ECLI:NL:RBDHA:2025:19059

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 oktober 2025
Publicatiedatum
17 oktober 2025
Zaaknummer
691711 / KG ZA 25-921
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot toegang tot zelfmeldprocedure na omzetting taakstraf naar vervangende hechtenis

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 17 oktober 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en de Staat der Nederlanden. [eiser] vorderde dat de Staat hem in de gelegenheid zou stellen om de zelfmeldprocedure te volgen, nadat zijn taakstraf was omgezet naar vervangende hechtenis. De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiser] eerder was veroordeeld voor schuldwitwassen en een taakstraf van 240 uren had opgelegd gekregen. Van deze taakstraf had hij echter 102,5 uur niet uitgevoerd, wat leidde tot de omzetting naar vervangende hechtenis. De rechtbank oordeelde dat de Staat (het CJIB) een ruime beleidsvrijheid heeft bij de beslissing om een zelfmeldstatus toe te kennen en dat de voorzieningenrechter terughoudend moet zijn bij de toetsing van deze beslissing. De rechtbank concludeerde dat de Staat in redelijkheid heeft kunnen besluiten om [eiser] geen zelfmeldstatus toe te kennen, gezien de omstandigheden van de zaak en de belangenafweging die daarbij gemaakt moest worden. De vorderingen van [eiser] werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: 691711 / KG ZA 25-921
Vonnis in kort geding van 17 oktober 2025
in de zaak van
[eiser]te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. P. Salim te Amsterdam,
tegen:
DE STAAT DER NEDERLANDENte Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. M.N. Schouten te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 9;
- de door [eiser] overgelegde producties 2 tot en met 8;
- de op 8 oktober 2025 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Tijdens de zitting is de in de dagvaarding aangekondigde productie 1 alsnog overgelegd. De datum voor vonnis is nader bepaald op vandaag.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[eiser] is bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 13 december 2023 wegens schuldwitwassen, meermalen gepleegd, onder meer veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis in het geval dat [eiser] de taakstraf niet naar behoren zou verrichten. Op 28 december 2023 is de straf onherroepelijk geworden.
2.2.
Op 12 maart 2024 is [eiser] gestart met de uitvoering van zijn taakstraf. In het rapport van de reclassering van 28 maart 2025 is te lezen dat [eiser] vanaf de start van de taakstraf meerdere keren niet op de afgesproken dagen heeft gewerkt, eerder naar huis is gegaan, zich heeft afgemeld en ziek gemeld bij de reclassering, een keer is weggestuurd van een werkproject vanwege zijn gedrag en is overgeplaatst naar een ander werkproject. Op 19 september 2024 heeft [eiser] een officiële waarschuwing gekregen waarbij is gemeld dat zijn taakstraf mislukt als hij nog eens ongeoorloofd afwezig is. In de periode daarna werkte [eiser] meerdere malen niet het afgesproken aantal uren en heeft hij zich zes keer afgemeld. Op 24 december 2024 is [eiser] daarop aangesproken. Ook in de periode daarna heeft [eiser] zich meerdere keren afgemeld of ziek gemeld. Op 24 februari 2025 heeft de reclassering de taakstraf van [eiser] stopgezet.
2.3.
[eiser] heeft van de 240 opgelegde uren taakstraf 102,5 uur niet uitgevoerd. Op 21 maart 2025 heeft de officier van justitie besloten het niet door [eiser] uitgevoerde gedeelte van de taakstraf om te zetten naar vervangende hechtenis voor de duur van 51 dagen. De kennisgeving hiervan is op 21 mei 2025 aan [eiser] betekend.
2.4.
[eiser] heeft op 22 mei 2025 een bezwaarschrift ingediend tegen de omzetting van de taakstraf naar de vervangende hechtenis. Het CJIB heeft de vervangende hechtenis hangende het bezwaar van [eiser] opgeschort. Bij beslissing van 24 juni 2025 heeft de politierechter van de rechtbank Rotterdam het bezwaarschrift van [eiser] ongegrond verklaard en geoordeeld dat [eiser] verwijtbaar de opgelegde taakstraf niet volledig heeft verricht, zodat de officier van justitie terecht de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis heeft bevolen.
2.5.
Op 26 juni 2025 heeft het CJIB een brief aan de toenmalige advocaat van [eiser] gestuurd waarin – onder meer – staat:
“de zelfmeldprocedure is uitgesloten bij een omgezette taakstraf.”
