ECLI:NL:RBDHA:2025:18914

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 oktober 2025
Publicatiedatum
15 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.40235
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvragen van een gezin uit Irak en de beoordeling van de geloofwaardigheid

Op 13 oktober 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de afwijzing van asielaanvragen van een gezin uit Irak. De eisers, bestaande uit een vader, moeder en hun dochters, hebben op 5 oktober 2023 aanvragen ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvragen op 25 augustus 2025 afgewezen, waarbij hij de geloofwaardigheid van hun asielrelaas in twijfel trok. De rechtbank heeft de beroepen van de eisers gegrond verklaard, omdat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met het referentiekader van de minderjarige dochter [eiseres 2]. De rechtbank oordeelt dat de minister niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de verklaringen van [eiseres 2] ongeloofwaardig zouden zijn, gezien haar jonge leeftijd en psychische toestand. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten en draagt de minister op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met deze uitspraak. Tevens is de minister veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de eisers.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.40235, NL25.40236, NL25.40237 en NL25.40238

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 oktober 2025 in de zaken tussen

[eiser/vader], v-nummer: [nummer 1],

[eiseres 1/moeder], v-nummer: [nummer 2],
[eiseres 2], v-nummer: [nummer 3],
[eiseres 3], v-nummer: [nummer 4]
samen eisers, mede namens de minderjarige dochters,
[naam minderjarige dochter 1], v-nummer: [nummer 5],
[naam minderjarige dochter 2], v-nummer: [nummer 6],
(gemachtigde: mr. M.F. Kiers),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. G.J. Douma).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de asielaanvragen van eisers als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Eisers zijn het hier niet mee eens. Zij voeren daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de asielaanvragen.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de afwijzing van de asielaanvragen niet in stand kan blijven. De minister heeft bij de besluitvorming van het bestreden besluit van [eiseres 2] onvoldoende rekening gehouden met haar referentiekader en heeft daardoor onvoldoende gemotiveerd dat het asielrelaas ongeloofwaardig is. Gelet op de samenhang van de asielaanvragen van eisers, kunnen ook de afwijzingen van de aanvragen van de vader, de moeder en dochter [eiseres 3] niet in stand blijven. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eisers hebben op 5 oktober 2023 aanvragen om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met de bestreden besluiten van 25 augustus 2025 deze aanvragen afgewezen als ongegrond.
2.1.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten.
2.2.
De rechtbank heeft de beroepen gevoegd en op 30 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: vader [eiser/vader], dochter [eiseres 2], dochter [eiseres 3], de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van de minister.
2.3.
Eisers hebben na de behandeling ter zitting verzocht om een beëdigde vertaling van de overgelegde filmopnames te mogen indienen. De rechtbank vat dit op als een verzoek om heropening van het onderzoek. Gelet op wat hierna wordt overwogen ziet de rechtbank geen aanleiding om het onderzoek te heropenen.

