ECLI:NL:RBDHA:2025:18924

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 september 2025
Publicatiedatum
15 oktober 2025
Zaaknummer
C/09/678059
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van overeenkomst op grond van oneerlijke handelspraktijk bij dakrenovatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 september 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een dakdekkersbedrijf en een echtpaar dat een dakrenovatie had laten uitvoeren. De eisers, bestaande uit een vennootschap onder firma (VOF) met drie vennoten, vorderden betaling van een openstaand bedrag van € 40.052,30 voor de uitgevoerde werkzaamheden. De gedaagden, eigenaren van de woning, hebben de overeenkomst echter vernietigd op grond van een oneerlijke handelspraktijk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagden in een kwetsbare positie verkeerden, gezien hun leeftijd en de paniek veroorzaakt door lekkages in hun woning. De rechtbank oordeelde dat het dakdekkersbedrijf een onverklaarbaar hoge prijs had gevraagd voor de werkzaamheden en onvoldoende rekening had gehouden met de situatie van de gedaagden. De rechtbank concludeerde dat de overeenkomst rechtsgeldig was vernietigd en dat de gedaagden recht hadden op terugbetaling van het betaalde bedrag, minus de waarde van de verrichte werkzaamheden. Uiteindelijk werd de waarde van het werk vastgesteld op € 14.400, waardoor de eisers € 5.600 aan de gedaagden moesten terugbetalen. Daarnaast werden de gedaagden in het gelijk gesteld in hun vordering tot vergoeding van deskundigenkosten en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team Handel
Zaak-/rolnummer: C/09/678059 / HA ZA 25-16
Vonnis van 24 september 2025
in de zaak van

1.VOF [eiser sub 1] te [vestigingsplaats] ,2. [eiser sub 2] te [woonplaats] ,3. [eiser sub 3] te [woonplaats] ,

eisers in conventie,
verweerders in voorwaardelijke reconventie,
hierna afzonderlijk te noemen: ‘ [eiser sub 1] ’, ‘ [eiser sub 2] ’ en ‘ [eiser sub 3] ’ en gezamenlijk ‘ [eisers] ’,
advocaat: mr. M.A. Jansen,
tegen

1.[gedaagde sub 1] te [woonplaats] ,2. [gedaagde sub 2] te [woonplaats] ,

gedaagden in conventie,
eisers in voorwaardelijke reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen: ‘ [gedaagden] ’,
advocaat: mr. N. Overeem.

1.De procedure

1.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
- de dagvaarding van 18 december 2024, met producties 1 tot en met 10;
- de conclusie van antwoord, tevens voorwaardelijke eis in reconventie, met producties 1 tot en met 21;
- de akte houdende wijziging van eis in voorwaardelijke reconventie;
- de conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie, met producties 11 tot en met 14.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 3 juli 2025 plaatsgevonden. Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen hun standpunten toegelicht en vragen van de rechtbank beantwoord. De griffier heeft hiervan aantekeningen gemaakt.

2.De feiten

2.1.
[eiser sub 1] is een dakdekkersbedrijf met [eiser sub 2] en [eiser sub 3] als vennoten.
2.2.
[gedaagden] is eigenaar van de woning aan de [adres] te [plaats] (hierna: de woning). Het dak van de woning heeft een oppervlakte van circa 40 vierkante meter.
2.3.
Op 14 juni 2024 heeft [gedaagden] [eiser sub 1] benaderd, omdat meerdere lekkages in de woning waren ontstaan. Die dag zijn [eiser sub 3] en [onderaannemer] (een onderaannemer van [eiser sub 1] , hierna: [onderaannemer] ) in de woning geweest. Ter plaatse heeft [eiser sub 3] een offerte opgesteld die sluit op € 44.927,30 (inclusief btw). In de offerte zijn de volgende werkzaamheden omschreven:
“Dakpannen vernieuwen + nok en ondervorst
Panlatten vernieuwen + nokbalk
Dampfolie vernieuwen
Isolatie folie
Schoorsteen renovatie compleet + lood
Bitumen vervangen + daktrimmen
Steiger opbouwen
Afval afvoeren / containers plaatsen
Pannen lift
Sloopwerkzaamheden”
2.4.
