ECLI:NL:RBDHA:2025:18901
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Ongegrond beroep tegen terugkeerbesluit van de minister van Asiel en Migratie met betrekking tot verblijfsrecht op basis van duurzame relatie met een Unieburger
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 oktober 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een terugkeerbesluit van de minister van Asiel en Migratie. Eiser, een Oezbeekse nationaliteit, had een terugkeerbesluit ontvangen op 18 mei 2025, met een vertrektermijn van vier weken. Eiser stelde dat hij sinds 2 april 2025 een relatie had met een Griekse onderdaan en dat hij daarom recht had op een declaratoir verblijfsrecht op basis van de Europese Verblijfsrichtlijn. Tijdens de zitting op 11 juli 2025 was eiser aanwezig en werd bijgestaan door mr. A. Agayev, terwijl de verweerder niet verscheen.
De rechtbank overwoog dat eiser tijdens het gehoor voorafgaand aan het terugkeerbesluit geen melding had gemaakt van de relatie met de Griekse partner, maar alleen van een vriendin in Letland. Hierdoor kon de verweerder niet adequaat op de situatie inspelen. Eiser had geen bewijsstukken overgelegd die de gestelde relatie met de Griekse partner onderbouwden. De rechtbank concludeerde dat de relatie ten tijde van het terugkeerbesluit nog niet duurzaam was, aangezien deze minder dan zes maanden bestond.
De rechtbank oordeelde dat eiser geen declaratoir verblijfsrecht had op het moment van het terugkeerbesluit en verklaarde het beroep ongegrond. Eiser had inmiddels wel een procedureel verblijfsrecht op basis van een later ingediende aanvraag, maar dit maakte het terugkeerbesluit niet onrechtmatig. De rechtbank besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en dat het bestreden besluit in stand bleef.