ECLI:NL:RBDHA:2025:18952

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 oktober 2025
Publicatiedatum
15 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.24052
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van geloofwaardigheid van nationaliteit en herkomst

Op 15 oktober 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een eiser die een asielaanvraag had ingediend. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van deze aanvraag door de minister van Asiel en Migratie, die deze als kennelijk ongegrond had bestempeld. Eiser, die stelt Eritrees te zijn en de Soedanese nationaliteit te bezitten, voert aan dat hij zijn nationaliteit niet aannemelijk heeft kunnen maken door het ontbreken van identificerende documenten. De rechtbank komt tot de conclusie dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt stelt dat eiser zijn nationaliteit niet geloofwaardig heeft gemaakt. De rechtbank legt uit dat de minister niet verplicht was om nader onderzoek te doen naar de ID-kaart van eisers vader, omdat de geloofwaardigheid van eisers verklaringen al onvoldoende was. Eiser heeft inconsistent verklaard over zijn nationaliteit en het ontbreken van bewijsstukken maakt zijn verhaal niet geloofwaardig. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de afwijzing van de asielaanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.24052

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. S.A.S. Jansen),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. M.J.C. van der Woning).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de asielaanvraag van eiser als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de asielaanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand kan blijven. De minister stelt zich volgens de rechtbank niet ten onrechte op het standpunt dat eiser zijn nationaliteit niet aannemelijk heeft gemaakt en dat de minister ook geen nader onderzoek heeft hoeven verrichten. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 13 juli 2024 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 20 mei 2025 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 27 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, [persoon A] en [persoon B] van Nidos, [persoon C] van het COa en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Het asielrelaas
3. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser stelt dat hij Eritrees is, dat hij de Soedanese nationaliteit heeft en dat hij tot de Beni Amer stam behoort. Eiser heeft verklaard dat hij op [geboortedatum] 2008 is geboren en op vierjarige leeftijd met zijn gezin vertrokken is uit Eritrea naar Soedan, omdat zijn vader vreesde dat zijn kinderen de militaire dienstplicht moesten vervullen. Eiser heeft in 2023 Soedan verlaten vanwege de algemene situatie, de leefomstandigheden en omdat eiser geen toekomst voor zichzelf zag in Soedan en vanwege problemen tussen de stammen. Eiser vreest door de Soedanese autoriteiten te worden uitgezet naar Eritrea en dat hij dan de militaire dienstplicht moet vervullen.
Het bestreden besluit
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister het volgende asielmotief:
- Identiteit, nationaliteit en herkomst.
De minister stelt zich hierover op het standpunt dat eisers identiteit, nationaliteit en herkomst niet geloofwaardig zijn. De minister constateert dat eiser geen identificerende documenten heeft overgelegd die zijn identiteit, nationaliteit en herkomst volledig ondersteunen en heeft daarom verder beoordeeld of dit asielmotief geloofwaardig is. De minister vindt echter dat eiser geen duidelijke verklaring heeft voor het ontbreken van identificerende documenten, dat eisers asielrelaas niet op grote lijnen geloofwaardig is en dat eisers verklaringen niet aannemelijk en samenhangend zijn. Daarmee voldoet eiser volgens de minister niet aan de voorwaarden uit artikel 31, zesde lid onder b, c en d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Daarom acht de minister de verklaringen van eiser over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst niet geloofwaardig en heeft hij de gestelde problemen niet verder beoordeeld op geloofwaardigheid. De minister concludeert daarom dat de asielaanvraag moet worden afgewezen.
Is het besluit zorgvuldig voorbereid?
5. Eiser betoogt dat het besluit ten onrechte naar de inhoud van het voornemen verwijst als zijnde onderdeel van de besluitvorming. Volgens eiser mag hij zelf ook niet naar de zienswijze verwijzen en mag de minister dus ook niet naar de inhoud van het voornemen verwijzen. Volgens eiser is dat onzorgvuldig en maakt dat dat het besluit niet voldoende is gemotiveerd.
