ECLI:NL:RBDHA:2025:19101

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 september 2025
Publicatiedatum
20 oktober 2025
Zaaknummer
SGR 25/4968
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom wegens strijdig gebruik van gronden

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 24 september 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, een B.V. uit Waddinxveen, heeft een last onder dwangsom opgelegd gekregen van het college van burgemeester en wethouders van Waddinxveen wegens strijdig gebruik van gronden. De last houdt in dat verzoekster de gronden niet mag gebruiken voor het afgraven en opslaan van grond of het uitvoeren van andere bedrijfsactiviteiten die niet agrarisch zijn. Verzoekster is het niet eens met deze last en verzoekt om een voorlopige voorziening, omdat zij vreest voor ecologische schade aan de gronden.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek beoordeeld en geconcludeerd dat er onvoldoende spoedeisend belang is. Verzoekster heeft de werkzaamheden stilgelegd, waardoor er momenteel geen dwangsom kan verbeuren. De voorzieningenrechter oordeelt dat verzoekster onvoldoende concrete gegevens heeft overgelegd om aan te tonen dat er een onomkeerbare situatie zal ontstaan. Daarnaast is er geen evident onrechtmatig besluit vastgesteld, omdat het college van oordeel is dat de werkzaamheden van verzoekster niet voldoen aan de voorwaarden voor agrarische bedrijfsactiviteiten. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, wat betekent dat het bestreden besluit niet wordt geschorst en er geen aanleiding is voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 25/4968

uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 september 2025 in de zaak tussen

[bedrijf] B.V., uit [vestigingsplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. M. Woestenenk),
en

het college van burgemeester en wethouders van Waddinxveen, het college

(gemachtigde: S. van den Nieuwenhuijzen)

Samenvatting

1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over de door het college aan verzoekster opgelegde last onder dwangsom wegens strijdig gebruik van de gronden aan de [straat] ten noorden van [huisnummer 1] en achter [huisnummer 2] , [huisnummer 3] en [huisnummer 4] in [plaats] . Verzoekster is het hier niet mee eens. Zij verzoekt daarom om een voorlopige voorziening en voert daartoe een aantal gronden aan.
1.1.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Procesverloop

