ECLI:NL:RBDHA:2025:18865

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 september 2025
Publicatiedatum
14 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.41827 en NL25.40606
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugkeerbesluit en inreisverbod in het bestuursrecht; beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een terugkeerbesluit en een inreisverbod opgelegd aan eiser door de minister van Asiel en Migratie. De rechtbank heeft de zaken behandeld onder de zaaknummers NL25.41827 en NL25.40606. Eiser heeft op 2 september 2025 beroep ingesteld tegen het terugkeerbesluit, dat op 5 augustus 2025 is genomen, en heeft tevens een beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring die op dezelfde datum is opgelegd. Tijdens de zitting op 3 september 2025 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest.

De rechtbank heeft overwogen dat eiser onvoldoende gelegenheid heeft gekregen om zijn zienswijze te geven over het terugkeerbesluit en inreisverbod, maar heeft geconcludeerd dat dit niet opweegt tegen het feit dat eiser zelf heeft geweigerd om met verweerder in gesprek te gaan over deze besluiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder op 1 augustus 2025 al voornemens was om de besluiten op te leggen, maar dat eiser op dat moment een asielaanvraag heeft ingediend, waarna de besluiten zijn uitgesteld. Na het intrekken van de asielaanvraag op 4 augustus 2025, heeft verweerder de besluiten alsnog genomen.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en dat het terugkeerbesluit en het inreisverbod in stand blijven. Ook het beroep tegen de maatregel van bewaring is ongegrond verklaard, omdat eiser geen zelfstandige beroepsgronden heeft aangevoerd. De rechtbank heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. F.A. Groeneveld, rechter, en is openbaar gemaakt op 14 oktober 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.41827 en NL25.40606

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. W.M. Blaauw),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. A. van Midden).

Procesverloop

Bij besluit van 5 augustus 2025 (bestreden besluit 1) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit zonder vertrektermijn en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd. Bij afzonderlijk besluit van 5 augustus 2025 (bestreden besluit 2) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Verweerder heeft de rechtbank op 26 augustus 2025 op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw van de bewaring in kennis gesteld. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep tegen bestreden besluit 2. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft op 2 september 2025 tegen het bestreden besluit 1 beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de beroepen op 3 september 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Beroep tegen bestreden besluit 1 (NL25.41827)
1. Eiser voert aan dat hij niet voldoende in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze te geven ten aanzien van het terugkeerbesluit en inreisverbod. De vragen die eiser tijdens het gehoor op 1 augustus 2025 zijn gesteld hebben namelijk slechts zijdeling met het terugkeerbesluit en inreisverbod te maken. Desondanks heeft hij tijdens dat gehoor bijzondere omstandigheden aangevoerd. Verweerder is daarop in het bestreden besluit 1 echter niet ingegaan, zodat sprake is van een motiveringsgebrek.
1.1.
Uit het dossier komt naar voren dat verweerder al op 1 augustus 2025 voornemens was om aan eiser een terugkeerbesluit en inreisverbod op te leggen en dat hij eiser daarover op 1 augustus 2025 heeft gehoord. Omdat eiser tijdens dat gehoor een asielaanvraag heeft ingediend, heeft verweerder op dat moment afgezien van het opleggen van een terugkeerbesluit en inreisverbod. Op 4 augustus 2025 heeft eiser zijn asielaanvraag ingetrokken. Vervolgens heeft verweerder op 5 augustus 2025 opnieuw een gehoor met eiser gehouden over het op te leggen terugkeerbesluit en inreisverbod, waarna hij het bestreden besluit 1 heeft genomen.
1.2.
Uit het proces-verbaal van gehoor van 5 augustus 2025 volgt dat eiser heeft geweigerd om met verweerder in gesprek te gaan over het op te leggen terugkeerbesluit en inreisverbod. Eiser is met zijn handen op zijn oren de spreekkamer uitgelopen en wilde, ondanks pogingen daartoe van het personeel van het detentiecentrum, niet terugkeren naar de spreekkamer. Eiser heeft er dus zelf voor gekozen om op 5 augustus 2025 niet met verweerder in gesprek te gaan over het op te leggen terugkeerbesluit en inreisverbod. Gelet hierop slaagt de beroepsgrond dat hij onvoldoende gelegenheid heeft gekregen om een zienswijze naar voren te brengen niet.
1.3.
Ook de beroepsgrond dat verweerder het bestreden besluit 1 ondeugdelijk heeft gemotiveerd slaagt niet. Eiser heeft tijdens het gehoor op 5 augustus 2025 dus geweigerd om met verweerder in gesprek te gaan en heeft zodoende tijdens dat gehoor geen omstandigheden naar voren gebracht die verweerder aanleiding hadden moeten geven om af te zien van oplegging van het bestreden besluit 1. Voor zover verweerder bij het bestreden besluit 1 rekening diende te houden met wat eiser tijdens het eerdere gehoor op 1 augustus 2025 heeft verklaard, overweegt de rechtbank dat verweerder in die verklaringen (die gaan over asielgronden en familie) geen aanleiding heeft hoeven zien om van oplegging van het bestreden besluit 1 af te zien en dat verweerder daarop ook niet met een specifieke motivering hoefde te reageren. Eiser heeft namelijk zijn asielaanvraag drie dagen later zelf weer ingetrokken en heeft zijn familiebanden niet aannemelijk gemaakt. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in het bestreden besluit 1 kunnen volstaan met de algemene motivering dat eiser geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd en dat niet is gebleken dat afgezien zou moeten worden van het opleggen van het besluit.
2. Nu geen van de beroepsgronden slaagt, is het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond. Dat betekent dat het terugkeerbesluit en het inreisverbod in stand blijven.
Beroep tegen bestreden besluit 2 (NL25.40606)
3. Eiser heeft erop gewezen dat als het bestreden besluit 1 onderuit gaat, de maatregel van bewaring van aanvang af onrechtmatig is.
Hiervoor, onder 2, is overwogen dat het bestreden besluit 1, waaronder het terugkeerbesluit, in stand blijft. Eisers betoog treft daarom geen doel.
4. Eiser heeft tegen de maatregel van bewaring verder geen zelfstandige beroepsgronden aangevoerd, zodat de toetsing door de rechtbank verder beperkt is tot een ambtshalve toetsing van de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring, zoals die voortvloeit uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858. Met inachtneming van deze ambtshalve toetsing ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
5. Het beroep tegen de maatregel van bewaring (bestreden besluit 2) is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit 1 (terugkeerbesluit en inreisverbod) ongegrond;
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit 2 (maatregel van bewaring) ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A. Groeneveld, rechter, in aanwezigheid van F.S. Ulrich, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 1 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 2 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.