6. Het betoog slaagt niet. De rechtbank vindt daarbij van belang dat de beroepsprocedure en de besluitvormingsprocedure verschillend van aard zijn. Het staat de minister vrij om tijdens de besluitvormingsprocedure te verwijzen naar een door hem eerder uitgebracht voornemen. Niet valt in te zien hoe daarmee de belangen van eiser zijn geschaad of de motivering ondeugdelijk zou zijn. Inherent aan de beroepsprocedure bij de bestuursrechter is dat de eisende partij gronden aanvoert tegen het bestreden besluit. Het louter verwijzen naar een zienswijze die zich tegen het voornemen richt, is op zichzelf geen beroepsgrond, omdat daaruit niet blijkt waarom het bestreden besluit volgens de eisende partij niet juist is. [1]
Had de minister de door eiser overgelegde ID-kaart van zijn vader moeten onderzoeken?
7. Eiser betoogt dat de minister ten onrechte heeft nagelaten om de foto van de ID-kaart van zijn vader bij de besluitvorming te betrekken. Eiser wijst erop dat de minister door middel van vergelijkend onderzoek had kunnen bezien of de kaart overeenkomt met bij de minister bekende ID-kaarten van Soedanese origine. Daarnaast beroept eiser zich op de belangen van het kind zoals bedoeld in artikel 3 van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK). Daaruit volgt volgens eiser dat de minister bij alle handelingen terzake een minderjarige het belang van die minderjarige voorop moet staan. De minister moet eiser daarom de kans geven zijn identiteit, nationaliteit en herkomst aannemelijk te maken. Door de ID-kaart niet bij de besluitvorming te betrekken heeft de minister volgens eiser niet aan dit uitgangspunt voldaan. Eiser verwijst naar een tweetal uitspraken van het Hof van Justitie en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling). [2] Eiser betoogt dat hij met de foto van de ID-kaart van zijn vader een begin van bewijs heeft geleverd en dat de minister daarom onderzoek had moeten doen, zeker nu de vertaling ten tijde van het beroepschrift nog in de maak was.
7.1.
Verder betoogt eiser dat de minister over Eritrea slechts vier vragen heeft gesteld en dat eiser deze vragen allemaal correct heeft beantwoord. De minister werpt hem daarom naar eigen zeggen ten onrechte tegen dat hij weinig over Eritrea weet te verklaren. Verder heeft eiser alle vragen over Soedan wel tot in detail beantwoord. Dat eiser niet veel woorden in het Tigré kent is naar eigen zeggen niet raar, omdat iedereen in eisers omgeving Arabisch sprak. Anders dan de minister stelt heeft eiser verklaard dat ook zijn broers maar een beetje Tigré spraken. Daarbij komt volgens eiser dat de minister niet naar veel Tigré-woorden heeft gevraagd en dat eiser dus ook niet de kans heeft gehad om te laten zien wat hij wist. Volgens eiser had de minister een taalanalyse moeten uitvoeren om eisers herkomst aannemelijk te maken.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
8. Ter zitting heeft de gemachtigde van de minister toegelicht dat hij de gestelde Soedanese nationaliteit van eiser niet geloofwaardig vindt, dat dus niet duidelijk is welke nationaliteit eiser heeft en dat dit de kern van de zaak is. De minister heeft aangegeven dat wel aannemelijk is dat eiser enige periode in zowel Eritrea als Soedan heeft verbleven en dat hij Arabisch spreekt op een manier die zowel in Eritrea als Soedan voorkomt. Dat geeft volgens de minister echter nog geen uitsluitsel over eisers nationaliteit.
9. Het betoog van eiser slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt stelt dat eiser zijn nationaliteit niet aannemelijk heeft gemaakt en dat de overgelegde kopie-identiteitskaart die volgens eiser van zijn vader is, geen begin van bewijs oplevert. De minister kan verder niet op grond van de samenwerkingsplicht worden gehouden om nader onderzoek te doen, bijvoorbeeld in de vorm van een taalanalyse. De rechtbank licht haar oordeel hieronder toe.
