In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 17 oktober 2025, wordt het beroep van een eiser behandeld die stelt dat de minister van Asiel en Migratie niet tijdig heeft beslist op zijn asielaanvraag, ingediend op 12 januari 2024. De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig is, omdat partijen geen verzoek hebben ingediend om een zitting te houden. Hierdoor heeft de rechtbank het beroep zonder zitting behandeld en het onderzoek gesloten.
De rechtbank oordeelt dat de minister verplicht is om binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag te beslissen. De eiser heeft de minister op 12 juni 2025 in gebreke gesteld en zijn beroep op 3 juli 2025 ingediend. Echter, op het moment van de ingebrekestelling was er een Besluit- en Vertrekmoratorium (BVM) van kracht voor vreemdelingen uit Syrië, ingesteld op 11 december 2024 en beëindigd op 14 juni 2025. Dit moratorium verlengde de beslistermijn voor asielaanvragen tot maximaal 21 maanden, waardoor de minister niet in staat was om tijdig te beslissen op de aanvraag van de eiser.
De rechtbank concludeert dat de ingebrekestelling prematuur was, omdat de minister nog niet in gebreke was op het moment van indienen. Hierdoor voldoet het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet aan de vereisten en wordt het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De minister is niet verplicht om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.