[gedaagden] is akkoord gegaan met de offerte en heeft direct, in het bijzijn van [eiser sub 3] , een voorschot van € 15.000 betaald.
2.5.
De werkzaamheden zijn gestart op 24 juni 2024. Tijdens de werkzaamheden constateerde [eiser sub 1] dat ook het dakbeschot vernieuwd moest worden. [eiser sub 1] heeft daarvoor een tweede offerte opgesteld die sluit op € 15.125 (inclusief btw). De werkzaamheden van deze tweede offerte zijn als volgt omschreven:
“Dakbeschot vernieuwen (compleet)
Oude verwijderen
Hout afvoeren
Sloopwerkzaamheden”
2.6.
[gedaagden] is ook met deze offerte akkoord gegaan en heeft weer direct, in het bijzijn van [eiser sub 3] , een voorschot van € 5.000 betaald.
2.7.
Eind juli 2024 heeft [eiser sub 1] [gedaagden] verzocht het nog openstaande bedrag van € 40.052,30 te betalen. [gedaagden] is niet tot betaling overgegaan.
2.8.
[gedaagden] heeft de overeenkomst(en) met [eiser sub 1] bij brief van 9 augustus 2024 vernietigd.
2.9.
Bouw Techno Keuring BV (hierna: Bouw Techno) heeft op verzoek van [gedaagden] op 16 oktober 2024 een onderzoek uitgevoerd. De conclusie van het onderzoeksrapport is - kort gezegd - dat de door [eiser sub 1] uitgevoerde werkzaamheden op diverse punten niet aan de eisen van goed en deugdelijk werk voldoen en de gefactureerde bedragen buitenproportioneel zijn.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eisers] vordert - samengevat - bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagden] te veroordelen tot betaling van (i) € 40.052,30 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 juli 2024 en (ii) € 1.175,52 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 december 2024. Daarnaast vordert [eisers] veroordeling van [gedaagden] in de proceskosten met rente.
3.2.
[eisers] legt aan de vorderingen - kort gezegd - ten grondslag dat de geoffreerde werkzaamheden naar behoren zijn uitgevoerd en [gedaagden] het nog openstaande bedrag daarvoor moet betalen.
3.3.
[gedaagden] voert verweer.
3.4.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in (voorwaardelijke) reconventie
3.5.
[gedaagden] vordert, onder de voorwaarde dat de overeenkomst rechtsgeldig is vernietigd, na eiswijziging, - samengevat - bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, vast te stellen dat de waarde van de door [eisers] verrichte werkzaamheden € 8.800 bedraagt. Daarnaast vordert [gedaagden] dat [eisers] hoofdelijk wordt veroordeeld tot betaling van (i) € 11.200 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 juni 2024 en (ii) € 1.082,95 aan deskundigenkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 oktober 2024. Tot slot vordert [gedaagden] hoofdelijke veroordeling van [eisers] in de proceskosten met rente.
3.6.
[gedaagden] legt aan deze vorderingen - kort gezegd - ten grondslag dat de overeenkomst met [eiser sub 1] rechtsgeldig is vernietigd op grond van een oneerlijke handelspraktijk als bedoeld in artikel 6:193c lid 1 sub c, d en e Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), dan wel dwaling (artikel 6:228 BW) of bedrog, bedreiging en misbruik van omstandigheden (artikel 3:44 BW). De waarde van het uitgevoerde werk bedraagt € 13.500, waar € 4.700 aan herstelkosten van afgetrokken moet worden, zodat € 8.800 resteert. Dit bedrag moet van de betaalde € 20.000 worden afgetrokken, zodat [eisers] € 11.200 aan [gedaagden] moet betalen, uit hoofde van onverschuldigde betaling, althans ongerechtvaardigde verrijking, althans partiële vernietiging van de overeenkomst. Daarnaast vordert [gedaagden] op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b BW de kosten van de deskundige.
