ECLI:NL:RBDHA:2025:18919

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 oktober 2025
Publicatiedatum
15 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.46761+NL25.46804
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring en terugkeerbesluit van de minister van Asiel en Migratie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 oktober 2025 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen de maatregel van bewaring die door de minister van Asiel en Migratie is opgelegd. De maatregel van bewaring is opgelegd op 27 augustus 2025, op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze maatregel, evenals tegen een terugkeerbesluit en inreisverbod. Tijdens de zitting op 7 oktober 2025 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigden, zijn standpunten toegelicht. De rechtbank heeft overwogen dat de termijn van ophouding van eiser niet onterecht is overschreden, en dat de minister voldoende gronden heeft aangevoerd voor de maatregel van bewaring. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zich niet aan de Vreemdelingenwet heeft gehouden en dat er een risico bestaat dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiser heeft geen andere afdoende maatregelen kunnen aandragen die minder ingrijpend zouden zijn dan de inbewaringstelling. De rechtbank heeft ook het beroep tegen het terugkeerbesluit en inreisverbod ongegrond verklaard, omdat eiser geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd die een kortere duur van het inreisverbod rechtvaardigen. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.46761 en NL25.46804

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. A.D. Kupelian),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. E. Özel).

Procesverloop

Bij besluit van 27 augustus 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
De minister heeft de rechtbank op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 van de bewaring in kennis gesteld. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft daarnaast beroep ingesteld tegen het terugkeerbesluit en het inreisverbod dat tegelijkertijd met de maatregel van bewaring is opgelegd.
De rechtbank heeft het beroep op 7 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Overwegingen

Voorafgaand aan de maatregel van bewaring
1. Eiser voert aan dat hij een aantal minuten te lang is opgehouden, waardoor de termijn van zes uur is overschreden.
1.1.
Op grond van artikel 50, tweede en derde lid, van de Vw 2000 mag een vreemdeling niet langer dan zes uren worden opgehouden. De ophouding van eiser is aangevangen op 26 augustus 2025 om 22:20 uur en mocht maximaal duren tot de volgende dag om 13.20 uur. [1] Op 27 augustus 2025 van 11:38 uur tot 13.18 uur is eiser gehoord voorafgaand aan de bewaring. De maatregel van bewaring is vervolgens opgelegd op 27 augustus 2025 om 13:30 uur. Op de zitting heeft de minister toegelicht dat de termijn is overschreden omdat de (voormalige) advocaat van eiser later was en de minister op hem wilde wachten om de belangen van eiser te kunnen waarborgen. De gemachtigde van eiser heeft dit niet betwist. De rechtbank acht de duur van de termijnoverschrijding niet zodanig dat eiser onevenredig in zijn belangen is geschaad. De beroepsgrond slaagt niet.
De maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2.1.
Eiser betwist de zware grond 3i. Hij voert aan dat hij actief meewerkt en documenten van de ambassade wil ondertekenen en dat dat in zijn voordeel moet werken. De minister kan daarom niet tegenwerpen dat hij niet meewerkt aan zijn verplichting tot terugkeer.
2.2.
Eiser heeft de overige zware en de lichte gronden niet betwist. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat voor het opleggen van deze zware gronden in de maatregel de minister kan volstaan met een toelichting dat deze gronden zich feitelijk voordoen. [2] De rechtbank is van oordeel dat in ieder geval de zware gronden 3a en 3b feitelijk juist zijn. Eiser was bij zijn eerste binnenkomst in Nederland namelijk niet in het bezit van een reis- of identiteitsdocument, noch van een geldig visum. De zware grond 3a is dan ook feitelijk juist. Verder heeft eiser geen melding gemaakt van zijn onrechtmatig verblijf en heeft in zijn gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling aangegeven op de hoogte te zijn van zijn onrechtmatig verblijf. De feitelijke juistheid van de zware grond 3b staat daarmee vast. De zware gronden 3a en 3b zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en om risico op onttrekken aan het toezicht aan te nemen. Wat eiser heeft aangevoerd over de zware grond 3i behoeft geen bespreking, omdat dit niet kan leiden tot de conclusie dat de bewaring onrechtmatig is.
Lichter middel
3. Eiser voert verder aan dat de minister een lichter middel had moeten toepassen. De minister had de voorgeschiedenis van eiser moeten meenemen, namelijk dat hij geen strafblad heeft.
3.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich terecht en voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregel dan de inbewaringstelling doeltreffend kon worden toegepast. De gronden die terecht aan de bewaringsmaatregel ten grondslag zijn gelegd – en de daarbij gegeven motivering – wijzen op een risico op onttrekking aan het toezicht. Deze gronden zijn niet betwist. Verder is niet gebleken dat eiser omstandigheden heeft aangevoerd waardoor hij detentieongeschikt zou zijn. De beroepsgrond slaagt niet.
Het terugkeerbesluit en inreisverbod (zaaknummer NL25.46804)
4. Eiser voert verder aan dat de duur van het inreisverbod moet worden verkort. Hij heeft namelijk een vriendin in Spanje.
4.1.
De rechtbank stelt vast dat eiser geen grond heeft aangevoerd met betrekking tot het terugkeerbesluit.
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister afdoende gemotiveerd waarom de door eiser aangevoerde omstandigheden niet maken dat hem geen inreisverbod voor de duur van twee jaren kon worden opgelegd. De minister heeft eiser tijdens het gehoor voorafgaand aan het inreisverbod aan eiser voorgelegd of er omstandigheden zijn waarom hij zou moeten afzien van het opleggen van een inreisverbod, waarop eiser niet heeft verklaard dat hij een partner heeft in Spanje. De rechtbank is van oordeel dat de minister in het inreisverbod daarom terecht heeft gesteld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn aangevoerd, die aan het inreisverbod in de weg staan. Wat eiser in beroep heeft aangevoerd, is niet onderbouwd en maakt dit reeds om die reden niet anders. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toets
5. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om, ambtshalve toetsend, te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [3]

Conclusie en gevolgen

6. De beroepen zijn ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Duifhuizen, rechter, in aanwezigheid van
mr. B. Göbel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak, voor zover die over de maatregel van bewaring gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak voor zover die over het terugkeerbesluit en inreisverbod gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Ingevolge artikel 50, tweede en derde lid, van de Vw 2000 tellen de uren tussen 0.00 uur. en 9.00 uur niet mee.
2.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
3.Vergelijk ABRvS 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.