ECLI:NL:RBDHA:2025:19165

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 oktober 2025
Publicatiedatum
20 oktober 2025
Zaaknummer
C/09/666131
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwgeschil tussen Unica Installatietechniek B.V. en The View of Rotterdam B.V. over oplevering en schadevergoeding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Den Haag is behandeld, gaat het om een bouwgeschil tussen Unica Installatietechniek B.V. (hierna: Unica) en The View of Rotterdam B.V. (hierna: TVOR). Unica heeft als installateur gewerkt aan het project 'The View of Rotterdam', dat bestaat uit een Oost- en Westgebouw en een parkeergarage. De oplevering van het werk is vertraagd, wat heeft geleid tot wederzijdse claims over aansprakelijkheid voor de vertraging. Unica vordert bouwtijdverlenging en schadevergoeding, terwijl TVOR aanspraak maakt op een korting op de aanneemsom wegens te late oplevering en herstel van opleverpunten. De rechtbank oordeelt dat Unica recht heeft op termijnverlenging en dat TVOR geen recht heeft op de gevorderde korting, omdat zij niet tijdig heeft gereageerd op de gereedmelding van Unica. De rechtbank wijst de vorderingen van TVOR af, behalve voor een minderwerkvergoeding. Unica wordt veroordeeld tot betaling van openstaande facturen en onrechtmatig ingeroepen bankgaranties. De proceskosten worden toegewezen aan de winnende partij.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team Handel
Zaaknummer: C/09/666131 / HA ZA 24-414
Vonnis van 15 oktober 2025
in de zaak van
UNICA INSTALLATIETECHNIEK B.V., te Hoevelaken,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: Unica,
advocaat: mr. R.G.T. Bleeker, te Rotterdam,
tegen
THE VIEW OF ROTTERDAM B.V., te Vlaardingen,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: TVOR,
advocaat: mr. R. Maaswinkel, te Rotterdam.

1.Waar gaat deze zaak over?

1.1.
TVOR heeft een nieuw gebouw in Rotterdam laten ontwikkelen: The View of Rotterdam, bestaande uit een Oost- en een Westgebouw en een parkeergarage. TVOR heeft naast een bouwkundig aannemer Unica als installateur ingeschakeld, voor de elektrotechnische en werkbouwkundige installaties. De oplevering van het werk is vertraagd en partijen verwijten elkaar over en weer aansprakelijk te zijn voor de vertraging. Unica vordert bouwtijdverlenging en vergoeding van kosten wegens uitloop, inefficiëntie en onderdekking. TVOR vordert omgekeerd – naast schadevergoeding en vergoeding van minderwerk – betaling van de contractueel overeengekomen korting op de aanneemsom wegens vertraagde oplevering. Ook vordert TVOR betaling van de contractuele korting op de aanneemsom die partijen hebben afgesproken in geval van te late afhandeling van opleverpunten. Die laatste korting is volgens TVOR per 5 juni 2025 opgelopen tot ruim EUR 13 miljoen en loopt nog door.
1.2.
De rechtbank komt tot het oordeel dat Unica wel recht heeft op termijnverlenging en betaling van een aantal openstaande facturen, maar de andere vorderingen van Unica worden afgewezen. Ook de vorderingen van TVOR worden afgewezen, op een minderwerk na. TVOR heeft geen recht op een korting op de aanneemsom, ook niet door te late afhandeling van opleverpunten. De rechtbank is van oordeel dat TVOR het recht op aanspraak van die laatste korting heeft verloren door na gereedmelding van de opleverpunten door TVOR niet over te gaan tot keuring en pas enige tijd na het verstrijken van de afgesproken uiterste afhandeldatum met een reactie te komen.

2.De procedure

2.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
- de dagvaarding van 23 april 2024,
- de akte overlegging producties van Unica van 15 mei 2024, met producties 1 t/m 53,
- de conclusie van antwoord met eis in reconventie van 24 juli 2024, met producties T1 t/m T38,
- de conclusie van antwoord in reconventie van 2 oktober 2024, met producties 54 t/m 87,
- de akte eisvermeerdering in reconventie van 13 maart 2025, met producties T39 t/m T60.
- de antwoordakte van Unica (op de bovenstaande eisvermeerdering in reconventie), met een eisvermeerdering in conventie, van 23 april 2025, met producties 88 t/m 133,
- de akte uitlaten producties van Unica, tevens akte inbreng eigen producties en eisvermeerdering in reconventie van TVOR, van 26 juni 2025, met producties T61 t/m T94,
- de akte overlegging producties en eisvermeerdering in conventie van Unica van 27 juni 2025, met producties 134 t/m 143.
2.2.
Bij tussenvonnis van 15 januari 2025 is een mondelinge behandeling gepland, aanvankelijk bepaald bij een enkelvoudige kamer van de rechtbank op 8 april 2025. Na de op 13 maart 2025 ontvangen eisvermeerdering in reconventie heeft de rechtbank per e-mail van 21 maart 2025 aan partijen bericht dat de zaak zal worden verwezen naar de meervoudige kamer. Daarbij is ook beslist dat Unica op 23 april 2025 gelegenheid krijgt om bij antwoordakte op de genoemde eisvermeerdering in reconventie te reageren. De meervoudige kamer van de rechtbank heeft de zaak vervolgens op 10 juli 2025 mondeling behandeld. Ter zitting hebben de advocaten de standpunten van partijen nader toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die aan het procesdossier zijn toegevoegd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat verder ter zitting naar voren is gebracht en besproken. De aantekeningen zijn toegevoegd aan het griffiedossier.
2.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
3.1.
Unica is een installatiebedrijf dat landelijk actief is. TVOR is een projectvennootschap die in 2015 is opgericht om het project “The View of Rotterdam” (hierna: ‘het project’) te ontwikkelen en te realiseren. Het project is gelegen aan de Rijnhaven in Rotterdam en omvat in totaal drie gebouwen, te weten:
Fase 1:
  • Het West-gebouw, bestaande uit winkels en appartementen verdeeld over 12 bouwlagen;
  • Het Oost-gebouw, bestaande uit winkels, kantoren en een hotel verdeeld over 10 bouwlagen, en
Fase 2:
- Het Zuid-gebouw (Jumbo woontoren), bestaande uit winkels, kantoren en appartementen verdeeld over 35 bouwlagen.
Het West- en Oostgebouw worden gebouwd op een bestaande, ondergrondse parkeergarage die al eerder is gebouwd en ook onderdeel uitmaakt van het project. Deze zaak gaat uitsluitend over dit deel van het project en niet over fase 2 (het Zuid-gebouw).
3.2.
TVOR heeft voor de bouw van het West- en Oostgebouw [bedrijfsnaam] B.V. (hierna: ‘ [bedrijfsnaam] ’) gecontracteerd als bouwkundig aannemer. De aan [bedrijfsnaam] opgedragen werkzaamheden bestonden uit de bouw van een wind- en waterdicht casco-gebouw, dat inhield het uitvoeren van ruwbouw betonwerkzaamheden en het aanbrengen van een gevel en dakbedekking. De werkzaamheden van [bedrijfsnaam] zagen alleen op de bovenbouw en niet op de parkeergarage.
3.3.
TVOR heeft Unica gecontracteerd voor de uitvoering van de installatietechnische werkzaamheden, zowel in de bovenbouw (West- en Oostgebouw) als in de onderbouw (parkeergarage) (hierna te noemen: ‘het werk’). Het werk bestond uit het leveren, monteren en bedrijfsvaardig aansluiten van de elektrotechnische en werktuigbouwkundige installaties (hierna ook afgekort: ‘E- en W-installaties’). De door Unica te installeren installaties betroffen onder meer elektriciteit, verlichting, ventilatie, vloerverwarming, toegangscontrole, brandmeldinstallatie, sprinklerinstallatie, riolering en hemelwaterafvoer.
3.4.
Voor het werk hebben TVOR en Unica op 20 november 2020 twee schriftelijke aannemingsovereenkomsten gesloten. De eerste overeenkomst betreft het Casco+ leveren, monteren en bedrijfsvaardig aansluiten van de E- en W-installaties ten behoeve van het Oost-gebouw en het West-gebouw, tegen een aanneemsom van € 5.266.200,- exclusief btw. De tweede aannemingsovereenkomst betreft het leveren, monteren en bedrijfsvaardig aansluiten van de E- en W-installaties ten behoeve van de parkeergarage, tegen een aanneemsom van € 1.875.562,- exclusief btw (
opmerking rechtbank: deze twee overeenkomsten worden hierna elk afzonderlijk respectievelijk ‘de Overeenkomst Casco’ en ‘de Overeenkomst Parkeergarage’ genoemd, en samen aangeduid als ‘de Overeenkomsten’).
3.5.
Overeengekomen is dat [bedrijfsnaam] de uitvoeringscoördinatie met betrekking tot het Oost- en West-gebouw en de werkzaamheden van de betrokken nevenaannemers en leveranciers op zich zal nemen. Unica heeft hiertoe een coördinatieovereenkomst met [bedrijfsnaam] gesloten (zie artikel 6.1 van de Overeenkomsten).
3.6.
Op de Overeenkomsten zijn de Uniforme Administratieve Voorwaarden voor de uitvoering van werken en van technische installatiewerken 2012 (hierna: ‘UAV 2012’) van toepassing.
3.7.
Daarnaast bevatten de Overeenkomsten gelijkluidende of vrijwel gelijkluidende bepalingen over de opdracht, de te hanteren prijzen, de bouwtijd, te verstrekken bankgaranties, en kortingen op de aanneemsom bij te late oplevering en te laat herstel van opleverpunten. In de Overeenkomst Casco is over dit een en ander, voor zover van belang, het volgende bepaald (
waarbij ‘Opdrachtgever’ ziet op TVOR en ‘Aannemer’ ziet op Unica, rechtbank):
“(…)
1. Opdracht
(…)
1.3
Het Werk dient te worden gerealiseerd overeenkomstig en met inachtneming van het bepaalde in:
(…)
c. de bepalingen van deze Overeenkomst en de contractstukken zoals vermeld in
bijlage 2 (“Contractstukken”).
(…)
1.4
Opdrachtgever draagt zorg voor het verkrijgen van de hiervoor genoemde omgevingsvergunning. Aannemer draagt zorg en is verantwoordelijk voor het verkrijgen van alle andere vergunningen toestemmingen en beschikkingen die benodigd zijn voor de uitvoering van het werk.
1.5
Door ondertekening van deze Overeenkomst verklaart Aannemer dat het uitvoeren van de Contractstukken en het Werk niet leidt tot meerwerk.

