4.2.Ingevolge artikel 8.4.1 van de regels van het bestemmingsplan wordt tot een met de bestemming ‘Wonen - 1’ strijdig gebruik in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden aan [straatnaam 1] tussen [huisnummer 1] en [huisnummer 2] , [adres 1] en [adres 2] ten behoeve van een of meerdere nieuwe woningen, zoals genoemd in artikel 8.1 sub a, zonder dat:
het bestaande agrarische bedrijf ter plaatse volledig is beëindigd en de aanwezige milieurechten (melding/vergunning) die op het bedrijf rusten zijn beëindigd;
sprake is van voldoende bouwcontingent, met dien verstande dat voor één compensatiewoning (met een inhoud van maximaal 750m³) sprake dient te zijn van sanering van:
1. minimaal 1.000 m² aan voormalige (agrarische) bedrijfsgebouwen en/of;
2. minimaal 5.000 m² aan kassen en/of;
3. minimaal 2,25 ha sierteeltgronden;
4. dan wel een op dat moment gangbare berekeningswijze die recht doet aan de daardoor te verkrijgen ruimtelijke kwaliteitsverbetering.
De beroepsgronden van eiser
5. Eiser betoogt dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Eiser voert hiertoe aan dat het college de voorwaardelijke verplichting van artikel 8.4.1 van de regels van het bestemmingsplan verkeerd heeft toegepast. Volgens eiser moet het college wel degelijk toetsen aan artikel 8.4.1 van de planregels bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’. Volgens eiser is niet voldaan aan artikel 8.4.1, aanhef en onder a, van de planregels, omdat van een algehele bedrijfsbeëindiging op de saneringslocatie ( [straatnaam 2] naast nummer [huisnummer 3] ) geen sprake is, omdat [bedrijfsnaam] ook nog is gevestigd aan de [adres 3] . Tot slot betoogt eiser dat ook niet is voldaan aan de voorwaarde van artikel 8.4.1, onder b, van de planregels, omdat volgens hem niet is aangetoond dat vergunninghouder daadwerkelijk voldoende bouwcontingent tot zijn beschikking heeft.
Geldt de voorwaardelijke verplichting ook voor de activiteit ‘bouwen’?
6. De rechtbank stelt voorop dat eiser terecht betoogt dat de voorwaardelijke verplichting van artikel 8.4.1 van de planregels onderdeel uitmaakt van het toetsingskader van de onderhavige omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit. De rechtbank overweegt hiertoe dat op grond van vaste rechtspraak bij toetsing van een bouwplan aan een bestemmingsplan niet slechts dient te worden bezien of het bouwwerk overeenkomstig de bestemming kan worden gebruikt, maar dient mede te worden beoordeeld of het bouwwerk ook met het oog op zodanig gebruik wordt gebouwd. Dit houdt in dat een bouwwerk in strijd met de bestemming moet worden geoordeeld indien redelijkerwijs valt aan te nemen dat het bouwwerk uitsluitend of mede zal worden gebruikt voor andere doeleinden dan die waarin de bestemming voorziet.De specifieke gebruiksregel van artikel 8.4.1 van de planregels is daarom ook voor de onderhavige omgevingsvergunning van belang.
Voldoet het bouwplan aan de voorwaardelijke verplichting?
7. De rechtbank is van oordeel dat aan de voorwaardelijke verplichting van artikel 8.4.1 van de planregels is voldaan. De rechtbank overweegt hiertoe dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in de rechtsoverwegingen 7.3 en 7.4 van haar uitspraak van 8 mei 2024al gemotiveerd heeft geoordeeld dat de voorwaardelijke verplichting in deze situatie geen belemmering opwerpt om de woning in gebruik te nemen.
De rechtbank ziet geen aanleiding om op dit punt tot een ander oordeel te komen en sluit zich bij die overwegingen aan.