Het voorgaande brengt mee dat [eiser] kan worden aangehouden door de politie in verband met de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis. [eiser] is tot op heden niet aangehouden door de politie en heeft met het CJIB afgesproken dat hij in ieder geval in afwachting van de uitkomst van dit kort geding niet wordt aangehouden.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – zakelijk weergegeven – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. de Staat te gebieden om [eiser] in de gelegenheid te stellen om de zelfmeldprocedure te volgen;
II. de Staat te verbieden om [eiser] buiten de zelfmeldprocedure om gevangen te nemen en/of gevangen te houden op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat de Staat in strijd met het verbod [eiser] zijn vrijheid ontneemt;
III. de Staat in de proceskosten te veroordelen.
3.2.
Daartoe voert [eiser] – samengevat – het volgende aan. Volgens [eiser] is een naar vervangende hechtenis omgezette taakstraf geen absolute weigeringsgrond voor de zelfmeldprocedure. Op grond van de artikelen 6:1:2 en 6:1:3 Wetboek van Strafvordering (Sv) en artikel 2 van de Regeling tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (hierna: de Regeling) [1] volgt dat bij tenuitvoerlegging van de straf rekening moet worden gehouden met de relevante belangen, waaronder de veiligheid van de samenleving, de belangen van de slachtoffers en nabestaanden en de resocialisatie van de veroordeelde. Er moet een belangenafweging plaatsvinden die gebaseerd is op een persoonsgerichte aanpak. Artikel 2:1 lid 2 van de Regeling bevat een niet-limitatieve opsomming van belangen die bij de afweging in aanmerking moeten worden genomen. De Staat is volgens [eiser] tekortgeschoten in het uitvoeren van de belangenafweging dan wel de persoonsgerichte aanpak zoals omschreven in voornoemd artikel. In dat kader voert [eiser] aan dat hij zijn eigen onderneming alleen runt en dat de aard en omvang van de werkzaamheden zijn directe betrokkenheid vereisen. Een abrupte en onaangekondigde afwezigheid zou grote gevolgen hebben voor de continuïteit van zijn onderneming. Daarnaast is hij vader van twee jonge kinderen en heeft hij de volledige zorg voor hen, omdat zijn partner vanwege medische en psychische redenen niet in staat is om de zorg voor de kinderen op zich te nemen. Een geplande ingangsdatum van de detentie zou zeer wenselijk zijn, omdat andere familieleden dan tijdig vrij kunnen nemen om de kinderen op te vangen. Verder zijn de ouders van [eiser] op leeftijd en zij zorgen voor de minderjarige kinderen van de zus van [eiser] . [eiser] speelt een belangrijke rol bij het ondersteunen van zijn ouders daarin. Een geplande ingangsdatum van de detentie stelt zijn ouders in staat om tijdig de benodigde hulp van instanties en familie te organiseren. Tot slot is van belang dat [eiser] is veroordeeld voor een economisch delict dat ongeveer zeven jaar geleden is gepleegd. De aard en ernst hiervan zouden geen extra grond voor het onthouden van de zelfmeldprocedure moeten vormen.
3.3.
De Staat voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Centraal staat de vraag of [eiser] alsnog in aanmerking moet komen voor de zelfmeldprocedure. Bij de beantwoording van die vraag stelt de voorzieningenrechter voorop dat de Staat (het CJIB) een ruime beleidsvrijheid toekomt bij de beslissing of aan een veroordeelde al dan niet een zelfmeldstatus wordt toegekend. De voorzieningenrechter dient terughoudendheid te betrachten bij de toetsing van die beslissing, wat betekent dat de voorzieningenrechter dient te beoordelen of de Staat (het CJIB) in redelijkheid tot de beslissing heeft kunnen komen om aan [eiser] de zelfmeldstatus niet toe te kennen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de Staat (het CJIB) die beslissing in redelijkheid heeft kunnen nemen. Hieronder legt de voorzieningenrechter uit waarom hij tot dat oordeel is gekomen.
4.2.
Uitgangspunt is dat op grond van artikel 6:1:2 Sv strafrechtelijke beslissingen zo spoedig mogelijk ten uitvoer worden gelegd. Bij de tenuitvoerlegging moet op grond van artikel 6:1:3 Sv rekening worden gehouden met alle in aanmerking komende belangen, waaronder de veiligheid van de samenleving, de belangen van de slachtoffers en de resocialisatie van de veroordeelde. Een dergelijke belangenafweging kan meebrengen dat een veroordeelde in aanmerking komt voor de zelfmeldprocedure. De zelfmeldprocedure vormt een uitzondering op het beginsel dat strafrechtelijke beslissingen zo spoedig mogelijk ten uitvoer worden gelegd.
