In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 17 oktober 2025, is het beroep van eiseres, mede namens haar minderjarige kinderen, behandeld. Eiseres had beroep ingesteld omdat de minister van Asiel en Migratie niet tijdig had beslist op haar asielaanvraag, ingediend op 19 maart 2024. De rechtbank heeft vastgesteld dat zij geen zitting nodig achtte en het beroep zonder zitting heeft behandeld. De minister was verplicht om binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag te beslissen, maar had een Besluit- en Vertrekmoratorium (BVM) ingesteld voor vreemdelingen uit Syrië, waardoor de beslistermijn was verlengd tot maximaal 21 maanden. Dit BVM was van kracht op het moment dat eiseres haar ingebrekestelling indiende op 12 juni 2025. De rechtbank oordeelde dat de ingebrekestelling prematuur was, omdat de minister niet in staat was om te beslissen op de aanvraag door het BVM. Hierdoor voldeed het beroep niet aan de vereisten voor ontvankelijkheid. De rechtbank heeft het beroep dan ook niet-ontvankelijk verklaard en de minister hoeft de proceskosten niet te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt via rechtspraak.nl.