2.Aanneemsom

2.1.
De Aanneemsom bedraagt EUR 5.266.200,00 exclusief BTW (…). De wijze waarop de Aanneemsom is opgebouwd, wordt nader toegelicht in de onderbouwing van de Aannemer zoals opgenomen in bijlage 3. Deze onderbouwing vormt uitdrukkelijk geen contractstuk, maar dient uitsluitend om (conform calculatieschema zoals bedoeld in artikel 3) de prijs van bestekswijzigingen te bepalen.
2.2
In bijlage 4, 5 en 6 zijn meerwerkopties inclusief prijzen opgenomen. Indien Opdrachtgever van deze meerwerkopties gebruik wil maken zal Opdrachtgever schriftelijk opdracht verlenen aan Aannemer. Waarna deze meerwerkopdracht(en) onderdeel zal/zullen uitmaken van het Werk. Facturatie betreffende meerwerk vindt plaats per maand naar rato van de werkzaamheden.
2.3.
De Aanneemsom alsook de meerwerkprijzen zoals genoemd in artikel 2.2 zijn vast tot einde werk. Dat wil zeggen dat wijzigingen in kosten van lonen, sociale lasten, materialen en dergelijke niet zullen worden verrekend. (…)

3.Bestekswijzigingen

De prijzen van bestekswijzigingen worden bepaald overeenkomstig het calculatieschema dat is opgenomen in
bijlage 7.
(…)

5.Start bouw en bouwtijd

5.1.
Start bouw (waaronder wordt verstaan start van het inrichten van de bouwplaats), zal plaatsvinden conform de planning met mijlpalen die is opgenomen in
bijlage 9 (“Planning").
(…)
5.4.
De oplevering van het Werk zal in delen plaatsvinden (deelopleveringen) waarbij de installaties in de verschillende ruimtes (koopappartementen, commerciële ruimte, hotel en algemene ruimte), per ruimte worden opgeleverd (zoveel mogelijk) gelijktijdig met de werkzaamheden van de andere betrokken nevenaannemers (zie ook artikel 6). Ongeacht het hiervoor in dit artikellid bepaalde, dient het Werk uiterlijk binnen 550 werkbare werkdagen na 04 mei 2020 in zijn geheel aan Opdrachtgever te zijn opgeleverd. Indien Aannemer op grond van deze Overeenkomst of de Wet aanspraak kan maken op termijnverlenging, dan zal de genoemde datum met een gelijke periode worden verschoven.
5.5.
Werkdagen worden als onwerkbaar beschouwd wanneer daarop door omstandigheden buiten de aansprakelijkheid van Aannemer gedurende ten minste vijf (5) uren door het grootste deel van de werknemers of machines niet kan worden gewerkt. Niet als werkdagen worden beschouwd de algemeen, al dan niet door de overheid dan wel bij of krachtens collectieve arbeidsovereenkomst voorgeschreven, erkende rust- en feestdagen, vakantiedagen en andere vrije dagen.
(…)

6.Coördinatie en BIM

(…)
6.3
Aannemer zal een bouwwerk informatie model (BIM) voor het Oost- en West-gebouw vervaardigen en samenstellen. Partijen zullen hun afspraken daaromtrent vastleggen in een BIM protocol en een BIM uitvoeringsplan die onderdeel zullen worden van de Contractstukken.

7.Korting op de aanneemsom

7.1.
Indien het Werk niet uiterlijk op de in artikel 5.4 genoemde datum dan wel binnen de daar genoemde termijn geheel aan Opdrachtgever is opgeleverd, kan Opdrachtgever aan Aannemer, zonder dat daartoe eerst een ingebrekestelling vereist is, een korting op de Aanneemsom opleggen. De hoogte van die korting bedraagt:
a. voor de installaties in de koopappartementen die niet tijdig zijn opgeleverd: per koopappartementen een kwart (0,25) promille van de koop-aanneemsom van het betreffende appartement, per kalenderdag waarmee de in artikel 5.4 genoemde datum dan wel de daar genoemde termijn(en) word(en)(t) overschreden. Met koop-/aanneemsom wordt hier bedoeld de koop-/aanneemsom, zoals per appartement genoemd op het overzicht met koop-/aanneemsommen dat is opgenomen in
bijlage 12;
b. voor de installaties in de commerciële ruimte met bijbehorende expeditieruimte die niet tijdig zijn opgeleverd: € 3,50 (…) per vierkante meter verhuurbaar vloeroppervlak van de betreffende commerciële ruimte per kalenderdag waarmee de in artikel 5.4 genoemde datum dan wel de daar genoemde termijn(en) word(en)(t) overschreden;
c. voor de installaties van het hotel met bijbehorende expeditieruimtes die niet tijdig zijn opgeleverd: € 5.000,- per kalenderdag waarmee de in artikel 5.4 genoemde datum dan wel de daar genoemde termijn(en) word(en)(t) overschreden;
d. voor de installaties in de algemene ruimte die niet tijdig zijn opgeleverd: € 10.000 (…) per kalenderdag waarmee de in artikel 5.4 genoemde datum dan wel de daar genoemde termijn(en) word(en)(t) overschreden.
7.2.
Indien de overeengekomen periode voor herstel van opleverpunten wordt overschreden anders dan door overmacht aan de zijde van Aannemer, kan Opdrachtgever voor iedere dag waarmee deze periode wordt overschreden eenzelfde korting als hierboven vermeld opleggen.
7.3.
Het bepaalde in de artikelen 7.1 en 7.2 laat onverlet het recht van Opdrachtgever op vergoeding door Aannemer van de daadwerkelijk door Opdrachtgever geleden schade als gevolg van te late oplevering van het Werk dan wel herstel opleverpunten, indien en voor zover deze schade meer bedraagt dan de kortingen op de Aanneemsom die door Opdrachtgever aan Aannemer worden opgelegd. Het bepaalde in paragraaf 42 lid 3 UAV is uitdrukkelijk niet van toepassing.
7.4.
De totale aansprakelijkheid van Aannemer uit hoofde van artikel 7.1 en 7.3, is beperkt tot tien procent ( 10%) van de Aanneemsom.
7.5.
Het bepaalde in dit artikel 7 doet geen afbreuk aan het recht van Opdrachtgever om nakoming van deze Overeenkomst te vorderen.
(…)

8.Garanties, verklaringen en overige bepalingen

(…)
8.2
Aannemer heeft vastgesteld dat de Contractstukken compleet en uitvoerbaar zijn. Aannemer heeft voorts vastgesteld dat de Contractstukken en de verkoopdocumentatie van de woningen
(bijlage 14)onderling zijn afgestemd en geen tegenstrijdigheden bevatten.
(…)
8.7
Aannemer heeft voorafgaande aan de ondertekening van deze Overeenkomst engineeringswerkzaamheden verricht ten behoeve van het Werk, zoals nader omschreven in
bijlage 17. Deze werkzaamheden worden geacht deel uit te maken van deze Overeenkomst en het Werk. Alle eerder gemaakte afspraken omtrent deze engineeringswerkzaamheden komen te vervallen. Betalingen die reeds hebben plaatsgevonden ter zake bedoelde engineeringswerkzaamheden worden op de Aanneemsom in mindering gebracht.

