In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het beroep van een eiser tegen de minister van Asiel en Migratie. De eiser had een asielaanvraag ingediend op 12 januari 2024, maar de minister had niet tijdig beslist. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister uiterlijk binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag moet beslissen. Eiser heeft de minister op 12 juni 2025 in gebreke gesteld en op 4 juli 2025 beroep ingesteld. Echter, op het moment van de ingebrekestelling was er een Besluit- en Vertrekmoratorium (BVM) van kracht voor vreemdelingen uit Syrië, waardoor de beslistermijn was verlengd tot maximaal 21 maanden. Dit BVM was op 14 juni 2025 beëindigd. De rechtbank oordeelt dat de ingebrekestelling prematuur was, omdat de minister niet kon beslissen op de aanvraag door het BVM. Hierdoor voldoet het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet aan de vereisten. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk en de minister hoeft de proceskosten niet te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.