3.7.
[eiser sub 1] voert verweer.
3.8.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

De beoordeling in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie
4.1.
Aangezien de vorderingen van partijen met elkaar samenhangen, worden de vorderingen in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie gezamenlijk beoordeeld.
De maatstaf voor een oneerlijke handelspraktijk
4.2.
[gedaagden] verweert zich in de eerste plaats tegen de vordering van [eisers] tot betaling van het resterende bedrag door te stellen dat [eiser sub 1] zich schuldig heeft gemaakt aan een oneerlijke handelspraktijk en hij daarom op grond van artikel 6:193j lid 3 BW de overeenkomsten met [eiser sub 1] mocht vernietigen. De rechtbank zal dan ook eerst beoordelen of sprake is van een oneerlijke handelspraktijk. Hierbij is het volgende wettelijk kader van belang.
4.3.
Artikel 6:193a lid 1 onder a BW bepaalt dat onder een ‘consument’ wordt verstaan: een natuurlijk persoon die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf. [gedaagden] voldoet aan deze definitie van een consument. Artikel 6:193a lid 1 onder b BW bepaalt dat onder ‘handelaar’ wordt verstaan: een natuurlijk persoon of rechtspersoon die handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf of degene die ten behoeve van hem handelt. [eiser sub 1] is een dakdekkersbedrijf, en is in die hoedanigheid overeenkomsten met [gedaagden] aangegaan voor de renovatie van het dak. [eiser sub 1] kwalificeert dus als handelaar.
4.4.
Artikel 6:193b lid 1 BW bepaalt dat een handelaar jegens een consument onrechtmatig handelt als hij een handelspraktijk verricht die oneerlijk is. Het begrip handelsprakrijk omvat iedere handeling, omissie, gedraging, voorstelling van zaken of commerciële communicatie, met inbegrip van reclame en marketing van een handelaar, die rechtsreeks verband houdt met de verkoopbevordering, verkoop of levering van een product aan een consument.
4.5.
Artikel 6:193b lid 2 BW bepaalt voorts dat een handelspraktijk oneerlijk is als een handelaar handelt (a) in strijd met de vereisten van professionele toewijding, en (b) het vermogen van de gemiddelde consument om een geïnformeerd besluit te nemen merkbaar is beperkt of kan worden beperkt, waardoor de gemiddelde consument een besluit over een overeenkomst neemt of kan nemen, dat hij anders niet had genomen.
4.6.
In artikel 6:193b lid 3 BW is bepaald dat een handelspraktijk in het bijzonder oneerlijk is als een handelaar (a) een misleidende handelspraktijk verricht als bedoeld in de artikelen 6:193c tot en met 6:193g BW of (b) een agressieve handelspraktijk verricht als bedoeld in de artikelen 6:193h en 6:193i BW.
4.7.
[gedaagden] beroept zich – naar de rechtbank begrijpt – in dit verband in het bijzonder op artikel 6:193c lid 1 onder d en e BW. Artikel 6:193c lid 1 bepaalt dat een handelspraktijk misleidend is indien informatie wordt verstrekt die feitelijk onjuist is of die de gemiddelde consument misleidt of kan misleiden, al dan niet door de algemene presentatie van de informatie, zoals ten aanzien van de prijs of de wijze waarop de prijs wordt berekend of het bestaan van een specifiek prijsvoordeel (onder d) en de noodzaak van een dienst, onderdeel, vervanging of reparatie (onder e). Het gaat er uiteindelijk om of een gemiddelde consument door de (onjuiste) informatie op het ‘verkeerde been' kan worden gezet en of die informatie van dien aard is dat deze de gemiddelde consument ertoe kan brengen om een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen.
4.8.
Artikel 6:193j lid 3 BW bepaalt dat een overeenkomst die als gevolg van een oneerlijke handelspraktijk tot stand is gekomen, vernietigbaar is.
