ECLI:NL:RBDHA:2025:19028
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep wegens het ontbreken van gronden
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 17 oktober 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. Eiser, vertegenwoordigd door mr. G.J. van Kammen, had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Asiel en Migratie, waarin werd vastgesteld dat hij met ingang van 5 maart 2024 niet langer rechtmatig in Nederland verblijft. De staatssecretaris had bepaald dat eiser de Europese Unie binnen vier weken na 4 maart 2024 moest verlaten en terugkeren naar zijn land van herkomst, omdat de tijdelijke bescherming volgens de geldende richtlijnen van rechtswege eindigde na deze datum.
Eiser werd meermaals in de gelegenheid gesteld om gronden van beroep aan te leveren, maar heeft dit niet gedaan. De rechtbank heeft eiser op 8 maart 2024 gewezen op het ontbreken van deze gronden en hem de kans gegeven om dit verzuim te herstellen. Eiser vroeg om uitstel, wat werd verleend tot 19 april 2024. Na enige tijd in afwachting van een uitspraak van de Raad van State, werd eiser op 19 september 2025 opnieuw in de gelegenheid gesteld om gronden aan te leveren. Eiser heeft echter geen gronden ingediend, maar aangegeven dat de zaak op basis van de stukken kon worden afgedaan.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat, aangezien eiser herhaaldelijk de kans heeft gekregen om gronden van beroep aan te leveren en dit niet heeft gedaan, het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. De rechter heeft de beslissing genomen om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen deze uitspraak.