ECLI:NL:RBDHA:2025:19158

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 augustus 2025
Publicatiedatum
20 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.30596
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig genomen beslissing over machtiging voorlopig verblijf en aanvraag op grond van artikel 8 EVRM

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser behandeld dat is ingediend na een eerdere uitspraak van 17 februari 2025. In die uitspraak werd de minister van Asiel en Migratie opgedragen om binnen twee weken te beslissen op de aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid. Eiser stelt dat de minister deze termijn heeft overschreden door geen beslissing te nemen. De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk is, ondanks het ontbreken van een ingebrekestelling, omdat de minister niet binnen de gestelde termijn heeft beslist. De rechtbank wijst het verzoek van de minister om aanhouding van de behandeling van het beroep af, omdat dit de prikkel voor de minister zou wegnemen om voortvarend te beslissen. De rechtbank stelt vast dat er sinds de aanvraag een periode van twee jaar en één week is verstreken zonder dat de minister een inhoudelijke beslissing heeft genomen. De rechtbank bepaalt dat de minister binnen twee weken na verzending van de uitspraak moet beslissen en legt een dwangsom op van € 250,- per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 37.500,-. Eiser krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten van € 453,50. De uitspraak is gedaan door mr. O. Veldman en is openbaar gemaakt op 26 augustus 2025.

Uitspraak

uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.30596
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. N. Imminga),
en
de minister van Asiel en Migratie, de minister.
Inleiding
Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend na de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 17 februari 2025.1 In die uitspraak staat onder meer dat de minister binnen twee weken na verzending van die uitspraak moet beslissen op de aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid in het kader van nareis en een mvv voor verblijf met als doel ‘familie en gezin’ in het kader van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (hierna: de aanvraag). Eiser stelt nu beroep in, omdat de minister binnen die termijn geen beslissing heeft genomen op de aanvraag.
Overwegingen
De rechtbank vindt het in deze zaak niet nodig om partijen uit te nodigen voor een zitting.2
Eiser heeft verzocht om vrijstelling van de verplichting om griffierecht te betalen. Eiser heeft voldoende aangetoond dat hij aan de voorwaarden voor deze vrijstelling voldoet. De rechtbank verleent eiser daarom vrijstelling van de verplichting om griffierecht te betalen.
Bij de behandeling van aanvragen in zogenoemde nareiszaken hanteert de minister sinds 15 januari 2024 het principe van first-in first-out (het fifo-principe). In verband met deze werkwijze is het de rechtbank bekend dat de minister aan de rechtbank primair verzoekt om beroepen tegen het niet tijdig beslissen op aanvragen in nareiszaken aan te houden tot het moment dat de minister de betreffende aanvragen in behandeling neemt. De rechtbank wijst het verzoek af, omdat de aard van een beroep tegen het niet-tijdig beslissen zich in beginsel tegen een aanhouding verzet. Een aanhouding van de behandeling van het beroep neemt namelijk voor de minister de prikkel weg om voortvarend tot een beslissing te komen.
___________

1.

2 Artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen.3
Is het beroep van eiser ontvankelijk?
5. Soms kan niet worden verwacht dat de betrokkene eerst een ingebrekestelling stuurt. Dat is in dit geval zo, omdat de bestuursrechter in de uitspraak van 17 februari 2025 een uitdrukkelijke en inmiddels verstreken termijn heeft gesteld voor het nemen van een nieuw besluit.4 Ondanks het ontbreken van een ingebrekestelling is het beroep van eiser dus ontvankelijk.
Is het beroep van eiser gegrond?
6. De rechtbank stelt vast dat de minister niet binnen de door de rechtbank genoemde termijn alsnog een besluit heeft genomen op de aanvraag. Het beroep is kennelijk gegrond.
Welke nadere beslistermijn legt de rechtbank aan de minister op?
7. De rechtbank geeft de minister in beginsel een termijn van twee weken na de dag van verzending van de uitspraak om alsnog een besluit te nemen.5 Er kunnen omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat de rechtbank een andere termijn geeft.6
8. De minister heeft geen verweerschrift ingediend. Onduidelijk is daardoor wanneer de minister gaat beslissen op de aanvraag. De rechtbank stelt vast dat sinds het moment van de aanvraag een periode van twee jaar en één week is verstreken. De aanvraag is, zo blijkt uit het dossier, nog niet inhoudelijk ter hand genomen. Eiser zag zich hierdoor genoodzaakt nu voor de derde keer een beroep wegens niet tijdig beslissen in te dienen.7 De minister heeft er voor gekozen de eerder door de rechtbank gegeven termijnen te negeren en de door de rechtbank opgelegde dwangsommen te laten vollopen. Die keuze ontslaat hem niet van de verplichting zo spoedig mogelijk te beslissen. De rechtbank vindt het passend om te bepalen dat de minister binnen een termijn van twee weken na verzending van de uitspraak moet beslissen.
_____________
3 Artikel 6:2, onder b, en 6:12, tweede lid, van de Awb.
5 Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
6 Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
7 De rechtbank heeft eerder op 30 mei 2024 (zaaknummer NL24.20301) en 17 februari 2025, voornoemd, uitspraak gedaan over het niet tijdig beslissen op de aanvraag.
Legt de rechtbank de minister een rechterlijke dwangsom op?
9.De rechtbank stelt vast dat eiser onderhavig beroep heeft ingesteld op 11 juli 2025,terwijl de rechterlijke dwangsom op dat moment nog niet was volgelopen. Bij een beroep tegen het niet tijdig-nemen van een besluit blijft procesbelang in beginsel bestaan zolang ernog geen besluit is, ook als een eerder opgelegde dwangsom nog niet volledig is verbeurd.8 De rechtbank stelt overigens vast dat de rechterlijke dwangsom inmiddels wel volledig is verbeurd en de minister nog altijd geen besluit heeft genomen op de aanvraag van eiser.
10. De rechtbank verbindt aan haar uitspraak een dwangsom overeenkomstig het beleid dat de rechtbanken in dit verband hanteren.9 De rechtbank bepaalt in deze zaak dat de minister een dwangsom van € 250,- moet betalen voor elke dag waarmee de minister de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog overschrijdt. Daarbij geldt een maximum van € 37.500,-.
Heeft de minister een bestuurlijke dwangsom verbeurd?
11. Eiser heeft de rechtbank verzocht om de hoogte van de bestuurlijke dwangsom vast te stellen. De rechtbank wijst dit verzoek af. Zij verwijst in dit verband naar rechtsoverweging 12. van de uitspraak van 17 februari 2025.
Conclusie en gevolgen
12. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en dat de minister binnen de onder rechtsoverweging 8. genoemde termijn alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Als de minister dat niet doet, moet hij een dwangsom betalen.
13. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser ook een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. De minister moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag, omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,5).
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op om
  • bepaalt dat de minister aan eiser een dwangsom van € 250,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 37.500,-;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O. Veldman, rechter, in aanwezigheid van
S.J. Simorangkir, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
26 augustus 2025
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.
______________
9 Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb. Zie https://www.rechtspraak.nl/Onderwerpen/ Overheidsorganisatie-beslist-niet-op-tijd/Paginas/extra-dwangsom.aspx.