Er is sprake van een oneerlijke handelspraktijk
4.9.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een oneerlijke handelspraktijk en overweegt daartoe als volgt.
4.10.
[gedaagden] werd in juni 2024 geconfronteerd met meerdere lekkages in de woning. Het echtpaar [gedaagden] – dat op leeftijd is (destijds 72 en 77 jaar oud) – raakte daardoor in paniek en ging op zoek naar een dakdekker die snel aan de slag kon om de lekkages te verhelpen. Een dakdekker was niet zomaar te vinden, alleen [eiser sub 1] reageerde op het verzoek van [gedaagden] om langs te komen. [eiser sub 1] heeft niet weersproken dat [gedaagden] zichtbaar in paniek was, toen hij langs kwam om de lekkages te beoordelen. Ook heeft [eiser sub 1] gezien dat het echtpaar [gedaagden] op leeftijd is. [eiser sub 1] wist ook dat er op korte termijn geen andere dakdekker beschikbaar was, en [gedaagden] dus in feite van haar afhankelijk was. Dit wetende, heeft [eiser sub 1] tijdens het eerste bezoek in de woning van [gedaagden] een offerte uitgebracht voor bijna € 45.000, en [gedaagden] direct, ter plekke, een eerste aanbetaling van € 15.000 laten doen. Een tweede offerte voor ruim € 15.000 volgde op de eerste dag van de werkzaamheden, waarbij [gedaagden] ook weer direct, ter plekke, een aanbetaling van € 5.000 moest doen. Bij elkaar opgeteld, heeft [eiser sub 1] dus om en nabij € 60.000 in rekening gebracht voor het werk aan het dak.
4.11.
[gedaagden] heeft aan de hand van overgelegde stukken voldoende onderbouwd dat dit bedrag uitzonderlijk hoog is. Zo heeft [gedaagden] een offerte van Dakrenovatie NL overgelegd, waarin de kosten voor de werkzaamheden uit de eerste offerte van [eiser sub 1] uitkomen op € 12.100. Daarnaast heeft [gedaagden] het rapport van Bouw Techno overgelegd, waarin de waarde van de werkzaamheden uit de eerste offerte wordt geschat op € 13.500 en van de tweede offerte op € 5.600. Verder is gebleken dat de klus tussen de drie dagen (standpunt [gedaagden] ) en vijf dagen (standpunt [eiser sub 1] ) in beslag heeft genomen. Ook als de rechtbank daar nog materiaalkosten bij optelt, komt een totaalbedrag van € 60.000 als zeer hoog over. [eiser sub 1] heeft op de zitting aangegeven dat het hoge bedrag (mede) is veroorzaakt doordat hij hoge personeelskosten had, omdat hij op korte termijn zzp’ers moest inhuren voor de klus van [gedaagden] [eiser sub 1] heeft dit echter niet onderbouwd aan de hand van stukken (bijvoorbeeld met facturen van de zzp’ers). [eiser sub 1] heeft verder geen verklaring kunnen geven voor de hoge prijs die hij heeft gerekend. [eiser sub 1] heeft de wel onderbouwde stelling van [gedaagden] dat een veel te hoog bedrag in rekening is gebracht dan ook onvoldoende gemotiveerd betwist. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat [eiser sub 1] een veel te hoog bedrag in rekening heeft gebracht voor de verrichte werkzaamheden aan het dak van [gedaagden]
4.12.