9.Zekerheden

9.1.
Aannemer zal voor aanvang van de bouw een bankgarantie stellen groot 5% van de aanneemsom conform het model dat is opgenomen
in bijlage 15, als zekerheid voor alle verplichtingen van Aannemer uit hoofde van deze Overeenkomst. Na oplevering zal het bedrag van de bankgarantie worden afgebouwd naar 2,5% van de Aanneemsom. Na afloop van de onderhoudstermijn, uiterlijk 15 maanden na oplevering, zal de bankgarantie komen te vervallen en zal de Opdrachtgever daarvoor decharge verlenen, mits Aannemer aan al zijn verplichtingen uit hoofde van deze Overeenkomst heeft voldaan. Indien er op 01 mei 2023 nog oplevergebreken of onderhoudsgebreken zijn die moeten worden hersteld of indien de onderhoudsperiode van het Werk na 30 juli 2024 afloopt, dan zal Aannemer tijdig, dat wil zeggen uiterlijk twee maanden voor laatstgenoemde datum, en ten genoegen van Opdrachtgever de duur van de bankgarantie verlengen, dan wel een nieuwe bankgarantie stellen die voldoende zekerheid biedt voor de resterende verplichtingen van Aannemer. (…)”
3.8.
Bijlage 7 bij de Overeenkomsten, waarnaar in artikel 3 wordt verwezen, bevat een schema met uurprijzen voor uitvoering (zoals hulpmonteur, monteur etc.) en management (zoals projectleider, lead engineer etc.) en vaste opslagen (voor materiaal, derden, intercompany, winst). Ook bevat Bijlage 7 open begrotingen waaruit volgt hoe prijsvorming door Unica plaatsvindt.
3.9.
Bijlage 9 bij de Overeenkomsten, waarnaar in artikel 5.1 wordt verwezen, betreft een door [bedrijfsnaam] opgestelde ‘bouwtijdberekening’ van 5 november 2019. In de bouwtijdberekening zijn nog geen installatiewerkzaamheden verwerkt. Op de bouwtijdberekening staat, in een kader, de volgende opmerking:
“Uitgangspunt is dat installateur Unica binnen de nog op te stellen gedetailleerde en integraal samenhangende overall planning van [bedrijfsnaam] haar werkzaamheden zal uitvoeren.”
3.10.
Op 15 december 2020 is een door [bedrijfsnaam] opgestelde ‘overall planning’ voor het West-gebouw vastgesteld. Op 12 januari 2021 is een door [bedrijfsnaam] opgestelde overall planning voor het Oost-gebouw vastgesteld.
3.11.
[bedrijfsnaam] is op 24 augustus 2020 gestart met de (ruw)bouw van het West-gebouw. Unica is begin 2021 gestart met haar uitvoeringswerkzaamheden. Op 8 november 2021 is met de (ruw)bouw van het Oost-gebouw gestart.
3.12.
Gedurende de uitvoering van het werk zijn – via verzoeken tot wijzigingen (‘VTW’) – verschillende meerwerken aan Unica opgedragen, onder meer voor de afbouwwerkzaamheden voor het West-gebouw die eerder nog geen onderdeel waren van de casco contracten die TVOR in 2020 met Unica en [bedrijfsnaam] had gesloten. Medio 2022 heeft TVOR de afbouwwerkzaamheden alsnog aan Unica opgedragen door middel van vijf VTW’s. In totaal heeft TVOR in het project voor ongeveer EUR 5 miljoen aan meerwerken aan Unica opgedragen, bovenop de basisopdracht van circa EUR 7,1 miljoen.
3.13.
Unica heeft lopende de uitvoering van het werk – onder meer bij brief van 7 juli 2023 – bij TVOR aanspraak gemaakt op vergoeding van extra kosten en bouwtijdverlenging, vanwege uitloop van het project. Unica heeft ter verzekering van de door haar gevorderde kostenvergoeding met voorafgaand rechterlijk verlof op 9 april 2024 conservatoire (derden)beslagen doen leggen op diverse bankrekeningen van TVOR en (nog juridisch aan de kopers te leveren) appartementsrechten. TVOR heeft ter opheffing van de beslagen eind april 2024 een bankgarantie tot een maximum van € 3.524.024,13 gesteld.
3.14.
Het werk is begin juli 2024 opgeleverd. Eerst de parkeergarage (op 9 juli 2024) en daarna casco en commercieel (op 11 juli 2024). Van de opleveringen zijn processen-verbaal van oplevering (‘PvO’s’) opgemaakt. In allebei de PvO’s hebben partijen het volgende opgenomen:
“De opname van het Werk heeft plaatsgevonden. Bij de opname van het Werk is een lijst met onvolkomenheden, gebreken, restpunten en niet uitgevoerde werkzaamheden opgemaakt die is opgenomen in
bijlage 1bij dit proces verbaal van oplevering (hierna te noemen: “
Opleverpunten” en/of “
Lijst met Opleverpunten”).
(…)
De Opleverpunten zullen conform de AOK uiterlijk 9 januari 2025 of op de in bijlage 1 genoemde datum indien daar een andere datum wordt genoemd door Aannemer zijn hersteld en verholpen. Uiterlijk 16 september 2024 vindt er een herinspectie plaats van verholpen opleverpunten.
(…)”
In het PvO van de parkeergarage staat dat alle opnames van de opleverpunten aan het werk per 5 juli 2024 volledig hebben plaatsgevonden. In het PvO Casco en commercieel staat:
Opnames van de opleverpunten aan het werk tot 11 juli 2024 zijn verwerkt in dit PVO. Daar waar nog geen opname plaats heeft kunnen vinden, is dit als restpunt aangemerkt op dit PVO.
3.15.
Op 18 september 2024 hebben Unica en TVOR overleg gevoerd over de voortgang van de afhandeling van de opleverpunten Casco en commercieel. Naar aanleiding van dit overleg heeft TVOR op 20 september 2024 een e-mail aan Unica gestuurd, waarin TVOR het volgende schrijft:
“We hebben woensdag bij elkaar gezet[en] om de stand van zaken door te nemen ten aanzien van de opleverpunten Casco+commercieel.
Gemaakte afspraken:
1. TVOR stuurt de opmerkingen op het PVO tekstueel door:
a. Toegangscontrolesysteem – Fortezza/Bringme
akkoord, Unica
b. Opname buitenverlichting
akkoord, afgehandeld
c. Opname lichtregelsysteem Trilux
Unica dient nog armaturen van Trilux uit de wisselen. Daarna nieuwe opname plannen, naar verwachting oktober/november 2024
(…)
x. Inbedrijfstelrapportage
M3E is druk met beoordeling wat nu binnen is. Er ontbreken nog wel stukken. TVOR/M3E geeft 2 maal per week status aan richting Unica
y. 3D as built model
Model Oost volgt week 39. Rest wordt verwerkt met alle VTW’s en later indienen
z. Uitleg werking installaties
Akkoord. gereed
2. TVOR zal de stand van zaken op de ED controls lijst en de opname rapporten van M3E
(de installatietechnisch adviseur van TVOR, rechtbank)steeksproefgewijs controleren en haar bevindingen delen met Unica.
3. Opmerking op garantieverklaring volgt komende week.”
3.16.
In een e-mail van 15 oktober 2024 heeft Unica onder meer het volgende aan TVOR bericht:
“Bijgaand onze update over de voortgang in afhandeling van restpunten vanuit de oplevering en bespreking 18
september jl.
Unica is voor zo ver mogelijk en in geheel nagenoeg gereed met uitzondering van een aantal zaken waarover
afstemming heeft plaatsgevonden zie onderstaand.
Verder staan er ook nog een aantal zaken open waarvoor Unica nog steeds in afwachting is van informatie /
besluitvorming en of opdracht verstrekking, zie ook onderstaand en verder in de bijgevoegde dossiers per item
aangegeven.
(…)
Nadrukkelijk wijzen wij nogmaals op de nog te verstrekken informatie en te nemen besluitvorming, voor Unica
noodzakelijk om de laatste zaken op korte termijn binnen de overeengekomen periode te kunnen afhandelen.
(…)”
3.17.
Op 5 november 2024 heeft TVOR de opleverpunten in de parkeergarage bekeken. TVOR heeft diezelfde dag een geactualiseerd overzicht van de lijst met opleverpunten aan Unica toegestuurd. Hierin heeft TVOR 19 restpunten aangekruist, die volgens TVOR nog niet door Unica zijn afgehandeld. In de e-mail verzoekt TVOR aan Unica om een foto in de bijlage op te nemen als deze punten door Unica afgehandeld zijn.
3.18.
In een e-mail van 29 november 2024 heeft Unica onder meer het volgende aan TVOR bericht:
“(…)
Parkeergarage
- PVO parkeren is door M3E nagekeken en door ons verwerkt, zie bijlage PVO PG opm BC 2024-11-26. Op donderdag 28 nov jl heeft opname en schouw plaatsgevonden met M3E (TN en Rvdg). Hierbij is vastgesteld dat alle openstaande punten door Unica zijn afgehandeld.
(…)
Casco-commercieel
- PVO casco-commercieel, zie bijlage PVO casco commercieel opm BC 2024-11-26. Alle openstaande punten zijn door Unica afgehandeld met uitzondering van onderstaande acties gevolg van nog te nemen acties TVOR:
(…)”
3.19.
In een e-mail van 19 december 2024 heeft Unica een we-transfer link aan TVOR toegestuurd met mappen en stukken. Unica schrijft dat hier onder meer de volgende map in zit:
“(…)
- Map met PVO stukken zoals verstrekt 29-1 1-2024 waar Unica nog geen terugkoppeling over heeft gehad vanuit OG
 Map PVO Casco + commercieel
1 Map HWA 241001
2 Map isolatie wonen
3 Stand 26-1 1-24 Casco-Commercieel
 Map PVO parkeergarage
1 stand 26-1 1-2024
 Email 29-1 1-2024 over PVO stukken
(…)”
3.20.
In een e-mail van 25 februari 2025 heeft TVOR aan Unica bericht dat zij bezig is om een inventarisatie te maken van alle nog openstaande opleverpunten en Unica daarover nog zal informeren. Unica heeft daarop per e-mail van 27 februari 2025 geantwoord dat dit bericht Unica bevreemdt, aangezien Unica eind 2024 alle in de PVO's geregistreerde oplever- en restpunten gedocumenteerd heeft afgemeld en Unica, met uitzondering van een aantal opmerkingen op het revisie dossier, op de gedocumenteerde afmeldingen in 2024 geen reactie van TVOR had ontvangen.
3.21.
Bij akte van 13 maart 2025 heeft TVOR haar reconventionele eis in deze procedure vermeerderd. In deze eisvermeerdering heeft TVOR – naast een korting op de aanneemsom – ook aanspraak gemaakt op betaling van een korting op de aanneemsom wegens te late afhandeling van opleverpunten. Deze korting bedroeg volgens TVOR per 13 maart 2025 € 6.281.208,-.
3.22.
Bij brief van 20 maart 2025, met bijlagen, en gericht aan Unica, heeft TVOR het standpunt ingenomen dat er nog 169 opleverpunten door Unica moeten worden hersteld.
3.23.
Op 9 april 2025 heeft de bank Unica ervan op de hoogte gesteld dat TVOR de bankgaranties (ter hoogte van 5% van de aanneemsom) had ingeroepen, die Unica op grond van artikel 9.1 van de Overeenkomsten had gesteld. Unica heeft TVOR bij brief van 14 april 2025 gesommeerd om de (volgens Unica onrechtmatig) geïncasseerde bedragen aan Unica terug te betalen. TVOR heeft geen gehoor gegeven aan deze sommatie van Unica.
3.24.
Bij brief van 13 mei 2025 heeft TVOR de moedermaatschappij van Unica (Unica Groep B.V., hierna ‘Unica Groep’) op grond van een afgegeven 403-aansprakelijkheidsverklaring hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de tegen Unica ingestelde (tegen)vorderingen in deze procedure. TVOR heeft Unica Groep verzocht om als extra zekerheid een bankgarantie te stellen tot een bedrag van € 7.850.000,-. Dat heeft Unica Groep vervolgens – na een voorafgaand schriftelijk protest van Unica– op 27 mei 2025 gedaan.

