In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 oktober 2025 een tussenuitspraak gedaan in het bestuursrechtelijke beroep van een Turkse eiseres, die asiel heeft aangevraagd in Nederland. De eiseres, dochter van een veroordeelde lid van de Gülenbeweging, heeft op 25 juli 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. Deze aanvraag werd op 24 januari 2024 door de minister van Asiel en Migratie afgewezen als ongegrond. De rechtbank heeft het beroep op 6 augustus 2025 behandeld, waarbij de eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde en een tolk. De rechtbank oordeelt dat de minister onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de 'oranje lijst' van gezochte Gülenisten, waarop de vader van de eiseres staat. De rechtbank stelt vast dat de eiseres, hoewel zij als Gülenist tot een risicogroep behoort, niet voldoende is beschermd door het asielbeleid van de minister. De rechtbank biedt de minister de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen door nader onderzoek te verrichten naar de implicaties van de plaatsing van de vader op de oranje lijst. De rechtbank heeft de minister verzocht binnen twee weken te laten weten of hij gebruik maakt van deze gelegenheid. De einddatum voor een nieuw besluit is vastgesteld op 27 februari 2026.