9.1.
De minister stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat eiser inconsistent heeft verklaard over waarom hij geen Soedanees paspoort meer heeft. Het enige wat eiser hierover heeft verteld, is dat eisers vader deze voor hem heeft aangevraagd. Hij is dit paspoort naar eigen zeggen vervolgens kwijtgeraakt in Libië. De minister mag aan eiser tegenwerpen dat hij hierover wisselend heeft verklaard. Eerst verklaart eiser namelijk dat hij zich niet meer kan herinneren hoe hij zijn paspoort is kwijtgeraakt. Daarna verklaart eiser dat hij in Libië in een huurwoning woonde en als de politie kwam, zij moesten rennen en de spullen moest achterlaten. Ook verklaart eiser dat hij het paspoort heeft achtergelaten in de gevangenis in Libië. De minister wijst er verder niet ten onrechte op dat nergens uit blijkt dat eiser moeite heeft gedaan om zijn paspoort terug te krijgen. Verder heeft eiser verklaard dat hij misschien een geboorteakte heeft, maar nergens uit blijkt dat eiser moeite heeft gedaan om deze akte boven water te krijgen. Verder verklaart eiser dat hij een nationaal nummer heeft, maar dat hij deze niet meer kan achterhalen door de oorlog. Ook hierover stelt de minister zich niet ten onrechte op het standpunt dat nergens uit blijkt dat eiser moeite heeft gedaan om dit nummer te achterhalen.
9.2.
De minister mag eiser ook tegenwerpen dat hij vaag en wisselend verklaart over zijn nationaliteit. Eiser kan niet onderbouwen waarom hij naar eigen zeggen nog niet de Eritrese nationaliteit heeft. Hij heeft daarover verklaard dat hij van zijn vader en ooms heeft gehoord dat je die pas kan krijgen nadat je in het leger hebt gediend, ook al is eiser naar eigen zeggen in Eritrea geboren en heeft hij daar vier jaar gewoond. Eiser heeft echter nooit zelf onderzoek gedaan, dat blijkt althans niet uit zijn verklaringen. Eiser wijst verder slechts op de foto van een pasje dat volgens hem zijn vaders Eritrese identiteitskaart betreft. De minister stelt zich over die foto terecht op het standpunt dat de daarop afgebeelde kaart hoe dan ook niet op echtheid kan worden onderzocht en dat deze kaart daarom op voorhand slechts een zeer beperkte invloed kan uitoefenen op de geloofwaardigheid van eisers gestelde nationaliteit. Een vergelijkend onderzoek zoals eiser voorstelt kan daarom niet worden uitgevoerd. De minister wijst er niet ten onrechte op dat nergens uit blijkt dat het daadwerkelijk gaat om de identiteitskaart van eisers vader waardoor de familierechtelijke relatie tussen de persoon op deze kaart en eiser niet aannemelijk is. Anders dan eiser betoogt heeft hij met het overleggen van de kopie-identiteitskaart daarom geen begin van bewijs voor zijn nationaliteit geleverd.
9.3.