4.Het geschil

in conventie
4.1.
Unica vordert – zakelijk weergegeven en na vermeerdering van eis – dat de rechtbank voor zover mogelijk bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht verklaart dat Unica recht heeft op een verlenging van de oplevertermijn met minimaal 17 maanden;
TVOR veroordeelt tot betaling van € 3.353.932,79, te vermeerderen met de omzetbelasting en het saldo daarvan vermeerderd met de wettelijke (handels)rente vanaf 23 januari 2023;
TVOR veroordeelt tot betaling van € 710.867,21, te vermeerderen met de omzetbelasting en het saldo daarvan vermeerderd met de wettelijke (handels)rente vanaf 30 dagen na factuurdatum dan wel vanaf 14 april 2025 en vermeerderd met 2% vanaf 21 april 2025;
TVOR veroordeelt tot betaling van € 77.990,93 ter vergoeding van de gemaakte kosten en de geleden schade door het moeten stellen van de aanvullende bankgarantie;
met veroordeling van TVOR in de proceskosten, vermeerderd met de nakosten en wettelijke rente.
4.2.
Unica legt aan de vorderingen – samengevat – het volgende ten grondslag.
4.2.1.
Op grond van artikel 5.4 van Overeenkomsten bedroeg de overeengekomen bouwtijd 550 werkbare dagen na 4 mei 2020. De 550e werkbare dag na 4 mei 2020 deed zich voor op 23 januari 2023 en op dat moment had het werk dus opgeleverd moeten worden. Het werk is pas begin juli 2024 opgeleverd, 17 maanden later. De werkzaamheden zijn vertraagd door het doorvoeren van bouwkundige wijzigingen, te late gegevensverstrekking van TVOR, het aanhouden van keuzes door TVOR, het laattijdig selecteren van afbouwaannemers en het ontbreken van de Warmte Koude Opslag (WKO) en de nutsvoorzieningen.
4.2.2.
Unica heeft vanwege de ontstane vertraging op grond van par. 8 lid 4 dan wel par. 5 UAV 2012 recht op termijnverlenging van 17 maanden. Daarnaast heeft Unica recht op vergoeding van kosten vanwege de aanzienlijke vertraging van het werk en de daardoor opgetreden onderdekking/inefficiëntie. Het gaat om de volgende kosten:
kosten ten gevolge van uitloop van werk
a. kosten langer projectmanagement € 1.190.049,11;
b. extra bouwplaatskosten € 16.150,-
c. kosten langere opslag armaturen € 75.001,-
d. meerkosten vanwege verlopen reclamatietermijn armaturen € 29.143,-
e. verlenging garanties aangebrachte installaties € 93.937,-
f. langer in stand houden verzekeringen € 27.568,-
g. gestegen loonkosten door latere uitvoering € 56.856,-
h. gestegen kosten materialen € 192.041,-
i. gestegen kosten derden/onderaannemers € 181.185,29
j. bijbetaling voor na januari 2023 uitgevoerde VTW’s. € 347.874,-
kosten als gevolg van inefficiëntie
k. correctie montage-uren woningen en commercieel wegens inefficiëntie € 530.516,-
l. correctie montage-uren parkeergarage wegens inefficiëntie € 103.888,-;
m. extra kosten BIM-model € 205.452,-
n. onderdekking van kosten € 283.208,-.
4.2.3.
Unica beroept zich ter onderbouwing van haar vordering op de volgende juridische grondslagen:
- De noodzakelijke verlenging van de bouwtijd geldt als een wijziging van de overeenkomst als bedoeld in par. 36 lid 1 UAV 2012. TVOR moet alle kosten als gevolg van een bestekswijziging vergoeden.
- Daarnaast geldt de wijziging door TVOR (en haar bouwkundig aannemer [bedrijfsnaam] ) als een wijziging van het algemeen tijdschema bedoeld in par. 26 lid 7 UAV 2012 waarvoor Unica aanspraak heeft op bijbetaling.
- Tevens heeft Unica meer kosten gemaakt omdat de gegevens van TVOR onjuist of ontoereikend waren. Die extra kosten komen op grond van par. 5 en par. 29 lid 3 UAV 2012 voor rekening van TVOR.
- TVOR is tekortgeschoten in de nakoming van haar verbintenissen als opdrachtgeefster, doordat TVOR haar coördinatieverplichting niet is nagekomen, de nutsvoorzieningen niet tijdig beschikbaar waren en TVOR Unica niet in staat heeft gesteld het werk uit te voeren zoals overeengekomen. Unica heeft op grond van artikel 6:74 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht op schadevergoeding.
4.2.4.
Unica vordert verder nog:
o. vergoeding van gemaakte kosten (in totaal € 227.202,50) voor aanbiedingen en offertes voor VTW’s waarvoor TVOR vervolgens toch geen opdracht heeft gegeven;
p. terugbetaling van het bedrag van € 357.088,10 dat Unica op 9 april 2025 onrechtmatig heeft geïncasseerd, door de gestelde bankgarantie in te roepen;
q. betaling van (onbetwiste) facturen voor een bedrag van € 147.641,-;
r. vergoeding van de kosten (€ 77.990,93) voor de aanvullende bankgarantie die Unica eind mei 2025 van TVOR heeft moeten stellen;
s. vergoeding van de kosten van het conservatoire beslag.
4.3.
TVOR voert verweer. TVOR concludeert tot afwijzing van de vorderingen van Unica, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van Unica in de kosten van deze procedure.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
4.5.
TVOR vordert – zakelijk weergegeven en na vermeerdering van eis – dat de rechtbank Unica bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad veroordeelt tot betaling van
€ 15.952.259,-, te vermeerderen met wettelijke (handels)rente vanaf 24 juli 2024, en met veroordeling van Unica in de proceskosten, vermeerderd met nakosten.
4.6.
TVOR legt aan de vordering – samengevat – het volgende ten grondslag.
4.6.1.
Door Unica zijn bij de voorbereiding en uitwerkingen van VTW’s consequent verkeerde meer- en minderwerkopgaven opgesteld. Unica calculeerde prijzen die afweken van de (vaste) prijzen die partijen in de Overeenkomsten waren overeengekomen en bracht telkens dubbele engineeringkosten en dubbele opslagen in rekening. Hierdoor moest TVOR veel overleg voeren met Unica om correcte calculaties te krijgen. Daarnaast was sprake van gebrekkige werkvoorbereiding die gecorrigeerd moest worden. Unica is aansprakelijk voor de kosten hiervan, die tot en met december 2023 € 286.500,- bedragen.
4.6.2.
De werkzaamheden van Unica voldeden niet aan de eisen die daaraan worden gesteld en de kwaliteit van het werk liet te wensen over. Dit heeft ertoe geleid dat TVOR vanaf juni 2022 extra installatietoezicht ging houden en vanaf april 2023 intensiever directiezicht is gaan uitoefenen. Op grond van par. 33 UAV 2012 komen de kosten van het extra toezicht (€ 214.625,-) voor rekening van Unica.
4.6.3.
TVOR heeft verder nog een bedrag van € 407.637,- aan minderwerk- en schadeposten te verrekenen.
4.6.4.