2. Verzoekster is de eigenares van de gronden aan de [straat] ten noorden van [huisnummer 1] en achter [huisnummer 2] , [huisnummer 3] en [huisnummer 4] in [plaats] . Verzoekster is begonnen met het verbeteren van de grond, door de bovenlaag ervan af te graven en een stevigere grondlaag ervoor terug te plaatsen.
2.1.
Het college heeft in dit kader op 13 tot en met 17 mei 2024 en op 6 juni 2024 controles uitgevoerd op de gronden van verzoekster. Tijdens deze controles zijn volgens het college meerdere overtredingen geconstateerd. Het college heeft daarom op 10 september 2024 het voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom aan verzoekster bekendgemaakt. Omdat het college in de door verzoekster ingediende zienswijze geen aanleiding heeft gezien om van zijn voornemen af te zien, heeft het college met het besluit van 15 januari 2025 (het primaire besluit) een last onder dwangsom opgelegd aan verzoekster. Met het primaire besluit heeft het college verzoekster gelast de gronden niet te gebruiken voor het afgraven en opslaan van grond of het anderszins uitvoeren van bedrijfsactiviteiten, grondbewerkingen of activiteiten die niet uitsluiteind worden uitgeoefend in de vorm van agrarische grondgebonden bedrijfsactiviteiten, op straffe van een dwangsom van € 400.000,- ineens.
2.2.
Met het bestreden besluit van 26 juni 2025 op het bezwaar van verzoekster is het college bij dit besluit gebleven.
2.3.
Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2.4.
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift. Verzoekster heeft nadere stukken ingediend.
2.5.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 12 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoekster, vergezeld door [naam] en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Spoedeisend belang
3. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als onverwijlde spoed dat, gelet op de betrokken belangen, vereist.
3.1.
Gebleken is dat verzoekster de werkzaamheden heeft stilgelegd, wat betekent dat er momenteel geen dwangsom kan verbeuren. Verzoekster betoogt dat de bodemprocedure niet kan worden afgewacht omdat dit naar verwachting tot gevolg heeft dat de gronden verwilderen en dat er ecologische problemen ontstaan die niet meer terug te draaien zijn. De voorzieningenrechter overweegt dat verzoekster hiertoe onvoldoende concrete gegevens heeft overgelegd. Uit de op 1 september 2025 overgelegde e-mail van Bureau Natuurzorg volgt enkel dat verruiging mogelijk met zich mee kan brengen dat faunasoorten en ongewenste soorten zich zullen vestigen op graslandpercelen en dat verruiging ook nadelige gevolgen kan hebben voor omliggende percelen, wanneer de voor vee zeer giftige plant boerenwormkruid zich in de verruiging gaat vestigen. De voorzieningenrechter overweegt dat uit deze mail niet blijkt dat ter plaatse onderzoek is gedaan. Er wordt slechts in het algemeen aangegeven wat de mogelijke gevolgen kunnen zijn van verruiging. Ook uit het onderzoeksrapport van Arnicon van 15 augustus 2024 en de notitie van R. Kievits van 1 september 2025 volgt niet dat op korte termijn sprake zal zijn van een onomkeerbare situatie op de gronden van verzoekster. Bovendien heeft verzoekster ter zitting niet betwist dat geen sprake is van een acute financiële noodsituatie. De voorzieningenrechter is derhalve van oordeel dat voldoende spoedeisend belang ontbreekt.
Is sprake van een evident onrechtmatig besluit?
4. Als er geen sprake is van een spoedeisend belang, kan er een voorlopige voorziening worden getroffen als er sprake is van een evident onrechtmatig besluit. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het bestreden besluit in de bezwaarprocedure stand zal houden.
4.1.
Op basis van wat partijen hebben aangevoerd over de vraag of de overtredingen hebben plaatsgevonden, is de voorzieningenrechter van oordeel dat geen sprake is van een evident onrechtmatig besluit. De voorzieningenrechter overweegt daartoe het volgende.
4.2.
Verzoekster stelt dat zij de grondwerkzaamheden uitvoert om de grond geschikt te maken voor agrarisch gebruik en wil de grond verpachten of verkopen aan een agrarisch bedrijf. Zij betoogt dat geen sprake is van een overtreding, omdat het college artikel 5.1, onder a, van het omgevingsplan verkeerd uitlegt. Volgens verzoekster is sprake van agrarische bedrijfsactiviteiten en bepaalt dit artikel niet dat agrarische bedrijfsactiviteiten exclusief uitgevoerd kunnen, mogen of zelfs moeten worden door een agrarisch bedrijf. Verzoekster betoogt dat het gaat om de aard van de werkzaamheden en dat daarmee wordt voldaan aan de planregels.
4.3.
Ter plaatse geldt het Omgevingsplan gemeente Waddinxveen (het omgevingsplan), onderdeel bestemmingsplan “Ruimte voor ruimte – Polder Bloemendaal’ (bestemmingsplan). De gronden hebben de bestemmingen ‘Agrarisch met waarden – Natuur en landschapswaarden, en ‘Waarde – Archeologie 2’.
4.4.
Ingevolge artikel 5.1. van het bestemmingsplan zijn de voor ‘Agrarisch met waarden – Natuur en landschapswaarden’ aangewezen gronden, voor zover relevant, bestemd voor:
a. de uitoefening van (bestaande) agrarische (grondgebonden) bedrijfsactiviteiten uitsluitend in extensieve vorm;
4.5.
De voorzieningenrechter ziet zich voor de vraag gesteld of het evident is dat het college zich niet op het standpunt mocht stellen dat de werkzaamheden van verzoekster niet ten behoeve van de uitoefening van agrarische (grondgebonden) bedrijfsactiviteiten worden uitgevoerd. De voorzieningenrechter beantwoordt deze vraag negatief. De voorzieningenrechter overweegt hiertoe dat, voor zover al vaststaat dat de werkzaamheden worden verricht teneinde de gronden geschikt te maken voor agrarisch gebruik, verzoekster geen koop- of pachtovereenkomst voor de gronden met een agrarisch bedrijf heeft overgelegd. Dat zij ter zitting heeft aangegeven dat er meerdere geïnteresseerde agrarische bedrijven zijn, maakt naar het oordeel van de voorzieningenrechter nog niet dat de huidige werkzaamheden reeds ten behoeve van de uitoefening van agrarische (grondgebonden) bedrijfsactiviteiten worden uitgevoerd. Nu verzoekster nog geen nieuwe aanvraag om een omgevingsvergunning heeft ingediend, bestaat ook geen aanleiding voor het oordeel dat evident sprake is van concreet zicht op legalisatie. Dat verzoekster wel een omgevingsvergunning heeft aangevraagd om de tussen partijen niet in geschil zijnde strijd met artikel 11.3.1 van het omgevingsplan te legaliseren, maakt niet dat het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Het deel van de gronden waar deze overtreding op ziet heeft immers ook de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Natuur en landschapswaarden’, zodat van concreet zicht op gehele legalisering geen sprake kan zijn.
4.6.
Verder is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet evident sprake van een onuitvoerbare last. Verzoekster kan aan de last voldoen door de gronden niet te gebruiken voor het afgraven en opslaan van grond of het anderszins uitvoeren van bedrijfsactiviteiten, grondbewerkingen of activiteiten die niet uitsluiteind worden uitgeoefend in de vorm van agrarische grondgebonden bedrijfsactiviteiten. De last maakt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter duidelijk welke werkzaamheden niet zijn toegestaan en dienen te worden beëindigd.
4.7.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is verder ook geen sprake van een situatie waarin handhavend optreden evident zodanig onevenredig is te achten in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van handhavend optreden behoort te worden afgezien. De voorzieningenrechter volgt verzoekster niet in haar betoog dat het college niet heeft onderbouwd waarom is gekozen voor dit bedrag en deze modaliteit van de dwangsom. Het college heeft ter zitting toegelicht dat de last onder dwangsom ertoe strekt om herhaling te voorkomen en dat voor wat betreft de hoogte van de dwangsom is gekeken naar de marktprijzen van veen en grond. Niet is gebleken dat het college evident niet mocht kiezen voor dit bedrag en deze modaliteit.

Conclusie en gevolgen

5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af vanwege het ontbreken van voldoende spoedeisend belang. Dat betekent dat het bestreden besluit niet wordt geschorst. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Klein, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 24 september 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.