4.3.
In artikel 2:1 van de Regeling is het beleid over de zelfmeldprocedure vastgesteld. In lid 1 van dit artikel worden situaties genoemd waarin een veroordeelde in ieder geval niet wordt opgeroepen om zich te melden. Dergelijke situaties doen zich hier niet voor. In dit geval is sprake van een naar vervangende hechtenis omgezette taakstraf. Gelet op artikel 2:1 lid 1 van de Regeling is dit géén absolute weigeringsgrond voor de zelfmeldprocedure. Wel kan de omstandigheid dat een taakstraf is omgezet naar vervangende hechtenis een rol spelen in de te maken belangenafweging. In lid 2 van artikel 2:1 van de Regeling is namelijk bepaald dat bij de afweging om een veroordeelde op te roepen voor de zelfmeldprocedure in ieder geval wordt betrokken:
de aard en de ernst van de vrijheidsbenemende sanctie, alsmede de aanleiding om de tenuitvoerlegging daarvan aan te vangen of te vervolgen;
de mate waarin de rechtsorde is geschokt vanwege het strafbare feit dat ten grondslag ligt aan de veroordeling;
de psychische gesteldheid van de veroordeelde en daaruit voortvloeiende veiligheidsrisico’s;
e omstandigheid dat de veroordeelde geen gevolg heeft gegeven aan een eerdere oproep om zich te melden bij de inrichting;
de omstandigheid dat de veroordeelde eerder niet heeft meegewerkt aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsbenemende sanctie;
de omstandigheid dat de veroordeelde de vrijheidsbenemende sanctie als jeugdige is opgelegd.
4.4.
In de bij de Regeling behorende Toelichting is hierover, voor zover relevant, het volgende opgenomen (onderstreping, voorzieningenrechter):
“De in het tweede lid opgenomen onderdelen geven een nadere invulling van de te maken afweging voor wat betreft de daarbij te betrekken feiten en omstandigheden. Het uitgangspunt daarbij is dat de bedoelde feiten en omstandigheden grotendeels aanleiding geven om een veroordeelde niet op te roepen en verder dan ook tot aanhouding over te gaan, zoals onder de hiervoor geldende Aanwijzing executie van het OM gebruikelijk was. (…)
Onderdeel a
De aard en de ernst van de opgelegde vrijheidsbenemende straf of maatregel, alsmede de aanleiding voor het aanvangen van de tenuitvoerlegging daarvan, kunnen aanleiding geven om een veroordeelde niet de mogelijkheid te bieden zichzelf te melden.Zo is een oproep tot zelfmelding doorgaans uitgesloten bij vervangende hechtenis vanwege een mislukte taakstraf. Het gaat hier verder om gevallen waarin de vrijheidsbeneming eerder niet of ten dele ten uitvoer is gelegd en alsnog vervolg moet krijgen. In de Aanwijzing executie van het OM werden voorheen in dit kader specifiek aangehaald: de gehele of gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling, de tenuitvoerlegging van een eerder (deels) voorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraf,de tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis (bij omzetting van een taakstraf) of de tenuitvoerlegging van een dwangmiddel, zoals gijzeling dan wel lijfsdwang.Het bieden van de mogelijkheid tot zelfmelding zou in beginsel haaks staan op de tenuitvoerlegging van deze vrijheidsbenemende sancties.” [2]
4.5.
De voorzieningenrechter begrijpt de Regeling, mede gelet op de Toelichting, aldus dat als sprake is van vervangende hechtenis in verband met een mislukte taakstraf, aan de veroordeelde in beginsel geen zelfmeldstatus zal worden toegekend, tenzij uit de overige omstandigheden die in het kader van de belangenafweging en de persoonsgerichte aanpak in aanmerking moeten worden genomen, volgt dat een afwijking van dit uitgangspunt geïndiceerd is. Het verwijt dat [eiser] de Staat (het CJIB) maakt, is niet dat dit beleid als zodanig niet redelijk is, maar dat de Staat (het CJIB) in zijn geval geen (verdere) belangenafweging heeft gemaakt, door de specifieke omstandigheden die [eiser] heeft aangevoerd niet in zijn beoordeling te betrekken. Die omstandigheden rechtvaardigen zijn inziens een afwijking van voornoemd uitgangspunt dat bij vervangende hechtenis na een mislukte taakstraf aan de veroordeelde geen zelfmeldstatus wordt toegekend. Volgens [eiser] heeft de Staat (het CJIB) in elk geval onvoldoende inzicht gegeven in de wijze waarop de betrokken belangen zijn meegewogen en had daarvan schriftelijk moeten blijken.