Op de zitting heeft [eiser sub 1] aangegeven dat het hem dwars zit dat [gedaagden] pas nadat de werkzaamheden waren afgerond, kenbaar heeft gemaakt dat hij het resterende bedrag niet wilde betalen. [gedaagden] heeft hierop aangegeven dat hij in eerste instantie akkoord was gegaan met de offerte(s), omdat hij door de lekkages in paniek verkeerde. In de loop van de tijd is [gedaagden] pas gaan beseffen dat hij wel heel veel geld moest betalen voor de dakrenovatie. Dat besef is gevoed door gesprekken met de zzp’ers van [eiser sub 1] , die geschrokken zouden zijn van de prijs. Verder heeft [gedaagden] een offerte van de buurvrouw gedateerd op juli 2024 gekregen, waaruit blijkt dat de renovatie van haar dak (met ongeveer dezelfde afmetingen) € 11.132 zou kosten. Verder heeft [gedaagden] later onderzoek laten uitvoeren door Bouw Techno en een offerte bij Dakrenovatie NL opgevraagd, waaruit ook bleek dat hij te veel geld had betaald aan [eiser sub 1] . Dat het besef dat wel eens sprake zou kunnen zijn van een oneerlijke handelspraktijk bij [gedaagden] dus gaandeweg is ontstaan, en geen sprake was van een vooropgezet plan om [eiser sub 1] in de val te laten lopen, acht de rechtbank geloofwaardig.
4.13.
Verder heeft [eiser sub 1] op de zitting aangegeven dat [gedaagden] nog van de overeenkomst(en) af had gekund, door dit voor de start van de werkzaamheden aan te geven. Tussen de eerste offerte (14 juni) en de start van de werkzaamheden (24 juni) zaten tien dagen, die [gedaagden] had kunnen gebruiken om onderzoek te doen naar prijzen van andere dakdekkers en [eiser sub 1] zo nodig te laten weten dat hij zich had bedacht en de overeenkomst(en) niet door wilde laten gaan. Desgevraagd heeft de advocaat van [eiser sub 1] verduidelijkt dat het niet zozeer om een juridische mogelijkheid tot beëindiging van de overeenkomst(en) gaat, maar dat in onderling overleg besloten had kunnen worden van uitvoering van de overeenkomst af te zien. Niet gesteld of gebleken is dat [eiser sub 1] deze optie destijds met [gedaagden] heeft besproken. [gedaagden] had al een flinke aanbetaling gedaan, en [eiser sub 1] had kennelijk al dure zzp’ers ingeschakeld, zodat het ook zeer de vraag is hoe reëel een beëindiging met wederzijds goedvinden, zonder financiële nadelen voor [gedaagden] , zou zijn geweest. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan het punt van [eiser sub 1] .
4.14.
Samenvattend komt de rechtbank tot het oordeel dat [eiser sub 1] (i) een onverklaarbaar hoge prijs heeft gevraagd voor de dakrenovatie, (ii) onvoldoende rekening heeft gehouden met het feit dat het echtpaar [gedaagden] op leeftijd is en in paniek verkeerde door de lekkages, en daardoor niet goed in staat was ter plekke een besluit te nemen, en (iii) desondanks [gedaagden] direct een forse aanbetaling heeft laten doen. De rechtbank beschouwt deze aanpak van [eiser sub 1] als een oneerlijke handelspraktijk, in de zin van artikel 6:193b lid 2 BW (in strijd met de vereisten van professionele toewijding en het vermogen van de gemiddelde consument om een geïnformeerd besluit te nemen merkbaar is beperkt), en tevens in het bijzonder als bedoeld in artikel 6:193c lid 1 onder d BW (prijsbepaling).
4.15.
Op grond van artikel 6:193j lid 3 BW is een overeenkomst die tot stand is gekomen als gevolg van een oneerlijke handelspraktijk vernietigbaar. [gedaagden] heeft de overeenkomst dus rechtsgeldig vernietigd bij brief van 9 augustus 2024.
4.16.
De overige rechtsgronden die [gedaagden] aan de vernietiging van de overeenkomst ten grondslag heeft gelegd, hoeven bij deze stand van zaken niet meer te worden besproken.
De gevolgen van de vernietiging van de overeenkomst
4.17.
Artikel 3:53 lid 1 BW bepaalt dat een vernietiging terugwerkt tot het tijdstip waarop de rechtshandeling is verricht. Dit betekent dat de overeenkomst(en) tussen [eiser sub 1] en [gedaagden] achteraf bezien nooit hebben bestaan. Als op basis van een later vernietigde overeenkomst is gepresteerd – zoals hier het geval is, omdat [eiser sub 1] het dak heeft gerenoveerd en [gedaagden] € 20.000 aan [eiser sub 1] heeft betaald – dan is sprake van onverschuldigde betaling in de zin van artikel 6:203 BW e.v. In beginsel moet [eiser sub 1] daarom haar werk ongedaan maken, en [gedaagden] het betaalde geld terugkrijgen. In dit geval is het ongedaan maken van de dakrenovatie naar het oordeel van de rechtbank echter onmogelijk. Artikel 6:210 lid 2 BW biedt in dat geval een uitkomst. Hierin is namelijk bepaald dat als de aard van de prestatie uitsluit dat zij ongedaan wordt gemaakt, vergoeding van de waarde van de prestatie op het ogenblik van ontvangst daarvoor in de plaats treedt, voor zover dit redelijk is, en indien de ontvanger door de prestatie is verrijkt.
4.18.
Om te bepalen wat in dit geval redelijk is, moet hetgeen in de Richtlijn Oneerlijke Handelspraktijken is opgenomen in aanmerking worden genomen. [1] Artikel 13 van de Richtlijn Oneerlijke Handelspraktijken bepaalt dat de lidstaten de sancties vaststellen die van toepassing zijn op schendingen van de ter uitvoering van de richtlijn vastgestelde nationale bepalingen en alle maatregelen treffen die nodig zijn voor de toepassing van deze sancties. Deze sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend zijn.
4.19.
[gedaagden] heeft voor de bepaling van de waarde van het werk een beroep gedaan op het rapport van Bouw Techno. Daaruit volgt dat de waarde van het werk uit de eerste offerte € 13.500 bedraagt. Dit bedrag is door [eisers] niet gemotiveerd betwist en wordt daarom door de rechtbank overgenomen. Het werk uit de tweede offerte zou volgens het rapport van Bouw Techno een waarde vertegenwoordigen van € 5.600, indien de werkzaamheden daadwerkelijk uitgevoerd zouden zijn. Daarbij is opgemerkt: “
Waarschijnlijk is geen dakbeschot vervangen, zoals in de factuur is beschreven.” [eisers] heeft dit gemotiveerd betwist door foto’s in het geding te brengen waarop een nieuw dakbeschot zichtbaar is. Voor de rechtbank staat daarmee voldoende vast dat de werkzaamheden uit de tweede offerte wel zijn uitgevoerd. De rechtbank gaat daarom in beginsel uit van een totale waarde van het werk van € 13.500 + € 5.600 = € 19.100.
4.20.
Uit het rapport van Bouw Techno volgt verder dat voor een deel sprake is van ondeugdelijk werk en de herstelkosten daarvan € 4.700 bedragen. [gedaagden] stelt dat dit bedrag in mindering gebracht moet worden op de waarde van het werk. [eiser sub 1] voert aan dat hiervoor geen plaats is, omdat geen schadevergoeding is gevorderd. [gedaagden] stelt hiertegenover dat het bedrag van € 4.700 geen schadevergoeding betreft, maar slechts onderdeel is van de bepaling van de waarde van het uitgevoerde werk. De rechtbank volgt [gedaagden] op dit punt, en ziet het deels gebrekkige werk als onderdeel van de waardebepaling van artikel 6:210 lid 2 BW. [eiser sub 1] heeft de door [gedaagden] onderbouwde herstelkosten van € 4.700 onvoldoende gemotiveerd betwist, zodat de rechtbank dit bedrag in mindering zal brengen op € 19.100, zodat de uiteindelijke waarde van het werk uitkomt op € 14.400. De rechtbank acht deze uitkomst afdoende afschrikwekkend voor [eisers] , waarmee aan het doel van de Richtlijn Oneerlijke Handelspraktijken is voldaan (zie hiervoor in 4.18). De rechtbank ziet dus geen aanleiding om nog een ‘strafkorting’ toe te passen.
4.21.
