In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 februari 2025 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres tegen de minister van Asiel en Migratie. Eiseres had op 23 januari 2024 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf als familie- of gezinslid in het kader van nareis. De minister heeft echter niet tijdig beslist op het bezwaar dat eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag had ingediend. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar bezwaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn waarbinnen de minister had moeten beslissen op het bezwaar is overschreden en dat eiseres de minister rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep terecht is ingediend en verklaart het beroep gegrond.
De rechtbank legt de minister een nadere beslistermijn op van twee weken na de dag van verzending van de uitspraak om alsnog een besluit te nemen op het bezwaar. Daarnaast verbindt de rechtbank een dwangsom aan haar uitspraak, waarbij de minister € 100,- moet betalen voor elke dag dat hij de beslistermijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. Eiseres krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten, die is vastgesteld op € 453,50, en het door haar betaalde griffierecht van € 187,- moet door de minister worden vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt op 7 februari 2025.