2.1.De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de minister overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
3. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
4. De rechtbank stelt vast dat eiser aanvankelijk de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling heeft bestreden, maar gelet op de ter zitting door de minister gegeven toelichting zijn beroepsgrond heeft ingetrokken. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.
5. Ook stelt de rechtbank vast dat eisers rechtmatig verblijf, dat hij op grond van het Unierecht had, is komen te vervallen. Daarom valt eiser onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. De maatregel is op de juiste grondslag opgelegd.
6. De zware en lichte gronden zijn door eiser niet betwist. De rechtbank ziet ook ambtshalve geen aanleiding voor het oordeel dat deze gronden, in samenhang bezien, de maatregel van bewaring niet kunnen dragen. Ten tijde van de inbewaringstelling bestond er dan ook voldoende grond voor het standpunt van de minister dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
7. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, is de minister er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstond derhalve niet om de uitzetting van eiser te verzekeren. De rechtbank stelt daarbij vast dat eiser er door de minister ook op is gewezen dat (eventuele) medische behandeling in het detentiecentrum beschikbaar is. De rechtbank is ook overigens niet gebleken van omstandigheden die aanleiding geven voor het oordeel dat de bewaring onevenredig bezwarend is of dat de minister aanleiding had moeten zien om aan eiser een lichter middel dan bewaring op te leggen.
8.
De minister heeft ter zitting aangegeven dat op 6 oktober 2025 een vertrekgesprek met eiser heeft plaatsgevonden. Ook is toegelicht dat op dezelfde dag de procedure voor het terug- en overnameverzoek is opgestart. De rechtbank acht deze gang van zaken voldoende voortvarend.
9. De inbewaringstelling is in strijd met artikel 59, van de Vw en het Unierecht indien zicht op uitzetting ontbreekt. Voor dat oordeel ziet de rechtbank geen aanleiding. De rechtbank stelt hierbij voorop dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Polen in het algemeen niet ontbreekt. De minister heeft ter zitting aangegeven dat ten aanzien van het hiervoor onder 8 genoemde verzoek tot terug- en overname op korte termijn een akkoord wordt verwacht. Zodra dit is ontvangen zal een vlucht worden aangevraagd. Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee het zicht op uitzetting gegeven.