Unica heeft bij het ontwerp en de uitvoering van de instortvoorzieningen voor de meterkasten de van toepassing zijnde richtlijn IWUN no 06285 niet gevolgd. Hierdoor zijn de voorgeschreven sparingen voor het leidingwerk en de kabeltracés niet uitgevoerd of niet op de juiste plek aangebracht. TVOR heeft voor € 223.326,- aan boor- en herstelwerkzaamheden moeten verrichten om alsnog aan de eisen van de Nutsbedrijven te kunnen voldoen.
4.6.5.
Unica heeft TVOR door middel van bedrog bewogen tot goedkeuring van VTW’s U.197 en U.198, door opzettelijk onjuist mede te delen dat sprake was van een beleidswijziging bij Stedin, althans door opzettelijk te verzwijgen dat in het ontwerpkabeltracé van Stedin sprake was van slechts drie centrale voorzieningen (CVZ’s). TVOR vernietigt de VTW’s op grond van bedrog dan wel op grond van dwaling en vordert terugbetaling van de reeds uitgevoerde betalingen van € 174.445,-.
4.6.6.
Unica had het werk (inclusief het meerwerk) uiterlijk op 31 december 2023 moeten opleveren. Door tekortschieten van Unica is het werk begin juli 2024 opgeleverd. TVOR heeft op grond van artikel 7.1 van de Overeenkomsten recht op een korting op de aanneemsom vanwege de te late oplevering. Met inachtneming van de maximering van 10% van artikel 7.4 bedraagt de korting € 1.049.240,- voor het West-gebouw en € 341.965,- voor de parkeergarage.
4.6.7.
Daarnaast had Unica de opleverpunten voor wonen, commercieel en parkeren uiterlijk op 9 januari 2025 moeten afronden, herstellen en afmelden. Op 5 juni 2025 stonden er nog opleverpunten open. TVOR heeft op grond van artikel 7.2 van de Overeenkomsten recht op een korting op de aanneemsom, die per 5 juni 2025 € 13.465.368,12 bedraagt (€ 7.694.481,27 op grond van de Overeenkomst Casco en € 4.379.681,25 op grond van de Overeenkomst Parkeergarage).
4.6.8.
Ten slotte heeft TVOR schade geleden als gevolg van onrechtmatig door Unica gelegde beslagen. De schade begroot TVOR op € 146.241,-.
4.7.
Unica voert verweer. Unica concludeert tot afwijzing van de vorderingen van TVOR, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van TVOR in de kosten van deze procedure.
4.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie
Plan van aanpak in conventie en in reconventie
5.1.
Unica heeft in conventie meerdere vorderingen ingesteld, TVOR heeft datzelfde in reconventie gedaan. De rechtbank zal de vorderingen van partijen als volgt behandelen.
De rechtbank zal hierna eerst de vorderingen in conventie bespreken, te beginnen met het beroep op termijnverlenging van Unica. Omdat de gevorderde termijnverlenging samenhangt met de korting voor vertraagde oplevering die TVOR in reconventie vordert (in wezen vormen zij elkaars spiegelbeeld), worden die twee vorderingen gelijktijdig met elkaar besproken. Kernpunt daarbij vormt de vraag wie van partijen aansprakelijk is voor de vertraagde aansluiting van de nutsvoorzieningen. Bij de beantwoording van die vraag zal ook het beroep van TVOR op vernietiging van de twee VTW’s U.197 en U.198, die betrekking hebben op de nutsaansluiting, worden behandeld.
5.2.
De rechtbank zal daarna alle andere door Unica in conventie ingestelde vorderingen behandelen, behalve de vorderingen die betrekking hebben op het onrechtmatig innen en doen stellen van bankgaranties. Omdat die vorderingen deels samenhangen met de vraag of en in hoeverre TVOR een vordering op Unica heeft, zal eerst in een apart hoofdstuk een oordeel worden gegeven over de resterende vorderingen in reconventie. De rechtbank zal daarna, ten slotte, een oordeel geven over alle partijvorderingen die betrekking op de bankgaranties en de gelegde beslagen, en over de proceskosten.
Verlenging van de bouwtijd/korting op de aanneemsom vanwege te late oplevering
5.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat het werk (zowel voor de parkeergarage als voor het gedeelte casco, wonen en commercieel) begin juli 2024 door Unica aan TVOR is opgeleverd. Evenmin is in geschil dat hiermee vertraging is ontstaan ten opzichte van de oorspronkelijk overeengekomen uiterste opleverdatum. Wel is in geschil in welke periode vertraging is ontstaan, wie voor de vertraging aansprakelijk is, en welke rechten partijen aan de ontstane vertraging kunnen ontlenen.
5.4.
Unica stelt dat de vertraging door TVOR is veroorzaakt en dat Unica daarom – onder andere – op grond van de paragrafen 8, lid 4 en lid 5 UAV 2012 recht heeft op een termijnverlenging van in totaal 17 maanden, tot aan de daadwerkelijke opleverdata (9 en 11 juli 2024). TVOR vordert spiegelbeeldig, in reconventie, juist dat Unica vanwege de vertraging in de oplevering wordt veroordeeld tot betaling van de contractueel overeengekomen korting op de aanneemsom, gerekend vanaf 31 december 2023 tot aan de daadwerkelijke opleverdata. De rechtbank zal deze beide vorderingen hierna gezamenlijk bespreken.
5.5.
Daarbij geldt het volgende juridische kader. Partijen zijn in artikel 7.1 van de Overeenkomsten overeengekomen dat TVOR bevoegd is een korting op de aanneemsom aan Unica op te leggen, indien het werk niet uiterlijk binnen de in artikel 5.4 genoemde termijn geheel aan TVOR is opgeleverd. In artikel 5.4 is bepaald dat het werk uiterlijk binnen 550 werkbare dagen na 4 mei 2020 in zijn geheel moet zijn opgeleverd, maar die opleverdatum schuift op als Unica op grond van de Overeenkomsten of de wet aanspraak kan maken op termijnverlenging. Het recht op termijnverlenging is (onder meer) geregeld in artikel 8 van de UAV 2012, die (zo is niet in geschil) op de Overeenkomsten van toepassing zijn. In par. 8 lid 4 UAV 2012 is, kort samengevat, bepaald dat de opleveringstermijn door TVOR kan worden verlengd, uit eigen beweging of op verzoek van Unica. In par. 8 lid 5 UAV 2012 is bepaald dat Unica als aannemer recht heeft op termijnverlenging, indien door overmacht, door voor rekening van TVOR komende omstandigheden, of door het door of namens TVOR aanbrengen van bestekswijzigingen of wijzigingen in de uitvoering van het werk, niet van Unica kan worden gevergd dat het werk binnen de overeengekomen termijn wordt opgeleverd. In dat geval schuift de in artikel 5.4 van de Overeenkomsten genoemde uiterste opleverdatum met een gelijke periode op.
5.6.