Beoordeling door de rechtbank

Het asielrelaas
3. Het gezin van eisers bestaat uit de vader, de moeder, dochter [eiseres 2], dochter [eiseres 3] en de minderjarige dochters [naam minderjarige dochter 1] en [naam minderjarige dochter 2]. Het gezin komt uit Dukan in Irak. Zij leggen aan hun asielaanvragen het volgende ten grondslag. [eiseres 2] heeft gedurende vier maanden een relatie gehad met een jongen, genaamd [naam]. [naam] heeft foto’s van die relatie getoond aan twee familieleden: de broers van de vader en daarmee ooms van [eiseres 2]. Naar aanleiding van deze foto’s zijn deze ooms naar de woning van het gezin gekomen, waar zij [eiseres 2] hebben mishandeld en met de dood hebben bedreigd. De ooms hebben dit gedaan om de eer van de familie hoog te houden. Vervolgens is het hele gezin gevlucht uit Irak.
De bestreden besluiten
4. Het asielrelaas van eisers bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
  • Identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • Problemen met twee ooms vanwege de relatie van [eiseres 2].
4.1.
De minister vindt de identiteit, nationaliteit en herkomst van eisers geloofwaardig. De gestelde problemen met de ooms vanwege de relatie van [eiseres 2] acht de minister niet geloofwaardig, omdat de verklaringen van eisers daarover niet samenhangend en aannemelijk zijn als bedoeld in artikel 31, zesde lid, onder c, van de Vw 2000. De minister concludeert daarom dat de asielaanvragen ongegrond zijn.
De gronden van beroep
5. Eisers hebben de beroepen ingesteld tegen vier besluiten. Die besluiten zien op de vader, de moeder, [eiseres 2] en [eiseres 3]. Eisers hebben in één stuk de gronden in alle vier de beroepen aangevoerd. Daarbij wijzen eisers erop dat de beroepen van [eiseres 3] en de moeder (mede namens de dochters [naam minderjarige dochter 1] en [naam minderjarige dochter 2]) afhankelijk zijn van de beroepen van de vader en van [eiseres 2].
Heeft de minister voldoende rekening gehouden met het referentiekader van [eiseres 2]?
6. Eisers betogen dat bij de besluitvorming onvoldoende rekening is gehouden met het referentiekader van [eiseres 2], namelijk haar jonge leeftijd en haar slechte psychische toestand. De enkele opmerking van de minister dat meer van haar verwacht mag worden ondanks haar leeftijd is volgens eisers onvoldoende om te concluderen dat haar leeftijd voldoende is meegenomen. [eiseres 2] voert daarnaast aan dat haar psychische klachten complex zijn, waardoor dit in de weg kan staan aan haar verklaringen. Zij heeft als onderbouwing daarvan in beroep een medisch dossier overgelegd. Verder voeren eisers aan dat zij aanvullend gehoord hadden moeten worden of dat er meer ruimte had moeten zijn voor verduidelijking tijdens het nader gehoor zodat zij op de gestelde tegenstrijdigheden van de minister hadden kunnen reageren. Eisers voeren daarbij aan dat het niet vreemd is dat sommige verklaringen niet exact overeenkomen, omdat het om vier verschillende familieleden gaat met elk hun eigen perspectief. Daarnaast voeren ze aan dat het gehele gezin vergelijkbaar heeft verklaard over de inval van de ooms. Niet valt in te zien dat de minister stelt dat die verklaringen niet samenhangen.
6.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat bij de besluitvorming wel voldoende rekening is gehouden met het referentiekader van [eiseres 2]. Zo is in het voornemen opgenomen dat ondanks haar leeftijd meer van haar verwacht mag worden. Ook wordt haar leeftijd meerdere keren in het voornemen genoemd en is de aanspreekvorm gericht op een minderjarige. Hieruit blijkt volgens de minister dat voldoende rekening is gehouden met haar leeftijd. Verder stelt hij zich op het standpunt dat, ondanks haar psychische klachten, wel verwacht wordt dat zij twee jaar na dato met enige samenhang kan verklaren. Dit is volgens de minister niet gebeurd. De punten waarop dat niet voldoende is geweest, heeft de minister uitgewerkt in het voornemen. Op de zitting heeft de minister verder toegelicht dat [eiseres 2] goed opgeleid is, helder kon verklaren en bijna 18 jaar was tijdens het nader gehoor en dat daarom het referentiekader niet expliciet in het bestreden besluit opgenomen hoeft te worden. Het gaat volgens de minister te ver om bij elke tegenwerping af te moeten vragen of dit bij een minderjarige wel of niet kan worden tegengeworpen. Er bestond geen aanleiding om eisers nader te horen, omdat daar de correcties en aanvullingen voor zijn. Volgens de minister hebben eisers voldoende de gelegenheid gehad in het nader gehoor om uitgebreid te verklaren.
6.2.
Deze beroepsgrond slaagt. Uit de bestreden besluiten blijkt dat de minister werkinstructie 2024/6 [1] heeft toegepast. Uit deze werkinstructie volgt dat bij de beoordeling van de geloofwaardigheidstoets kenbaar rekening gehouden moet worden met wat in zijn algemeenheid van de vreemdeling verlangd mag worden. Daar speelt het referentiekader een rol, zoals de jonge leeftijd van [eiseres 2]. Dit volgt ook uit vaste rechtspraak. [2] De minister heeft in de besluitvorming over [eiseres 2] onvoldoende kenbaar rekening gehouden met haar referentiekader. De minister heeft nagelaten om de aspecten die een rol spelen bij het referentiekader kenbaar bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas van [eiseres 2] te betrekken. Uit zowel het nader gehoor, het voornemen als het bestreden besluit over [eiseres 2] volgt namelijk niet hoe de minister rekening heeft gehouden met haar jonge leeftijd tijdens de relatie met [naam] of haar psychische toestand na de mishandeling. Dit blijkt ook onvoldoende uit de passage in het voornemen waar de minister naar heeft verwezen, namelijk dat van haar, ondanks haar minderjarige leeftijd, meer van haar verwacht mag worden. De rechtbank licht dit oordeel toe.
6.2.1.
De minister werpt [eiseres 2] tegen dat zij vaag en summier heeft verklaard over haar relatie met [naam], bijvoorbeeld over zijn uiterlijk, over wat zij deden in de relatie en over zijn achternaam. Volgens de minister verklaart haar jonge leeftijd niet waarom zij weinig concrete details geeft, omdat zij op andere punten wel stellig heeft verklaard. Daarnaast werpt de minister tegen dat zij tegenstrijdig heeft verklaard over de duur van deze relatie, haar leeftijd toen deze relatie plaatsvond en over haar gedrag en haar gestelde vrees. Zo is het volgens de minister moeilijk te rijmen dat [eiseres 2] goed wist dat meisjes in een situatie met verborgen relaties vaak worden gedood, maar anderzijds niet had verwacht dat haar dit zou overkomen. Ook acht de minister het niet aannemelijk dat [eiseres 2] tijdens de mishandeling niet heeft gemerkt dat haar vader (fysiek) heeft ingegrepen en werpt hij [eiseres 2] tegen dat zij tegenstrijdig met haar ouders heeft verklaard over de familie, namelijk of de ooms naast zonen ook dochters hebben. Haar leeftijd of psychische toestand doet volgens de minister niks aan af aan alle bovenstaande tegenwerpingen. Volgens de minister zijn dit belangrijke punten voor het asielrelaas en daarom mogen er meer consistente en concretere verklaringen verwacht worden.
6.2.2.
De rechtbank oordeelt dat de minister bij alle bovenstaande punten niet voldoende duidelijk heeft gemaakt of en hoe rekening is gehouden met haar referentiekader. [eiseres 2] was tijdens het gehoor misschien wel 17 jaar oud, maar tijdens de relatie met [naam] en de mishandeling was zij slechts 14-15 jaar oud. Dit is niet terug te zien in de besluitvorming van de minister. Weliswaar heeft de hoormedewerker een op jeugdigen afgestemde aanspreekvorm gebruikt en is de aanspreekvorm in het voornemen en het bestreden besluit aan een minderjarige gericht, maar dit neemt niet weg dat verder onvoldoende is doorgevraagd op de gestelde tegenstrijdigheden gezien haar referentiekader.
6.2.3.
De rechtbank betrekt verder bij haar oordeel dat eisers correcties en aanvullingen hebben ingediend om de onsamenhangendheden en tegenstrijdigheden toe te lichten. De minister stelt zich op het standpunt dat sommige punten in de correcties en aanvullingen van [eiseres 2] niet worden geloofd, maar werpt haar dan vervolgens wel tegen dat zij onvoldoende kan verklaren. Volgens de rechtbank had de minister beter moeten uitleggen wat hij precies van [eiseres 2] had verwacht gezien haar jonge leeftijd tijdens de relatie met [naam] en gezien de mishandeling en haar psychische problemen. Nu deze uitleg mist en ook niet kan worden vastgesteld dat het referentiekader van [eiseres 2] voldoende kenbaar betrokken is bij alle tegenwerpingen, kan het bestreden besluit niet in stand blijven.
6.3.
De geloofwaardigheidsbeoordeling in het bestreden besluit van [eiseres 2] is dus niet deugdelijk gemotiveerd. Het afwegen van de verklaringen van [eiseres 2] tegen haar referentiekader is namelijk doorslaggevend voor de conclusie over de geloofwaardigheid van de gestelde problemen met de ooms vanwege haar relatie met [naam]. Het bestreden besluit over [eiseres 2] kan daarom niet in stand blijven.
6.4.
Het is niet nodig om wat eisers verder in beroep hebben aangevoerd te bespreken, omdat ook hierbij het referentiekader van [eiseres 2] relevant is. Gelet op de samenhang van de asielaanvragen van eisers, kunnen ook de bestreden besluiten over de vader, de moeder en [eiseres 3] niet in stand blijven.

