In deze zaak heeft verzoeker een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 1 juli 2025 afgewezen, met het argument dat deze kennelijk ongegrond was. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 25 september 2025 behandeld, waarbij verzoeker, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.
Op dezelfde dag heeft de rechtbank in een andere zaak (NL25.29063) uitspraak gedaan op het beroep van verzoeker, waarbij het beroep gegrond werd verklaard en het besluit van de minister werd vernietigd voor zover het een terugkeerbesluit en inreisverbod betrof. Hierdoor was de voorlopige voorziening niet meer nodig, en heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.
Daarnaast heeft de voorzieningenrechter, gezien de gegrondverklaring van het beroep, de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten, vastgesteld op € 907,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is gedaan door mr. A. Sibma, in aanwezigheid van griffier N. Walstra, en is openbaar gemaakt zonder mogelijkheid tot hoger beroep of verzet.