[gedaagden] heeft € 20.000 aan [eiser sub 1] betaald. [eisers] zal aan [gedaagden] dus € 20.000 - € 14.400 = € 5.600 terug moeten betalen. De vordering van [gedaagden] betreffende de terugbetalingsverplichting van [eisers] wordt tot dit bedrag toegewezen. Naast [eiser sub 1] worden de vennoten [eiser sub 3] en [eiser sub 2] hoofdelijk veroordeeld tot terugbetaling van dit bedrag op grond van artikel 18 Wetboek van Koophandel.
4.22.
De wettelijke rente over dit bedrag zal worden toegewezen als gevorderd vanaf 24 juni 2024.
4.23.
In de veroordeling van [eisers] tot betaling van het bedrag van € 5.600 is de waarde van het werk verdisconteerd. [gedaagden] heeft daarom geen belang meer bij de vordering tot vaststelling van de waarde van het werk in de zin van artikel 3:303 BW, zodat hij in die vordering niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
De deskundigenkosten
4.24.
[gedaagden] vordert de kosten van € 1.082,95 voor het onderzoek dat is uitgevoerd door Bouw Techno. Op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b BW kunnen kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid voor vergoeding in aanmerking komen, als er voldaan is aan de dubbele redelijkheidstoets. Die toets houdt in dat de kosten redelijk gemaakt moesten worden en de kosten naar hun aard en omvang redelijk zijn.
4.25.
De rechtbank is van oordeel dat de deskundigenkosten van Bouw Techno voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets. Gelet op de discussie(s) tussen partijen en de uitkomst van deze procedure is aan de eerste redelijkheidstoets voldaan: de verrichte werkzaamheden door Bouw Techno zijn noodzakelijk geweest om de waarde van het werk vast te stellen. Daarnaast komen deze kosten de rechtbank niet onredelijk voor (tweede toets). [eisers] zal dan ook worden veroordeeld tot betaling aan Tomij c.s. van € 1.082,95 aan deskundigenkosten.
4.26.
De wettelijke rente over dit bedrag zal worden toegewezen als gevorderd vanaf de datum waarop de factuur aan Bouw Techno is betaald. Dit is 28 oktober 2024.
De proceskosten in conventie
4.27.
[eisers] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagden] worden begroot op:
- griffierecht
1.325
- salaris advocaat
2.428
(2 punten × tarief IV van € 1.214)
- nakosten
139
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
3.892
4.28.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
De proceskosten in (voorwaardelijke) reconventie
4.29.
[eisers] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagden] worden begroot op:
- salaris advocaat
307
(0,5 punt × tarief II van € 614)
- nakosten
139
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
446
4.30.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank:
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen van [eisers] af;
5.2.
veroordeelt [eisers] hoofdelijk in de proceskosten van [gedaagden] van € 3.892, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92 plus de kosten van betekening als [eisers] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
5.3.
veroordeelt [eisers] hoofdelijk tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald;
5.4.
verklaart hetgeen is beslist onder 5.2 en 5.3 uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
5.5.
verklaart [gedaagden] niet-ontvankelijk in de vordering tot waardebepaling van het werk;
5.6.
veroordeelt [eisers] hoofdelijk om aan [gedaagden] te betalen een bedrag van € 5.600, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van 24 juni 2024 tot de dag van volledige betaling;
5.7.
veroordeelt [eisers] hoofdelijk om aan [gedaagden] te betalen een bedrag van € 1.082,95 aan deskundigenkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van 28 oktober 2024 tot de dag van volledige betaling;
5.8.
veroordeelt [eisers] hoofdelijk in de proceskosten van € 446, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92 plus de kosten van betekening als [eisers] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
5.9.
veroordeelt [eisers] hoofdelijk tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald;
5.10.
verklaart hetgeen is beslist onder 5.6 tot en met 5.9 uitvoerbaar bij voorraad;
5.11.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Warmerdam en in het openbaar uitgesproken door mr. P. Dondorp, rolrechter, op 24 september 2025.
3425

Voetnoten

1.Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van Richtlijn 84/450/EEG van de Raad, Richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad.