ECLI:NL:RBDHA:2025:18937

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 oktober 2025
Publicatiedatum
15 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.26392
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Russische vreemdeling wegens onvoldoende onderbouwing van vervolging na donatie aan Oekraïens fonds

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 oktober 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Russische vreemdeling. De eiser, geboren in 1960, heeft op 19 september 2024 asiel aangevraagd in Nederland, na problemen met de Russische veiligheidsdienst (FSB) na een donatie aan een Oekraïense organisatie. De aanvraag werd op 6 juni 2025 door de minister van Asiel en Migratie afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft het beroep van eiser op 24 september 2025 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank oordeelde dat de eiser onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn asielmotieven, met name de vervolging door de FSB na zijn donatie. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van eiser inconsistent en ongeloofwaardig waren, en dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer naar Rusland een reëel risico op vervolging zou lopen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.26392

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. F.H. Bruggink),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. C. Kelderman).

Procesverloop

Bij besluit van 6 juni 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd (asielaanvraag) afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 24 september 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen F. Ivanov-Aptekar. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1960 en heeft de Russische nationaliteit. Hij heeft op 19 september 2024 asiel aangevraagd in Nederland.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag – samengevat weergegeven – het volgende ten grondslag gelegd. Hij heeft tijdens het nader gehoor verklaard dat hij in maart 2022 geld heeft gedoneerd aan een Oekraïense organisatie, [naam organisatie] . Op 28 augustus 2024 hebben mensen van de Russische veiligheidsdienst (FSB) een huiszoeking gehouden in zijn huis, waarbij eiser is aangehouden en meegenomen. Eiser is die dag driemaal verhoord over zijn donaties aan [naam organisatie] , waarbij hij dusdanig is mishandeld dat hij naar een ziekenhuis moest worden gebracht. Op 6 september 2024 heeft eiser vanuit dat ziekenhuis kunnen ontsnappen. Daarna is hij ondergedoken. Op 15 september 2024 is hij begonnen met zijn vertrek uit Rusland, waarna hij vanuit China op 18 februari 2024 in Nederland is aangekomen. Eiser vreest bij terugkeer naar Rusland dat hij zal worden vervolgd voor landverraad.
Bij brief van 30 oktober 2024 heeft eiser aan zijn asielrelaas toegevoegd dat de oorzaak van de dood van eisers vader en de verwonding aan eisers voet, die is ontstaan doordat hij op de treinrails werd geduwd, mogelijk asielgerelateerd zijn.
Het bestreden besluit
3.1.
Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende asielmotieven:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- vervolging voor landverraad na het geven van een donatie aan Oekraïens fonds;
- autoriteiten hadden het op eiser voorzien waardoor hij van een perron werd geduwd en op de rails terechtkwam.
3.2.
Verweerder heeft het eerste asielmotief geloofwaardig bevonden. Het tweede asielmotief heeft verweerder niet geloofwaardig bevonden. Volgens verweerder heeft eiser geen oprechte inspanningen geleverd om dit asielmotief te onderbouwen en heeft hij, zonder goede verklaring, onvoldoende documenten overgelegd. Verder vormen eisers verklaringen over het tweede asielmotief volgens verweerder geen samenhangend en aannemelijk geheel. Hierbij heeft verweerder betrokken dat eisers kennis over [naam organisatie] wisselend, summier en algemeen van aard is. Zo weet eiser onder meer niets te vertellen over [naam organisatie] , heeft hij vaag en wisselend verklaard over de medewerkers van [naam organisatie] , heeft hij onjuist verklaard over wanneer [naam organisatie] verboden is en is zijn gebrek aan interesse over [naam organisatie] ongerijmd. Ook heeft verweerder betrokken dat hij wisselend en ongerijmd heeft verklaard over de telefoongesprekken met zijn broer die zouden zijn afgeluisterd, heeft eiser ongeloofwaardig verklaard over zijn ontsnapping uit het ziekenhuis en heeft hij wisselend verklaard over zijn onderduiken en het contact dat hij nog heeft gehad met zijn familie.
Het derde asielmotief heeft verweerder eveneens ongeloofwaardig bevonden. Volgens verweerder vormen eisers verklaringen hierover eveneens geen samenhangend en aannemelijk geheel. Verweerder heeft hierbij betrokken dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij aan zijn voet gewond is geraakt omdat de autoriteiten het op hem hadden voorzien.
3.3.
Het geloofwaardig bevonden eerste asielmotief levert volgens verweerder geen asielgrond op als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), omdat op grond daarvan niet aannemelijk is dat eiser een gegronde vrees voor vervolging heeft als bedoeld in het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen of bij terugkeer naar Rusland een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Gelet hierop, en de omstandigheid dat eisers verklaringen zijn beoordeeld als kennelijk inconsequent, tegenstrijdig en onwaarschijnlijk, heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw, in samenhang gelezen met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw. Wel heeft verweerder aan eiser voorlopig uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vw. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser de rechtbank desgevraagd geïnformeerd dat eiser met ingang van 19 augustus 2025 uitstel van vertrek is verleend voor de periode van één jaar.
Beroepsgronden
4. Eiser verzoekt de rechtbank om de zienswijze als herhaald en ingelast te beschouwen. Eiser voert in aanvulling daarop aan dat verweerder ten onrechte zijn tweede asielmotief ongeloofwaardig heeft bevonden. Hij heeft wel degelijk oprechte inspanningen verricht om bewijsstukken te verzamelen die de donatie aan [naam organisatie] onderbouwen. Meer inspanningen zouden hem in een risicovolle situatie brengen ten opzichte van de Russische autoriteiten. Verweerder stelt verder ten onrechte dat eiser voorafgaand aan de donatie geen onderzoek heeft gedaan naar [naam organisatie] . Eiser heeft wel onderzoek gedaan, namelijk naar reeds gevestigde organisaties waarbij het geld rechtstreeks bij de Oekraïense bevolking terecht komt. Dat is wat hem interesseerde, en hoewel dat achteraf misschien naïef en roekeloos was, is dat iets anders dan ongeloofwaardig, aldus eiser. Verweerder heeft verder een verkeerd beeld van wat eiser heeft bedoeld met verhullend taalgebruik in de telefoongesprekken met zijn broer. Verweerder stelt bovendien ten onrechte dat eiser geen afdoende verklaring heeft gegeven voor het handelen van zijn bewaker in het ziekenhuis. Eiser kan niet verklaren over de beweegredenen van de bewaker. Verweerder heeft in strijd met de samenwerkingsverplichting gehandeld door te stellen dat het aan eiser is om duidelijk te verklaren over de mensen die zijn huis hebben bezocht na de ontsnapping. Ook heeft eiser een afdoende verklaring gegeven over hoe hij zich in de laatste periode voor zijn vertrek uit Rusland aan de autoriteiten heeft weten te onttrekken.
Bovendien had verweerder eiser, gelet op de medische situatie waarin hij zich bevond ten tijde van het nader gehoor, aanvullend moeten horen.
Tot slot voert eiser aan dat verweerder zijn asielaanvraag ten onrechte als kennelijk ongegrond heeft afgedaan op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw.
Beoordeling door de rechtbank
5. De rechtbank stelt voorop dat de enkele verwijzing naar de zienswijze niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Verweerder is in het bestreden besluit ingegaan op de zienswijze van eiser. Met deze verwijzing geeft eiser niet concreet aan waarom de reactie van verweerder op de zienswijze volgens hem niet toereikend is. Gelet hierop zal de rechtbank de beoordeling van het beroep plaatsen in het licht van de in beroep nader uitgewerkte gronden en niet in het licht van hetgeen in de zienswijze naar voren is gebracht.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser geen beroepsgronden heeft gericht tegen het standpunt van verweerder dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Russische autoriteiten het op eiser hadden voorzien waardoor hij van een perron werd geduwd en op de rails terechtkwam (het derde asielmotief).
Zorgvuldigheid van de procedure
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet gehouden was om eiser aanvullend te horen, gelet op zijn medische klachten ten tijde van het nader gehoor op 29 september 2024.
7.2.
Uit het dossier blijkt dat eiser voorafgaand aan het nader gehoor op 26 september 2024 is gezien door een verpleegkundige op het spreekuur van MediFirst. Tijdens het onderzoek door MediFirst zijn medische klachten vastgesteld die van invloed zijn op het horen en/of beslissen van eiser, te weten dat eiser slechts korte afstanden kan lopen en voor langere afstanden gebruikmaakt van een rolstoel en dat langdurig zitten zijn pijnklachten verergert en hij dus in de gelegenheid moet zijn tussendoor even te staan of te lopen in de gespreksruimte. Ook heeft eiser cardiale klachten waardoor hij benauwd kan raken en heeft hij last van vermoeidheidsklachten door slecht slapen. Op die momenten wordt geadviseerd een pauze in te lassen. Tot slot heeft eiser de neiging om al te antwoorden voordat de tolk is uitgepraat.
Niet gebleken is dat de gehoormedewerker onvoldoende rekening heeft gehouden met deze beperkingen. Voor aanvang van het gehoor heeft de gehoormedewerker met eiser gesproken over zijn klachten en aangegeven dat eiser het kan zeggen als hij behoefte aan een pauze heeft, of als hij even wil staan of lopen om zijn benen te strekken. Ook is eiser erop gewezen dat hij de tolk moet laten uitpraten. Tijdens het gehoor heeft de gehoormedewerker gevraagd hoe eiser zich voelde. Eiser gaf aan dat hij zich goed voelde en geen pauze hoefde (pagina 8). Vervolgens is er meermaals gepauzeerd (pagina 13, 20), waarna de gehoormedewerker opnieuw heeft gevraagd hoe het met eiser ging. Eiser heeft na afloop geen op- of aanmerkingen geuit over de gang van zaken tijdens het gehoor. De omstandigheid dat nadien is gebleken dat de medische problemen met eisers been erger waren dan vooraf was ingeschat of snel zijn verslechterd na afloop van het nader gehoor, maakt niet dat eiser tijdens het nader gehoor niet alle relevante feiten en omstandigheden naar voren heeft kunnen brengen. Bovendien heeft eiser wel gesteld dat hij aanvullend gehoord had moeten worden vanwege zijn medische toestand ten tijde van het nader gehoor, maar heeft hij niet aangegeven welke informatie hij aanvullend naar voren had willen brengen. Voor zover eiser meent dat hij over het derde asielmotief, dat voor het eerst in een brief van 30 oktober 2025 door de gemachtigde van eiser naar voren is gebracht, aanvullend gehoord had moeten worden, is de rechtbank van oordeel dat het ook in dat kader op de weg van eiser had gelegen om aan te geven wat hij hierover had willen verklaren. Eiser heeft dat zowel in de beroepsgronden als ter zitting niet verder verduidelijkt. De enkele stelling dat de gemachtigde van eiser in eiser een andere man trof na de amputatie van diens been, en dat eiser veel meer te vertellen had, is daartoe onvoldoende.
7.3.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. De beroepsgrond slaagt niet.
Geloofwaardigheid van het tweede asielmotief
8.1.
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser de vervolging voor landverraad na de donatie aan [naam organisatie] niet aannemelijk heeft gemaakt.
8.2.
Hierbij heeft verweerder met name kunnen betrekken dat van eiser meer inspanningen verwacht mochten worden om aan bewijsstukken van deze donatie te komen.
8.2.1.