4.6.
De Staat (het CJIB) heeft mede bij monde van de ter zitting aanwezige vertegenwoordiger van het CJIB de werkwijze van het CJIB toegelicht bij de beoordeling of aan een veroordeelde de zelfmeldstatus wordt toegekend. Die werkwijze houdt in dat naar alle relevante omstandigheden wordt gekeken, inclusief de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde. Dat is ook in het geval van [eiser] gebeurd, aldus de Staat (het CJIB), waarbij de omstandigheden die [eiser] heeft aangevoerd in de beoordeling zijn betrokken, maar niet tot de conclusie hebben geleid dat hem de zelfmeldstatus (toch) moet worden toegekend. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om de juistheid van wat de Staat (het CJIB) hierover naar voren heeft gebracht, in twijfel te trekken. Niet tot een ander oordeel leidt de omstandigheid dat uit de brief van 26 juni 2025 niet met zoveel woorden blijkt dat bedoelde belangenafweging heeft plaatsgevonden. De stelling van [eiser] dat uit de beslissing zelf moet blijken dat en op welke wijze de belangenafweging heeft plaatsgevonden, vindt geen steun in de toepasselijke regelgeving. Dit neemt niet weg dat een (korte) toelichting over de gemaakte belangenafweging bij een besluit waarin de zelfmeldprocedure niet van toepassing wordt verklaard, naar het oordeel van de voorzieningenrechter in algemene zin wel aan te bevelen is. Het ontbreken van die toelichting in de brief van 26 juni 2025 leidt echter niet tot toewijzing van de vordering van [eiser] om alsnog tot de zelfmeldprocedure te worden toegelaten.
4.7.
Dat het besluit van het CJIB op basis van de belangenafweging voor [eiser] in zijn nadeel uitpakt, maakt niet dat het CJIB niet in redelijkheid tot dit besluit heeft kunnen komen. De voorzieningenrechter acht in dit kader relevant dat de vervangende hechtenis hoe dan ook ten uitvoer moet worden gelegd en dat de door [eiser] aangevoerde omstandigheden en belangen ook zullen spelen indien hij wel de zelfmeldprocedure zou (mogen) doorlopen. Veel van de door [eiser] genoemde omstandigheden zijn immers inherent aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsbenemende straf. [eiser] weet al geruime tijd dat hij de straf moet uitzitten en heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende tijd en mogelijkheid (gehad) zich daarop voor te bereiden en zaken te regelen voor zijn onderneming, de zorg voor zijn kinderen en de zorg voor zijn ouders en diens pleegkinderen. Daarbij komt dat de Staat (het CJIB) de tenuitvoerlegging heeft geschorst gedurende de behandeling van het bezwaarschrift tegen de omzetting van de taakstraf in vervangende hechtenis alsmede in afwachting van de uitkomst van dit kort geding. Daardoor heeft [eiser] nog meer tijd gehad om zich op de tenuitvoerlegging van de straf voor te bereiden. Dat [eiser] niet weet wanneer de straf precies ten uitvoer wordt gelegd, maakt het voor hem wellicht wat lastiger om voorbereidingen te treffen om zijn afwezigheid op te vangen, maar dit nadeel weegt niet zo zwaar dat de beslissing van de Staat (het CJIB) om hem niet in aanmerking te doen komen voor de zelfmeldprocedure in redelijkheid niet genomen had mogen worden.
4.8.
Voorgaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen van [eiser] moeten worden afgewezen.
4.9.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de Staat worden begroot op:
- griffierecht € 714,00
- salaris advocaat € 1.107,00
- nakosten € 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de
beslissing)
Totaal € 1.999,00
4.10.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 1.999,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [eiser] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
5.3.
veroordeelt [eiser] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
5.4.
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A. van de Laarschot en in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2025.
lp

Voetnoten

1.Regeling van de Minister voor Rechtsbescherming van 13 december 2019, nr. 2772910, houdende regels over de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen (Regeling tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen), Stcrt. 2019, 69780.
2.Stcrt. 2019, 69780, p. 19.