In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn opvolgende asielaanvraag beoordeeld. Eiser, die stelt van Gambiaanse nationaliteit te zijn, heeft op 1 augustus 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 15 november 2024 afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat de door eiser overgelegde documenten onvoldoende bewijs leveren voor zijn identiteit, nationaliteit en herkomst.
De rechtbank heeft op 20 januari 2025 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de minister aanwezig waren. Eiser heeft eerder in 2017 een asielaanvraag ingediend, die ook als kennelijk ongegrond werd afgewezen. De rechtbank concludeert dat de documenten die eiser heeft overgelegd, waaronder een geboorteakte en een verklaring van de Gambiaanse ambassade, niet voldoende zijn om zijn identiteit en nationaliteit te onderbouwen. De rechtbank oordeelt dat de geboorteakte geen identificerend document is en dat de verklaring van de ambassade niet bevestigt dat de geboorteakte op eiser betrekking heeft.
Eiser heeft betoogd dat de registratie van zijn geboorte in Gambia anders verloopt dan in Nederland, maar de rechtbank oordeelt dat deze verklaring niet voldoende is om de ongeloofwaardigheid van zijn identiteit te weerleggen. De rechtbank ziet geen aanleiding om het onderzoek te heropenen of het beroep aan te houden in afwachting van een paspoortaanvraag van eiser, omdat onduidelijk is wanneer hij dit paspoort zou kunnen verkrijgen. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor het besluit van de minister in stand blijft en eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt.