ECLI:NL:RBDHA:2025:1901

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 februari 2025
Publicatiedatum
13 februari 2025
Zaaknummer
NL24.45241
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van ongeloofwaardige identiteit en nationaliteit

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn opvolgende asielaanvraag beoordeeld. Eiser, die stelt van Gambiaanse nationaliteit te zijn, heeft op 1 augustus 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 15 november 2024 afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat de door eiser overgelegde documenten onvoldoende bewijs leveren voor zijn identiteit, nationaliteit en herkomst.

De rechtbank heeft op 20 januari 2025 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de minister aanwezig waren. Eiser heeft eerder in 2017 een asielaanvraag ingediend, die ook als kennelijk ongegrond werd afgewezen. De rechtbank concludeert dat de documenten die eiser heeft overgelegd, waaronder een geboorteakte en een verklaring van de Gambiaanse ambassade, niet voldoende zijn om zijn identiteit en nationaliteit te onderbouwen. De rechtbank oordeelt dat de geboorteakte geen identificerend document is en dat de verklaring van de ambassade niet bevestigt dat de geboorteakte op eiser betrekking heeft.

Eiser heeft betoogd dat de registratie van zijn geboorte in Gambia anders verloopt dan in Nederland, maar de rechtbank oordeelt dat deze verklaring niet voldoende is om de ongeloofwaardigheid van zijn identiteit te weerleggen. De rechtbank ziet geen aanleiding om het onderzoek te heropenen of het beroep aan te houden in afwachting van een paspoortaanvraag van eiser, omdat onduidelijk is wanneer hij dit paspoort zou kunnen verkrijgen. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor het besluit van de minister in stand blijft en eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.45241

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 februari 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M. Spapens),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. D. Gökcan).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van eisers (opvolgende) asielaanvraag. Eiser heeft op 1 augustus 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 15 november 2024 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 20 januari 2025 samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit beroep [1] , op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van eisers opvolgende asielaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Eerdere asielaanvraag
4. Eiser heeft eerder op 28 december 2017 in Nederland een asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag is met het besluit van 14 juni 2019 afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat de door eiser gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst niet geloofwaardig zijn bevonden. Met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 februari 2020 [2] is dit besluit onherroepelijk geworden.
Het asielrelaas
5. Eiser stelt van Gambiaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2000. Hij legt aan zijn opvolgende asielaanvraag ten grondslag dat hij in het bezit is gekomen van documenten om zijn gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst alsnog te onderbouwen. Het gaat om een Gambiaanse geboorteakte en een verklaring van de Gambiaanse ambassade in België. Ook stelt eiser non-binair en biseksueel te zijn en beroept hij zich op zijn asielrelaas, zoals hij dat bij zijn eerste aanvraag naar voren heeft gebracht.
Het bestreden besluit
6. De minister stelt zich hierover op het standpunt dat eiser met deze documenten zijn identiteit, nationaliteit en herkomst nog altijd niet heeft onderbouwd. Hoewel de geboorteakte authentiek is bevonden, betreft dit geen identificerend document. Ook met de verklaring van de ambassade erbij kan niet worden vastgesteld dat deze geboorteakte inderdaad op eiser ziet. Daarnaast vormen eisers verklaringen over de registratie van zijn geboorte, het verkrijgen van de geboorteakte en de verklaring geen samenhangend en aannemelijk geheel. Het is daarom volgens de minister nog altijd niet geloofwaardig dat eiser de Gambiaanse nationaliteit bezit. Om die reden komt de minister niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het asielrelaas van eiser. De minister wijst de asielaanvraag van eiser daarom af als kennelijk ongegrond.
Heeft eiser met de overgelegde documenten zijn identiteit, nationaliteit en herkomst aangetoond?
7. Eiser betoogt dat hij met de overgelegde geboorteakte, in samenhang met de verklaring van de ambassade, zijn identiteit, nationaliteit en herkomst voldoende heeft onderbouwd. Eiser kan niet verklaren waarom op de geboorteakte de registratiedatum 18 oktober 2019 staat vermeld of waarom er in Gambia mogelijk twee keer een registratie van zijn geboorte heeft plaatsgevonden. De afgifte van documenten in Gambia vindt volgens eiser nu eenmaal op een andere wijze plaats dan men in Nederland gewend is en de minister past dan ook ten onrechte de Nederlandse maatstaven toe op een registratie die in Gambia heeft plaatsgevonden.
7.1.
De minister stelt zich terecht en voldoende gemotiveerd op het standpunt dat eiser met de door hem overgelegde documenten niet alsnog zijn identiteit, nationaliteit en herkomst heeft aangetoond. Niet in geschil is dat de door eiser overgelegde documenten geen (officiële) identiteitsdocumenten zijn. De geboorteakte bevat immers geen pasfoto van eiser. De minister stelt ook terecht dat de verklaring van de ambassade enkel de authenticiteit van de geboorteakte bevestigt, maar dat daarin niet staat vermeld dat deze geboorteakte ook op de persoon van eiser ziet. Voor zover de omstandigheid dat de pasfoto van eiser aan deze verklaring is gehecht daar een aanwijzing voor zou moeten zijn, stelt de minister niet ten onrechte dat uit eisers verklaringen niet blijkt dat bij de Gambiaanse ambassade eisers identiteit, nationaliteit en herkomst zijn geverifieerd. Dat er een interview met eiser heeft plaatsgevonden is daarvoor onvoldoende. De minister betrekt daarbij terecht dat eiser geen verklaring kan geven voor de omstandigheid dat uit de door hem overgelegde geboorteakte blijkt dat eisers geboorte pas op 18 oktober 2019 zou zijn geregistreerd, terwijl hij op [geboortedatum] 2000 zou zijn geboren. Dit klemt te meer omdat eiser tijdens zijn eerdere asielprocedure, vóór deze datum, heeft verklaard al ooit een geboorteakte te hebben gehad. Niet valt in te zien waarom eisers geboorte tweemaal geregistreerd zou worden. Eisers verklaring dat de eerdere registratie misschien ooit verloren is gegaan is speculatief. Ook eisers verklaring dat de praktijk in Gambia nu eenmaal anders is dan we in Nederland gewend zijn is onvoldoende om hieraan voorbij te gaan. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Leidt de verwijzing naar de zienswijze tot een ander oordeel?
8. Eiser heeft voor het overige verzocht hetgeen eerder in de procedure is aangevoerd als herhaald en ingelast te beschouwen in de gronden van beroep. Nu de minister hier in het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd op in is gegaan en eiser deze gronden, anders dan besproken in voormelde rechtsoverwegingen, in beroep niet nader heeft onderbouwd, kan de enkele verwijzing niet leiden tot het daarmee door eiser beoogde resultaat.
Bestaat er aanleiding de zaak aan te houden in afwachting van de paspoortaanvraag?
9. Op de zitting is besproken dat eiser bezig is een paspoort aan te vragen, maar dat dit vertraging heeft opgelopen door omstandigheden rondom de afgifte van paspoorten in Gambia. Eiser heeft verzocht om het beroep aan te houden in afwachting daarvan. De gemachtigde van eiser heeft na de zitting nadere stukken ingediend ter onderbouwing van deze omstandigheden.
9.1.
De rechtbank ziet geen aanleiding om het onderzoek te heropenen en het beroep aan te houden. Hoewel eiser heeft onderbouwd dat er in Gambia omstandigheden zijn geweest waardoor het tijdelijk niet mogelijk was paspoorten uit te geven, blijkt hier ook uit dat eiser nog geen aanvraag heeft gedaan. Daarmee is onduidelijk wanneer eiser een paspoort zou kunnen krijgen. De rechtbank betrekt daarbij dat de geboorteakte van eiser en de verklaring van de ambassade dateren van oktober 2019. Ook heeft de minister er terecht op gewezen dat in december 2019 en mei 2020 al namens eiser is aangegeven dat hij bezig zou zijn met het aanvragen van een paspoort. Niet is gebleken waarom eiser niet al eerder een paspoort had kunnen aanvragen. Mocht eiser op enig moment alsnog in het bezit komen van een paspoort, dan kan hij een nieuwe aanvraag indienen.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P.H. Evers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaak NL24.45242.
2.ECLI:NL:RVS:2020:626, waarbij de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 27 september 2019 (ECLI:NL:RBDHA:2019:10250) is vernietigd.