 24 augustus 2024 (p.12) en in het nader gehoor van 18 maart 2025 (p.11) heeft eiser namelijk verklaard dat hij financieel werd ondersteund door zijn zus. De minister heeft eisers stelling dat hij het geen aangifte kon doen omdat hij geen geld had daarom niet hoeven volgen. Verder heeft de minister mogen vinden dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat [A] hem zal vermoorden. In dit kader heeft de minister kunnen betrekken dat de verklaring van eiser dat [A] langs zijn huis zou rijden om hem bang te maken en om hem in de gaten te houden op vermoedens berust. Het relaas van eiser is gebaseerd op vermoedens die hij niet heeft weten te onderbouwen met overtuigende verklaringen. Eiser heeft verklaard dat [A] bij een rebellengroep hoort en een grote crimineel is, waarvoor iedereen bang is. Gelet op de inhoud van eisers verklaringen heeft de minister deze vaag kunnen vinden. De beroepsgrond slaagt niet.
Het buitenschuldbeleid voor AMV
10. Eiser voert aan dat er geen adequate opvang voor hem aanwezig is in Gambia. Hij heeft geen contact meer met zijn broers en zijn vader is te oud om hem te kunnen verzorgen en op te vangen. Op zitting heeft eiser verklaard dat hij geen contact meer kan krijgen met zijn zus. Het is volgens hem aannemelijk dat het op voorhand onmogelijk moet worden geacht dat hij kan rekenen op de zorg van zijn vader.
11. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat er adequate opvang aanwezig is voor eiser in Gambia. De vader van eiser, zijn zus en twee broers wonen in [woonplaats], Gambia. Volgens eisers verklaringen tijdens het nader gehoor van 18 maart 2025 (p.14 en 15), wonen de vader en de zus in hetzelfde huis. Er is weliswaar geen adres, maar eiser heeft verklaard dat [woonplaats] niet groot is en de familie heeft daar altijd gewoond. Eiser heeft in het aanmeldgehoor van 24 augustus 2024 (p.8) verklaard dat zijn zus altijd voor hem heeft gezorgd. Dat eiser op de zitting heeft verklaard het contact met zijn zus te hebben verloren, verandert het oordeel van de rechtbank niet, omdat dit een recente ontwikkeling is geweest die niet aan de orde was ten tijde van eisers minderjarigheid. Daarnaast heeft eiser verklaard dat het nummer dat hij van zijn zus heeft, nog steeds in gebruik is. De beroepsgrond slaagt niet.

De zienswijze

12. Eiser voert aan dat de bestreden beschikking onzorgvuldig tot stand is gekomen, nu de minister de zienswijze onvoldoende in de beoordeling heeft betrokken.
13. De rechtbank is van oordeel dat de minister de zienswijze van eiser voldoende heeft betrokken zijn beoordeling. Eiser heeft onvoldoende onderbouwd welke punten uit de zienswijze niet zouden zijn betrokken door de minister. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

14. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. W.J.T. Twijnstra, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
30 september 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.