ECLI:NL:RBDHA:2025:19086

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 oktober 2025
Publicatiedatum
20 oktober 2025
Zaaknummer
24/8793
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag herbeoordeling kinderopvangtoeslag wegens te late indiening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 24 oktober 2025, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag behandeld. Eiseres had zich op 15 april 2024 aangemeld voor een herbeoordeling, maar haar aanvraag werd afgewezen omdat deze te laat was ingediend. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Eiseres was in de veronderstelling dat zij geen recht had op compensatie vanwege de meerderjarigheid van haar dochter, maar de rechtbank stelt vast dat de aanvraag voor 1 januari 2024 ingediend had moeten worden, zoals voorgeschreven in artikel 6.1 van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). De rechtbank concludeert dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij zich niet tijdig kon aanmelden en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die de termijnoverschrijding verschoonbaar maken. Het beroep op de hardheidsclausule en het gelijkheidsbeginsel wordt eveneens afgewezen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag door verweerder terecht was.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/8793

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.A. van Gemeren)
en

de Dienst Toeslagen, verweerder

(gemachtigden: mr. [gemachtigde 1] en mr. [gemachtigde 2] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om de situatie met de kinderopvangtoeslag opnieuw te laten bekijken.
1.1.
Verweerder heeft de aanvraag met het primaire besluit van 7 juni 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 17 september 2024 is verweerder bij die afwijzing gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 26 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres heeft zich op 15 april 2024 bij verweerder aangemeld voor een herbeoordeling van haar kinderopvangtoeslag. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres zonder inhoudelijke beoordeling afgewezen, omdat de aanvraag te laat is ingediend.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres is het niet eens met de afwijzing van haar aanvraag. Eiseres heeft de aanvraag te laat ingediend, omdat zij in de veronderstelling verkeerde dat zij vanwege de meerderjarigheid van haar dochter niet in aanmerking kwam voor compensatie. Eiseres is door kennissen erop gewezen dat de leeftijd van haar dochter niet in de weg staat aan het toekennen van compensatie, waarna eiseres de aanvraag alsnog heeft ingediend. Eiseres stelt daarnaast dat sprake is van onbehoorlijk bestuur en schending van het reciprociteitsbeginsel.
Wat vindt verweerder in beroep?
4. Verweerder stelt dat de aanvraag terecht zonder inhoudelijke beoordeling is afgewezen, omdat de aanvraag buiten de daarvoor geldende aanvraagtermijn van artikel 6.1, eerste lid, van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) is ingediend. Van een verschoonbare termijnoverschrijding is geen sprake en het beroep op het reciprociteitsbeginsel slaagt niet.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Op grond van artikel 6.1, eerste lid, van de Wht dient een aanvraag voor compensatie voor 1 januari 2024 te worden ingediend. Vaststaat dat eiseres haar aanvraag te laat heeft ingediend. De uiterste aanvraagdatum is echter door de wetgever dwingend geformuleerd. De wetgever heeft hierbij een statische deadline voor ogen gehad om
rechtszoekenden rechtszekerheid te bieden, bij te dragen aan gelijke
behandeling van gelijke gevallen en een democratische controle mogelijk te
maken. Een motie om de aanmeldingsdeadline voor gedupeerden te schrappen is door de Tweede Kamer verworpen. [1] Het stellen van een harde aanmeldingsdeadline is volgens de wetgever noodzakelijk om de hersteloperatie beheersbaar en uitvoerbaar te houden. Zonder een dergelijke deadline zou de operatie onnodig kunnen worden uitgerekt, wat de uitvoerbaarheid zou bemoeilijken en de beschikbare middelen zou kunnen overbelasten.
6. Dat laat onverlet dat ouders die zich in een bijzondere en schrijnende situatie bevinden waardoor het niet eerder mogelijk was zich aan te melden, kans moeten hebben hun zaak te laten beoordelen. [2] Daarom heeft het kabinet besloten dat in gevallen waarin er omstandigheden zijn die een geldige reden kunnen vormen voor een te late aanmelding, gekeken zal worden of er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. De ouder dient dan aan te geven waarom het niet is gelukt om zich op tijd aan te melden en in welke schrijnende situatie de ouder zich bevindt. De mogelijkheid om af te wijken van de aanmeldtermijn volgt uit het feit dat artikel 6.1 van de Wht expliciet wordt vermeld in de hardheidsclausule van artikel 9.1 van de Wht.
7. Het is dus aan eiseres om aannemelijk te maken dat toepassing van de aanmeldingsdeadline in haar geval leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard of dat sprake is van schrijnende omstandigheden [3] . De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat eiseres haar aanvraag niet voor het einde van de aanmeldtermijn kon indienen en dat sprake was van een zo bijzondere situatie dat verweerder de termijnoverschrijding verschoonbaar had moeten achten. Eiseres heeft op de zitting nog een beroep gedaan op dwaling, omdat verweerder haar niet actief heeft benaderd en gewezen op de voorwaarden van de compensatieregeling. Eiseres verkeerde mede daardoor in de veronderstelling dat zij niet viel onder het toepassingsbereik van de compensatieregeling. Daarnaast heeft eiseres ter zitting gesteld dat ook culturele aspecten in dit kader moeten worden betrokken. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor het standpunt van eiseres en de door haar aangedragen omstandigheden, is de rechtbank toch van oordeel dat het de eigen verantwoordelijkheid was van eiseres om zich te (laten) informeren over de voorwaarden van de compensatieregeling. Te meer nu de dochter van eiseres nog minderjarig was op het moment dat de toeslagenaffaire groot in het nieuws kwam. Evenmin is gebleken dat zich in het geval van eiseres bijzondere feiten of omstandigheden voordoen die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever. De wetgever heeft immers bewust gekozen voor een ruime aanmeldperiode van ongeveer drieënhalf jaar om de ouders een ruime termijn te geven om hun rechten te kunnen effectueren en rekening te houden met persoonlijke omstandigheden. [4] Ook het beroep op het evenredigheidsbeginsel slaagt daarom niet. Hoe spijtig de rechtbank het ook vindt voor eiseres, de rechtbank kan op grond van het dossier en hetgeen eiseres heeft aangevoerd niet anders dan oordelen dat in het geval van eiseres zich geen bijzondere feiten of omstandigheden voordoen die maken dat verweerder de aanvraag van eiseres toch in behandeling had moeten nemen.
8. Voor zover eiseres stelt dat dat sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel, slaagt die stelling niet. Eiseres heeft niet onderbouwd dat sprake is van gelijke gevallen die door verweerder ongelijk zijn behandeld.
9. Al hetgeen eiseres heeft gesteld omtrent het handelen van verweerder, leidt naar het oordeel van de rechtbank niet tot het oordeel dat verweerder onbehoorlijk of in strijd met het reciprociteitsbeginsel heeft gehandeld.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder de aanvraag heeft mogen afwijzen. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J. Habetian, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
24 oktober 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Tweede Kamer, vergaderjaar 2023-2024, 31 066, nr. 1306 (Motie Temmink over aanmeldingsdeadline toeslagenaffaire), verworpen bij Handelingen Tweede Kamer van
2.Dit volgt uit de brief van de staatssecretaris van Financiën-Toeslagen en Douane aan de voorzitter van de Tweede Kamer van 24 november 2023 met kenmerk 2023-0000266331.
4.Kamerstukken II, 2019/20, 35468, nr. 11, p. 64.