Partijen verschillen van mening over de vraag op welke datum de oorspronkelijke bouwtermijn van 550 werkbare dagen is gestart en (zonder meerwerk) zou zijn geëindigd. Dit geschilpunt kan hier verder onbesproken blijven. Vast staat namelijk dat partijen tijdens de uitvoering bovenop de basisopdracht een grote hoeveelheid meerwerk zijn overeengekomen, onder meer voor de afbouw van de appartementen. Hoewel de omvang van de hieraan verbonden termijnverlenging niet duidelijk en concreet door partijen is vastgelegd, is het geen punt van discussie dat dit meerwerk Unica wel een recht op termijnverlenging geeft. TVOR stelt zelf dat Unica het werk, inclusief al het meerwerk, uiterlijk op 31 december 2023 had moeten opleveren. TVOR maakt ook alleen vanaf 31 december 2023 aanspraak op een korting wegens vertraagde oplevering. Daaruit volgt – en dat heeft TVOR ter zitting ook erkend – dat Unica in elk geval tot en met 31 december 2023 recht heeft op verlenging van de oplevertermijn.
5.7.
Bij die stand van zaken hoeft alleen nog te worden beoordeeld of Unica over de periode ná 31 december 2023 recht heeft op (verdere) termijnverlenging. Het geschil tussen partijen spitst zich hierbij – naast allerlei andere omstandigheden – in het bijzonder toe op de vertraging in de aansluiting van de nutsvoorzieningen, die er pas op 13 en 14 mei 2024 was. Tussen partijen is niet in geschil dat de aansluiting van de nutsvoorzieningen op het kritieke pad van Unica’s werkzaamheden lag, omdat Unica pas na het aanbrengen van de definitieve nutsaansluiting kon overgaan tot het formeel inbedrijfstellen en certificeren van de installaties. Evenmin is (voldoende) door TVOR bestreden dat de beproeving en inbedrijfstelling van de installaties twee tot drie maanden in beslag neemt, zodat Unica in elk geval voldoende voortvarend heeft gehandeld door na de realisatie van de nutsaansluiting (op 13 mei 2024) het werk binnen ongeveer twee maanden op te leveren. Indien het zo is dat de vertraging in de nutsaansluiting door TVOR is veroorzaakt of anderszins voor rekening van TVOR komt, betekent dit dat Unica een recht heeft op verdere termijnverlenging en TVOR geen aanspraak kan maken op een korting wegens te late oplevering. De rechtbank zal daarom hierna onderzoeken wie voor de vertraging in de nutsaansluiting verantwoordelijk is.
5.8.
Partijen zijn het erover eens dat Unica op grond van de Overeenkomsten en de daarbij behorende bestekken de volledige nutsinfrastructuur voor wonen, commercieel en parkeren moest uitwerken, vanaf het punt waar de nutsaansluitingen het gebouw binnenkomen tot en met de aansluiting op de meterkast. Dit een en ander met inachtneming van de toepasselijke wet- en regelgeving en de voorschriften van de Nutsbedrijven. Unica diende hiervoor blokschema’s uit te werken als detaillering van de ontwerpkabeltracés die door de netbeheerder (Stedin) waren verstrekt. Het betreft kabelgoten, vulgraadberekeningen kabelgoten, kabelgootprojectering en dimensionering van sparingen. Ook moest Unica de uitwerking van het infrastructureel ontwerp afstemmen met de Nutsbedrijven en zorgdragen voor goedkeuring van de Nutsbedrijven op de uitgewerkte ontwerpdetaillering.
Verder volgt uit paragraaf 70.00.30 van de bij de Overeenkomsten behorende bestekken Huurappartementen en Koopappartementen dat Unica ervoor moest zorgen dat de aanvraagprocedure voor de elektriciteitsaansluiting tijdig werd gestart, zodat de aansluiting op het in het bouwproces benodigde moment beschikbaar was. De aanvraag zelf moest door de bouwkundige aannemer van TVOR worden verzorgd en voorbereid, zodat deze vervolgens door TVOR zelf kon worden ingediend. De verantwoordelijkheid voor het juist en volledig indienen van de aanvraag ligt dus niet bij Unica maar bij TVOR en haar bouwkundige aannemer, zo volgt – naar het oordeel van de rechtbank – uit deze bestekbepaling.
5.9.
De rechtbank stelt vervolgens de volgende niet (voldoende) weersproken feiten vast:
  • Unica heeft in 2021 een infrastructureel ontwerp uitgewerkt, op basis van een ontwerpkabeltracé dat op 22 oktober 2020 van Stedin was ontvangen. Unica heeft op 30 augustus 2021 een blokschema opgesteld, dat aan Stedin is voorgelegd (hierna: ‘het blokschema van 30 augustus 2021). Vervolgens heeft Unica aan de hand van de reactie van Stedin op 7 december 2021 een definitieve versie van het blokschema opgesteld (hierna: ‘het blokschema van 7 december 2021’).
  • M3E (installatieadviseur van TVOR) heeft tussen 28 en 30 december 2021 namens TVOR bij Stedin de aanvragen voor de elektriciteitsaansluitingen ingediend.
  • Op 24 februari 2022 heeft M3E aan Unica gevraagd om het nutstracé te verstrekken, bij voorkeur voorzien van een handtekening van de nutsbedrijven. Unica heeft hierop diezelfde dag via wetransfer het kabeltracé verstrekt. In de e-mail schrijft Unica:
“Hierbij in de bijlage (wetransfer) wat goedkeurings mailtjes m.b.t. kabeltrace van Ziggo en KPN, Van Stedin alleen per telefoon goedkeuring ontvangen.”
  • De aanvragen zijn op 28 maart 2022 door Stedin geannuleerd.
  • M3E heeft op 1 juni 2023 namens TVOR een nieuwe aanvraag voor een elektriciteitsaansluiting bij Stedin ingediend.
  • Op 21 juni 2023 heeft Unica op verzoek van M3E de installatieschema’s aan M3E gemaild ‘ter voorbereiding op de scopechange’.
  • Op 5 juli 2023 heeft een overleg plaatsgevonden tussen M3E en Stedin. Stedin heeft in het verslag van die bespreking de volgende vragen/actiepunten genoteerd:
  • Op 6 juli 2023 heeft M3E nadere stukken aan Stedin toegestuurd, waaronder een door M3E aangepast blokschema en kabelgoot vulgraat berekeningen.
  • Stedin heeft de nieuwe aanvraag op 7 augustus 2023 goedgekeurd.
  • Op 6 september 2023 is een bouwvergadering gehouden. In het verslag van die vergadering is met betrekking tot de nutsvoorzieningen het volgende genoteerd:
“Er zijn vanuit Stedin opmerkingen gemaakt op de set die effect heeft op de binneninstallatie en de aanleg van de gehele installatie. Als gevolg van gewijzigd beleid bij Stedin zijn aanpassingen nodig in de CVZ installatie.”
  • Op 8 september 2023 heeft Unica bij M3E een ‘bijgewerkt voorstel vermogensbalans’ aangeleverd, inclusief onderliggende berekeningen voor de vulgraad van de goten. Unica heeft aan TVOR verzocht om zo spoedig mogelijk een meerwerkopdracht voor de engineering te geven, tegen betaling van een bedrag van € 11.500,- exclusief btw. Dat heeft TVOR – na een positief advies van M3E – vervolgens op 19 september 2023 gedaan (VTW U.197).
  • Op 25 september 2023 heeft Unica aan TVOR een meerwerkaanbieding (ter hoogte van € 132.670,- exclusief btw) verstrekt voor de uitvoering van de aanpassingen in de infrastructurele nutsvoorzieningen (zoals kabelgoten, kabels en verdeelkasten). In de meerwerkaanbieding (VTW U.198) is het volgende toegelicht over de inhoud van de bestekswijziging en de consequenties daarvan voor de planning:

