ECLI:NL:RBDHA:2025:18911

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 oktober 2025
Publicatiedatum
15 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.47946
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Libische vreemdeling in het kader van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 oktober 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Libische vreemdeling. De minister van Asiel en Migratie had op 28 september 2025 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw). Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat ook als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 10 oktober 2025 heeft eiser afgezien van zijn recht om gehoord te worden, en zijn gemachtigde was aanwezig. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve getoetst.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht van eiser als bedoeld in de Dublinverordening. De minister had zware gronden voor de bewaring, waaronder het feit dat eiser zich niet aan het toezicht heeft gehouden en niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit. De rechtbank oordeelt dat de zware gronden feitelijk juist zijn en dat de minister terecht heeft geconcludeerd dat een minder dwingende maatregel niet doeltreffend zou zijn. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de overdracht van eiser naar Zwitserland, waar hij eerder een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.47946

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Libische nationaliteit,
V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. M. Pater),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. P. Zijlstra).

Procesverloop

1. Bij besluit van 28 september 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
1.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 10 oktober 2025 op zitting behandeld. Een medewerker van het detentiecentrum in Rotterdam heeft de rechtbank laten weten dat eiser afziet van zijn recht om gehoord te worden. In het digitale dossier is vervolgens een afstandsverklaring geüpload. De gemachtigde van eiser is verschenen op de rechtbank in Groningen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

2. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de maatregel nodig is, omdat er een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De minister heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(
zware gronden)
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
(
lichte gronden)
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb [2] heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2.1.
De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Verder heeft de minister overwogen dat een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
3. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Voortraject
4. De rechtbank stelt vast dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.
Grondslag
5. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59a, van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. Er bestaat een concreet aanknopingspunt voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening. Blijkens de toelichting in de maatregel van bewaring heeft eiser op 2 november 2022 in Zwitserland een verzoek om internationale bescherming ingediend. De minister heeft op 3 september 2025 een Dublinclaim bij de Zwitserse autoriteiten ingediend. Deze claim is op 8 september 2025 geaccepteerd.
Gronden
6. De minister heeft op de zitting de zware gronden 3b en 3k laten vallen.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat uit de uitspraak van de Afdeling [3] van 25 maart 2020 [4] volgt dat, om de gronden 3a, 3d en 3e aan de maatregel ten grondslag te kunnen leggen, het voldoende is dat deze gronden feitelijk juist zijn. De rechtbank oordeelt dat de grond 3a feitelijk juist is, omdat eiser niet beschikt over een grensoverschrijdingsdocument en daarmee ook niet over een visum voor het Schengengebied. Dat een vreemdeling als asielzoeker inreist, doet aan de feitelijke juistheid van deze zware grond niet af. Ook de grond 3d is feitelijk juist, omdat eiser gebruik heeft gemaakt van een zestal aliassen. Ook is eiser niet verschenen op geplande gehoren, die onderdeel uitmaken van een afkomst- en identiteitsonderzoek. De zware grond 3e is eveneens feitelijk juist, omdat eiser, zoals ook bij grond 3d al is toegelicht, verschillende aliassen heeft gebruikt. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de hiervoor besproken zware gronden en de niet betwiste lichte gronden, in samenhang gezien en gelet op de motivering in de maatregel, voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Ook bestaat voldoende grond voor het standpunt van de minister om een significant risico op onderduiken aan te nemen.
Lichter middel
7. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, is de minister er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstond daarom niet om de overdracht van eiser te verzekeren. De rechtbank stelt daarbij vast dat de minister ook de claustrofobie van eiser voldoende heeft betrokken bij de oplegging van de maatregel van bewaring. Door de minister is eiser erop gewezen dat daarmee rekening kan worden gehouden door een speciale cel toe te wijzen. Ook kan extra aandacht aan eiser worden besteed, kan hij extra worden gelucht en kan door een GGD-arts medicatie worden verstrekt. Daarnaast is de rechtbank niet gebleken van andere persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de minister aanleiding heeft moeten zien om eiser een lichter middel dan bewaring op te leggen.
Voortvarendheid en zicht op overdracht
8. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de overdracht van eiser en dat zicht op overdracht naar Zwitserland niet ontbreekt. Hiertoe overweegt de rechtbank dat de Zwitserse autoriteiten akkoord hebben gegeven voor de overdracht van eiser. Daarnaast heeft op 1 oktober 2025 en op 8 oktober 2025 een vertrekgesprek met eiser plaatsgevonden. Tijdens het laatstgenoemd gesprek is aan eiser medegedeeld dat op 16 oktober 2025 een vlucht naar Zwitserland staat geboekt.

Conclusie

9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Sibma, rechter, in aanwezigheid van R. de Boer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Vreemdelingenbesluit 2000.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.Zie de uitspraak van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.