Zo heeft eiser verklaard dat hij de donatie aan [naam organisatie] telefonisch van zijn bankrekening had overgeboekt en dat hij hiervan geen documenten heeft. Hij ontving een bevestiging per SMS op zijn telefoon nadat de transactie was voltooid. Deze telefoon is ingenomen door de FSB, aldus eiser. Ook heeft eiser verklaard dat hij, nadat hij vermoedde dat hij werd afgeluisterd, alle informatie over de donatie heeft verwijderd. Eiser heeft verder verklaard dat hij niet wist of hij online kon inloggen bij zijn bank om het bankafschrift met de donatie te achterhalen. Zonder telefoon kon hij dat ook niet. Hij heeft niet geprobeerd om via zijn vrouw alsnog documenten te verkrijgen over deze transactie, omdat hij sinds hij is vertrokken uit Rusland geen contact met haar heeft gehad. In het vervolg van het gehoor heeft eiser aangegeven dat hij of zijn vrouw toch wel online zou moeten kunnen inloggen bij zijn bank met zijn bankrekeningnummer, maar dat hij niet weet waar zijn bankpas is en dat hij het rekeningnummer niet uit zijn hoofd weet. De reactie van eiser op de vraag waarom hij niet via-via heeft geprobeerd om alsnog bewijs van deze donatie te krijgen, is dat zijn broer in Canada woont en dat hij er niet over heeft nagedacht om indirect via hem contact op te nemen met zijn vrouw om een afschrift te krijgen. Hij heeft er niet over nagedacht om dat te doen voor zijn vertrek en hij verwachtte dat het later ook geen zin had omdat zijn bankrekening waarschijnlijk geblokkeerd is na zijn aanhouding.
8.2.2.
Nu het in eerste instantie aan eiser is om zijn asielrelaas te onderbouwen met bewijsstukken getuigen bovenstaande verklaringen en eisers opmerking tijdens het nader gehoor dat verweerder zelf die bankafschriften kan opvragen en dat eiser dat niet hoeft te doen, niet van een oprechte inspanning om zijn asielrelaas te onderbouwen en heeft verweerder hierin ook geen afdoende verklaring hoeven zien als reden dat eiser deze bewijsstukken niet heeft kunnen overleggen.
8.2.3.
Ook de e-mail van eiser in februari 2025 naar de bank waarin eiser heeft gevraagd of hij een bewijs kan verkrijgen van zijn overboeking aan [naam organisatie] van 3 maart 2022, heeft verweerder niet ten onrechte als onvoldoende inspanning kunnen achten. Eiser heeft in de e-mail enkel zijn naam genoemd. Dit was voor de bank onvoldoende informatie om het gevraagde bewijs of een bevestiging dat eiser klant was (geweest) van de bank te verstrekken. Verweerder mocht meer inspanningen van eiser verwachten. De stelling dat eiser bang is dat zijn gegevens aan de Russische autoriteiten worden doorgegeven is onvoldoende voor een ander oordeel.
8.3.
Verder heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eisers verklaringen over zijn tweede asielmotief geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen.
8.3.1.
Verweerder heeft hierbij onder meer kunnen betrekken dat eiser weinig kon vertellen over [naam organisatie] , ondanks zijn stelling dat hij wel onderzoek had gedaan naar goede doelen en vrijwilligersorganisaties voor Oekraïne. Eiser wist niets over [naam organisatie] behalve dat deze in [plaats] , Oekraïne, is gevestigd en al een aantal jaren bestaat. Eiser kon niet vertellen wanneer ze zijn opgericht, terwijl eiser eerder in het nader gehoor verklaard heeft dat hij bij zijn zoektocht juist lette op wanneer de organisaties werden opgericht. Ook kon eiser geen inzage geven in welke organisaties hij nog meer had bekeken tijdens zijn zoektocht. Verweerder mocht van eiser verwachten dat hij hier meer over kon verklaren. Verder heeft verweerder eiser kunnen tegenwerpen dat hij onjuist en ongeloofwaardig heeft verklaard over wanneer [naam organisatie] is verboden als organisatie. Eiser heeft eerst verklaard dat hij zeker wist dat [naam organisatie] in de zomer van 2023 verboden is. Toen de gehoormedewerker later in het nader gehoor aan eiser voorlegde dat [naam organisatie] pas in de lente van 2024 is verboden, gaf eiser daarop geen commentaar, anders dan dat de details over welke organisatie op welk moment verboden werd voor hem niet van belang zijn. Bovendien is eiser er in het nader gehoor ook op gewezen dat in Rusland al vanaf 2022 is gewaarschuwd door de FSB om geen donaties meer te doen aan [naam organisatie] . Verweerder heeft eiser kunnen tegenwerpen dat hij onvoldoende onderbouwing heeft gegeven waarom hij ondanks de waarschuwingen en het risico er toch voor gekozen heeft om aan [naam organisatie] te doneren.