Omschrijving afwijking:
Ontwerp nutsvoorzieningen aangepast door M3e. Betreft 1 aanpassing en 3 nieuwe verdelers bijplaatsen met de bijkomende kabels voor de achterliggende verdelers. Conform bespreking met M3e en Quadrant 4 d.d. 14-09-2023 herziend energie balans vastgesteld. De contractueel voorziende reserve vermogen van 25% is hiermee aangepast naar 10% zoals in bijlage staat vermeld. De contractuele reserve ruimte van de goten komen hierbij ook te vervallen. Conform bespreking dd 27-10-203 tussen M3E en Unica is door M3E gevraagd de voedingkabel van gebouw west naar oost tbv CVZ commercieel oost te laten vervallen.
(…)
Consequenties voor de planning:
uitvoering kabelwerk en ibs
(de rechtbank begrijpt: inbedrijfstelling)na opdracht ca 12 weken. Levering verdeelkasten ca 10-14 weken. Let op levertijden componenten verdeelkasten gecheckt bij leveranciers, mogelijk neemt levertijd toe indien opdracht laat wordt verstrekt. Vaststelling definitieve levertijd 1e werkdag na opdracht.”
- TVOR heeft U.198 op 7 november 2023 goedgekeurd en in opdracht gegeven.
5.10.
Partijen verschillen van standpunt over de stukken die bij de eerste aanvraag aan Stedin zijn verstrekt en de reden van de annulering van de aanvraag. Unica stelt dat zij het blokschema van 7 december 2021 in december 2021 aan M3E heeft voorgelegd en dat Unica dit blokschema vervolgens – na goedkeuring van M3E – in New Forma heeft geladen, zodat M3E hiermee de aanvraag voor de nutsaansluiting kon doen. Dat de aanvraag is geannuleerd kwam (naar Unica later van Stedin heeft begrepen) doordat M3 de aanvragen niet volledig en/of juist had ingevuld en niet tijdig had betaald voor de aanvraag.
5.11.
TVOR betwist dit. Volgens TVOR heeft M3E de aanvraag gedaan op basis van het blokschema van 30 augustus 2021. Het blokschema van 7 december 2021 is pas op 25 maart 2022 van een schriftelijk akkoord voorzien. En goedkeuring van M3E doet niet af aan de verantwoordelijkheid van Unica om het infrastructureel ontwerp juist uit te werken en tijdig de goedkeuring van Stedin te verkrijgen. De aanvraag is geannuleerd, omdat Unica geen goedkeuring van Stedin op het vervaardigde infrastructureel ontwerp had verkregen. Althans er was volgens Unica mondelinge goedkeuring, maar dit stond niet op papier en bleek niet te kloppen, aldus – nog steeds – TVOR.
5.12.
De rechtbank stelt voorop dat Unica voldoende heeft onderbouwd dat zij tijdig de aanvraag voor de aansluiting op het elektriciteitsnet in gang heeft gezet. Unica heeft tussen augustus 2021 en december 2021 het blokschema voorbereid en het kabelgotentracé met Stedin voorbereid. Unica heeft voldoende onderbouwd dat zij de benodigde stappen heeft gezet om goedkeuring van de nutsbedrijven op het vervaardigde infrastructureel ontwerp te krijgen. TVOR (althans M3E) heeft vervolgens eind december 2021 op basis van het door Unica vervaardigde infrastructureel ontwerp een aanvraag voor een nutsaansluiting bij Stedin ingediend. Daarmee verschoof het aanvraagproces naar een fase die binnen de verantwoordelijkheid van TVOR lag, namelijk het feitelijk indienen van de aanvraag.
5.13.
Onduidelijk is gebleven waarom die aanvraag vervolgens is geannuleerd. TVOR voert aan dit is gebeurd omdat er geen (schriftelijke) goedkeuring van Stedin was op het door Unica vervaardigde infrastructureel ontwerp. Dat dit de reden voor de annulering was, is niet door TVOR onderbouwd, wat TVOR wel had kunnen doen, aangezien TVOR de aanvraag had gedaan en van Stedin had gehoord dat deze was geannuleerd. Bovendien had het dan op de weg van TVOR gelegen om Unica binnen bekwame tijd ervan op de hoogte te stellen dat de aanvraag vanwege gebreken in het infrastructureel ontwerp was geannuleerd, zodat voor Unica duidelijk was dat zij actie moest ondernemen. Er zijn echter – althans voor zover is gesteld of gebleken – in de periode tussen de annulering van de eerste aanvraag (eind maart 2022) en het indienen van de nieuwe aanvraag (in juni 2023) geen aanmaningen of klachten van TVOR in de richting van Unica gegaan met betrekking tot gebreken in het infrastructureel ontwerp of het ontbreken van goedkeuring vanuit Stedin. TVOR heeft tegenover de betwisting van Unica ook niets gesteld waaruit volgt dat Unica van de annulering van de aanvraag op de hoogte was. Onder die omstandigheden kan TVOR niet met succes bepleiten dat Unica voor de veertien maanden durende stilstand in de aanvraag voor de nutsaansluiting verantwoordelijk is. Die vertraging komt gezien het voorgaande voor rekening en risico van TVOR.
5.14.
Daarbij komt dat TVOR in de tussenliggende periode van veertien maanden een aantal ingrijpende planwijzigingen heeft doorgevoerd. Immers, Unica heeft ter zitting gesteld dat TVOR in de aanloop naar de nieuwe aanvraag in haar ontwerp een voorziening voor elektrisch laden had opgenomen met een groot benodigd vermogen van 250 ampère en energiemeters in de verdeelkasten ten behoeve van Qpark. M3E heeft vervolgens namens TVOR – buiten Unica om – op basis van dit nieuwe ontwerp op 1 juni 2023 een nieuwe aanvraag voor een elektriciteitsaansluiting bij Stedin ingediend. M3E heeft de wijzigingen verwerkt in een nieuw blokschema en de contractueel voorgeschreven reservevermogens verlaagd van 25% naar 10% met als gevolg dat de hele vermogensbalans van het project moest worden herzien, aldus – telkens – Unica. TVOR heeft niet (voldoende) betwist dat haar ontwerp inderdaad op de door Unica omschreven punten is gewijzigd. Vast staat dus dat het plan waarvoor TVOR in juni 2023 een nieuwe aanvraag bij Stedin deed, was veranderd ten opzichte van het plan waarbij Unica eerder in 2021 was uitgegaan bij het vervaardigen van haar infrastructureel ontwerp.
5.15.
Vast staat ook dat Stedin op 5 juli 2023 commentaar op het door TVOR/M3E aangeleverde blokschema heeft gegeven en een aantal aanpassingen wilde zien, voordat dit kon worden goedgekeurd. TVOR stelt dat uit die opmerkingen volgt dat het infrastructureel ontwerp dat Unica eerder bij Stedin had aangeleverd, onjuist en gebrekkig was. Zo bleek volgens TVOR onder meer dat Unica in het blokschema was uitgegaan van vier CVZ’s, terwijl in het ontwerp kabeltracé van Stedin uit oktober 2020 slechts drie CVZ’s werden voorgeschreven. En daarnaast ontbrak de locatie van de CVZ voor commercieel, moesten alle CVZ’s op de begane grond worden gepositioneerd, moest een tekening van de klantstations en de vuldraadberekening worden aangeleverd en was de aansluitwaarde in de parkeergarage verkeerd bepaald, aldus TVOR.
5.16.
Deze stellingen van TVOR worden niet gevolgd. Stedin gaf geen commentaar op het oorspronkelijke infrastructurele ontwerp van Unica maar op een door M3E aangepast ontwerp, met de hiervoor hierboven onder r.o. 5.14 genoemde planwijzigingen. Dat Stedin aanpassingen wilde en nieuwe kabelgootberekeningen wilde, betekent dus niet dat het door Unica vervaardigde ontwerp niet aan de uitgangspunten van Stedin voldeed. Unica heeft dat laatste ook gemotiveerd betwist; zo heeft Unica aangevoerd dat de in haar ontwerp opgenomen CVZ voor de huurwoningen een gebruiksaansluiting was, die geen onderdeel uitmaakte van de installatie van Stedin. TVOR heeft tegenover de gemotiveerde betwisting van Unica onvoldoende onderbouwd dat het destijds door Unica vervaardigde infrastructureel ontwerp de door haar genoemde punten niet bij het ontwerpkabeltracé van Stedin zou hebben aangesloten. TVOR heeft na de bespreking van 5 juli 2023 ook niet bij Unica geklaagd over gebleken gebreken in haar ontwerp.