Conclusie en gevolgen

7. De beroepen zijn gegrond. Zoals de rechtbank hierboven heeft geoordeeld, heeft de minister het besluit van [eiseres 2] niet deugdelijk gemotiveerd. De minister heeft namelijk in de besluitvorming onvoldoende kenbaar rekening gehouden met het referentiekader van [eiseres 2]. Het bestreden besluit is daarom in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit over [eiseres 2]. Gelet op de samenhang van de asielaanvragen van eisers, vernietigt de rechtbank ook de bestreden besluiten over de vader, de moeder en [eiseres 3]. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van de besluiten in stand te laten of om zelf in de zaak te voorzien.
7.1.
De rechtbank bepaalt dat de minister een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak. [3] De rechtbank geeft de minister hiervoor een termijn van zes weken.
7.2.
Omdat de beroepen gegrond zijn krijgen eisers een vergoeding van hun proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze kosten stelt de rechtbank voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1814 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907 en een wegingsfactor 1). De rechtbank beschouwt de zaken van eisers vanwege de inhoud als samenhangende zaken. Daarom blijft de hoogte van de vergoeding beperkt tot het bedrag dat in één zaak zou worden toegekend. [4]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten van 25 augustus 2025;
  • draagt de minister op om binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvragen, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 1814 aan proceskosten van eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van mr. I.S. Pruijn, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.WI 2024/6 Geloofwaardigheidsbeoordeling (asiel).
2.ABRvS 20 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:121.
3.De rechtbank past artikel 8:72, vierde lid, van de Awb toe.
4.Volgens artikel 3 van het besluit proceskosten bestuursrecht.