Verder mag de minister aan eiser tegenwerpen dat hij wisselend verklaart over de nationaliteit van zijn ouders. In het aanmeldgehoor verklaart eiser dat zijn vader de Eritrese nationaliteit heeft en later de Soedanese nationaliteit gekregen heeft. Zijn moeder zou de Soedanese nationaliteit bezitten, maar haar ouders zouden de Eritrese nationaliteit hebben. Uit eisers verklaringen blijkt echter niet wat de reden is dat zijn moeder (enkel) de Soedanese nationaliteit zou hebben. In het nader gehoor verklaart eiser echter niet zeker te weten of zijn ouders de Eritrese nationaliteit bezitten. Eiser verklaart verder dat hij aan het zoeken was in de kast van zijn vader en toen een verblijfsvergunning uit Eritrea zag met de naam van zijn vader. Hij weet niet of dit betekent dat zijn vader de Eritrese nationaliteit heeft. Tenslotte verklaart hij later dat zijn vader wel de Eritrese nationaliteit heeft. De minister vindt deze inconsistente verklaringen terecht niet geloofwaardig. Eisers jeugdige leeftijd staat niet aan dat standpunt van de minister in de weg, nu ook van een kind van eisers leeftijd mag worden verwacht dat hij niet dermate wisselend verklaard. Het beroep van eiser op artikel 3 van het IVRK slaagt daarom niet en de op dat artikel betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie en de uitspraak van de Afdeling van 9 oktober 2024, leiden niet tot een andere oordeel. Die rechtspraak ziet op andere casusposities dan hier aan de orde. [3]
9.4.
De minister stelt zich verder niet ten onrechte op het standpunt dat eiser zijn gestelde Soedanese nationaliteit nergens mee kan onderbouwen, hij heeft daarover slechts verklaard dat hij een paspoort kreeg nadat zijn vader daarvoor geld had betaald. Dat eiser alle vragen over Soedan correct had beantwoord, kan aan dat standpunt niet afdoen, nu de minister gelooft dat eiser enige tijd in Soedan heeft verbleven. Dat zegt echter niets over eisers nationaliteit.
9.5.
Verder werpt de minister eiser niet ten onrechte tegen dat zijn spraak zijn verklaringen over zijn nationaliteit ook niet nader kan onderbouwen, nu het Arabisch dat eiser spreekt in zowel Soedan als Eritrea wordt gesproken. Dat eiser een bepaald dialect Arabisch spreekt doet daaraan niet af, nu de minister wel gelooft dat eiser zowel in Eritrea als Soedan heeft verbleven maar dat dit, zoals gezegd, niets zegt over zijn nationaliteit.
9.6.
Daarnaast mag de minister aan eiser tegenwerpen dat hij weinig kennis heeft van het Tigré en maar een paar woorden kent. Eiser heeft verklaard dat zijn ouders onderling Tigré en Arabisch spreken en dat zijn broers ook een beetje Tigré spreken. De reden hiervoor is volgens eiser dat hij alleen contact had met mensen die Arabisch spraken. Deze uitleg volgt de minister ten onrechte niet. Op grond van de door eiser geschetste familieomstandigheden en de afkomst van zijn ouders, mede gezien de omstandigheid dat zij met elkaar zowel Arabisch als Tigré spraken, had de minister mogen verwachten dat eiser meer kennis zou hebben van het Tigré, zodat uit zijn spraak in ieder geval geen aanwijzing voortvloeit dat eiser Eritrees is.
9.7.
Daar komt bij dat, zoals de minister terecht heeft opgemerkt, uit een taalanalyse vooral informatie naar voren komt over de herkomst van een vreemdeling en niet direct over diens nationaliteit. Zoals gezegd gelooft de minister reeds dat eiser zowel in Eritrea als Soedan heeft verbleven. De minister heeft gezien voorgaande terecht geen taalanalyse laten uitvoeren.
9.8.
De rechtbank volgt de minister tot slot in wel zijn tegenwerping dat eiser tijdens het nader gehoor niet veel wist te verklaren over Eritrea, maar hecht daaraan geen doorslaggevend gewicht, nu eiser stelt daar tot zijn vierde levensjaar te hebben verbleven. Dit kan eiser gezien voorgaande echter niet baten.

Conclusie en gevolgen

10. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van eisers aanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, voorzitter, in aanwezigheid van mr. R.C. Lubbers, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 6 november 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1795, rechtsoverweging (r.o.) 5 e.v.
2.Eiser verwijst naar arrest van het Hof van 11 juni 2024, K en L, ECLI:EU:C:2024:487, punten 72 en 73 en naar de uitspraak van de Afdeling van 9 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3992.