In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 17 oktober 2025, gaat het om een beroep dat is ingediend door een eiser tegen de minister van Asiel en Migratie. De eiser stelt dat de minister niet tijdig heeft beslist op zijn asielaanvraag, die op 26 juli 2024 is ingediend. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de minister een Besluit- en Vertrekmoratorium (BVM) had ingesteld voor vreemdelingen uit Syrië, waardoor de beslistermijn voor lopende asielaanvragen was verlengd tot maximaal 21 maanden. Dit BVM was nog van kracht op het moment dat de eiser de minister in gebreke stelde op 12 juni 2025, en de rechtbank concludeert dat de ingebrekestelling prematuur was. Hierdoor voldoet het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet aan de vereisten voor het indienen van een dergelijk beroep.
De rechtbank heeft besloten dat het beroep niet-ontvankelijk is, wat betekent dat de eiser niet in zijn verzoek wordt ontvangen. De minister is niet verplicht om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door rechter A.G.D. Overmars, in aanwezigheid van griffier A.S. van der Veen, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Eiser kan binnen vier weken na de bekendmaking van deze uitspraak een beroepschrift indienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State als hij het niet eens is met deze beslissing.