8.3.2.
Daarnaast heeft verweerder kunnen betrekken dat eiser ongerijmd heeft verklaard over de volgens hem afgeluisterde telefoongesprekken met zijn broer. Eiser heeft immers verklaard dat hij vanaf eind juli 2024 merkte dat hij werd afgeluisterd vanwege zijn donaties aan [naam organisatie] . Desondanks heeft hij tijdens die telefoongesprekken met zijn broer besproken dat het goed zou zijn om een setje extra paspoorten aan te vragen voor het geval hij zou moeten vluchten. Daarnaast heeft verweerder eiser niet ten onrechte tegengeworpen dat hij wisselend heeft verklaard over wat hij hierover met zijn broer heeft besproken en in welke bewoordingen. In eerste instantie heeft eiser verklaard dat zijn broer zei dat het misschien handig was dat eiser, gelet op de situatie, nieuwe paspoorten zou aanvragen. Toen eiser vervolgens werd gevraagd waarom hij dat überhaupt telefonisch besprak met zijn broer als hij vermoedde dat het gesprek werd afgeluisterd, heeft hij verklaard dat het maar één keer besproken is en dat niet letterlijk is gezegd dat eiser nieuwe paspoorten moest aanvragen maar in verhullend, indirect taalgebruik. Zo zou zijn broer hebben gezegd: ‘Weet je nog wat ik had gedaan, toen ik uit Rusland vertrok?’, waarop eiser antwoorde dat hij dat wist. Zijn broer zei toen: ‘Misschien is het handig als jij hetzelfde doet.’ De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting desgevraagd medegedeeld dat in het bestreden besluit wellicht een verkeerd beeld is geschetst van wat eiser bedoelde met verhullend taalgebruik, maar dat het standpunt hierover in het voornemen gehandhaafd blijft, namelijk dat het ongeloofwaardig dan wel ongerijmd is dat eiser terwijl hij vermoedde dat hij afgeluisterd werd, frauduleuze strategieën besprak met zijn broer over hoe aan de autoriteiten te ontsnappen als het misgaat. Verweerder heeft dit niet ten onrechte aan eiser tegengeworpen.
8.4.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder gelet op deze argumenten, in samenhang bezien, zich niet ten onrechte en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt stelt dat het asielrelaas ongeloofwaardig is. Wat eiser verder heeft aangevoerd en wat verweerder daartegen heeft ingebracht, hoeft de rechtbank daarom niet te bespreken. De beroepsgronden hierover slagen niet.
Kennelijke afdoening
9.1.
Op grond van artikel 30b, eerste lid, onder e, van de Vw kan verweerder een asielaanvraag als kennelijk ongegrond afwijzen indien de vreemdeling kennelijk inconsequente en tegenstrijdige, kennelijk valse of duidelijk onwaarschijnlijke verklaringen heeft afgelegd die strijdig zijn met voldoende geverifieerde informatie over het land van herkomst, waardoor zijn verklaringen alle overtuigingskracht wordt ontnomen met betrekking tot de vraag of hij in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd. Uit de Memorie van Toelichting (3.1.1. iii) volgt dat hiermee is beoogd aanvragen als kennelijk ongegrond te kunnen afwijzen als het gaat om verklaringen die zo evident tegenstrijdig, onjuist of zodanig onwaarschijnlijk zijn dat het asielrelaas daardoor ongeloofwaardig wordt.
9.2.
Gelet op hetgeen onder 8.3.1 en 8.3.2 is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet ten onrechte de asielaanvraag van eiser als kennelijk ongegrond heeft afgewezen. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.N. Abdoelkadir, rechter, in aanwezigheid van mr. J.B.C. Hoeksel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.