5.17.
De rechtbank gaat dan ook met Unica ervan uit dat de door Stedin verlangde wijzigingen, dat wil zeggen het hanteren van één CVZ voor de huur- en koopappartementen en het positioneren van alle CVZ’s op de begane grond, geen verband hielden met fouten in het ontwerp van Unica, maar voortvloeiden uit beleidswijzigingen aan de kant van Stedin. Namens TVOR is ter zitting nog betoogd – althans zo begrijpt de rechtbank – dat TVOR de eisen van Stedin had kunnen pareren als Unica er destijds in 2021 voor had gezorgd dat zij niet alleen mondelinge maar ook schriftelijke goedkeuring van Stedin op haar infrastructureel ontwerp had gekregen. Los van de vraag of Unica ter zake een verwijt valt te maken, komen de gevolgen van de beleidswijziging in dit geval voor rekening en risico van TVOR, nu TVOR er zelf voor heeft gekozen om na de annulering van de eerste aanvraag diverse planwijzingen door te voeren en op basis van dit gewijzigde plan in juni 2023 een nieuwe aanvraag bij Stedin te doen.
5.18.
Het komt dus eveneens voor rekening en risico van TVOR dat Unica als gevolg van de plan- en beleidswijzigingen (waaronder ook de herziene vermogensbalans) aanpassingen in de infrastructurele voorzieningen moest ontwerpen en doorvoeren. Unica heeft TVOR gewaarschuwd dat dit meerwerk met zich bracht en TVOR heeft dit meerwerk ook goedgekeurd en in opdracht gegeven (U.197 en U.198). Het betoog van TVOR dat die goedkeuring op bedrog of dwaling berustte wordt gepasseerd, reeds omdat voor de onderliggende stelling van TVOR (het door Stedin verlangde terugbrengen van het aantal CVZ’s van vier naar drie zou niet berusten op een beleidswijzigingen maar op een fout van Unica) een onderbouwing ontbreekt. De rechtbank verwijst daartoe naar wat hiervoor onder r.o. 5.16 is overwogen. De door TVOR in reconventie ingestelde vordering tot vernietiging van VTW’s U.197 en U.98 wordt dan ook afgewezen.
5.19.
Vast staat dat Unica bij het aanbieden van het meerwerk voor de wijzigingen in de infrastructurele nutsvoorzieningen al had gewaarschuwd dat hieraan ook consequenties voor de planning waren verbonden, omdat rekening moest worden gehouden met een levertijd van tenminste veertien weken na het verstrekken van de opdracht, die TVOR op 7 november 2023 heeft gegeven. Die vertraging komt gezien het voorgaande voor rekening van TVOR. Dat geldt ook voor de vertraging die nadien is opgetreden doordat de daadwerkelijke realisatie van de nutsaansluiting door Stedin nog tot 13 mei 2024 op zich heeft laten wachten. Het is niet bestreden dat die vertraging buiten de macht van Unica ligt en binnen de risicosfeer van TVOR valt.
5.20.
De rechtbank komt op grond van het vorenstaande tot het oordeel dat het door voor rekening van TVOR komende omstandigheden komt dat de nutsaansluitingen lang op zich hebben laten wachten en pas op 13 en 14 mei 2024 zijn gerealiseerd. Het is eveneens voldoende onderbouwd dat Unica hierdoor het werk redelijkerwijs niet vóór begin juli 2024 kon opleveren, omdat een deel van haar werkzaamheden pas na de aansluiting van de nutsvoorzieningen kon worden afgerond (zie hiervoor, r.o. 5.7). Dat betekent dat Unica op grond van par. 8 lid 5 UVA 2012 een recht op verlenging van de opleveringstermijn toekomt, tot aan de daadwerkelijke opleveringsdata. De rechtbank zal de gevorderde verklaring voor recht in die zin toewijzen. Omgekeerd betekent dat ook, dat TVOR geen aanspraak kan maken op een korting op de aanneemsom vanwege een te late oplevering, omdat de uiterste opleverdatum op grond van artikel 5.4 van de Overeenkomsten naar respectievelijk 9 en 11 juli 2024 is verschoven. De tegenvordering van TVOR tot betaling van die korting wordt dus afgewezen.
Vergoeding stagnatieschade wegens uitloop van het werk: extra projectmanagement, bouwplaatskosten en verzekeringen (17 maanden)
5.21.
Unica vordert naast termijnverlenging ook vergoeding van vertragingsschade althans bijbetaling. Unica voert daartoe aan dat het werk 17 maanden is uitgelopen ten opzichte van de oorspronkelijke contractplanning, op basis waarvan het werk op 23 januari 2023 (de 550e werkbare werkdag na 4 mei 2020) had moeten worden opgeleverd. Deze uitloop is volgens Unica het gevolg van te late gegevensverstrekking door TVOR, het doorvoeren van (met name bouwkundige) wijzigingen in het werk, te trage verstrekking van meerwerkopdrachten, het laattijdig selecteren van afbouwaannemers, vertragingen in het bouwkundige werk en vertragingen in de realisatie van de nutsvoorzieningen en de WKO. Unica heeft hierdoor extra kosten moeten maken, want Unica heeft – in de eerste plaats – haar projectmanagement, de bouwplaats en haar verzekeringen 17 maanden langer in stand moeten houden. Unica vordert vergoeding van die 17 maanden aan extra kosten. De rechtbank ziet aanleiding om deze drie kostenposten nu eerst en gezamenlijk te bespreken.
Geen vergoeding op basis van par. 29 lid 3 UAV 2012
5.22.
Unica heeft voor haar vordering verschillende grondslagen aangevoerd. Unica heeft onder andere gesteld dat zij op grond van par. 5 en 29 lid 3 UAV 2012 een recht op bijbetaling heeft omdat TVOR onjuiste of ontoereikende gegevens heeft verstrekt. Naar de rechtbank begrijpt (de dagvaarding van Unica blinkt op dit punt niet uit in helderheid), ziet deze grondslag op de gestelde omissies in het technisch ontwerp die volgens Unica tot extra kosten voor het BIM-model hebben geleid (zie hierna, 5.53 e.v.). Unica heeft namelijk niet concreet gesteld dat er overigens nog onjuiste of ontoereikende gegevens door TVOR zijn verstrekt (en zo ja, welke gegevens dat zijn en in hoeverre die tot uitloop hebben geleid). In het licht van hetgeen hierna wordt overwogen wat betreft het BIM-model, komt Unica op basis van par. 29 lid 3 UAV 2012 geen bijbetaling toe.
Geen vergoeding op basis van par. 36 UAV 2012
5.23.
Unica heeft, ten tweede, een beroep gedaan op par. 36 lid 1 UAV 2012. Unica voert hiertoe aan dat de noodzakelijke verlenging van de bouwtermijn met 17 maanden geldt als een bestekswijziging in de zin van 36 lid 1 UAV 2012 en dat TVOR alle kosten als gevolg van een bestekswijziging moet vergoeden, niet alleen de kosten van extra werkzaamheden.
5.24.
Dit betoog slaagt evenmin. Vast staat dat partijen tijdens de uitvoering van het werk, via VTW’s, een grote hoeveelheid bestekswijzigingen in de zin van par. 36 lid 1 UAV 2012 zijn overeengekomen, die mede van invloed zijn geweest op de uitvoeringsduur van het werk. Uitgangspunt is dat in de tussen partijen overeengekomen prijs voor een bestekswijziging ook een vergoeding is opgenomen voor de extra uitvoeringsduur die aan het meerwerk verbonden. Het is niet (voldoende) gesteld of gebleken dat dit hier anders is. Zo blijkt uit de eigen stellingen van Unica dat partijen in de door TVOR opgedragen VTW’s een vergoeding voor extra projectmanagement hebben opgenomen. Aangenomen moet worden dat ook andere uit het meerwerk voortvloeiende vertragingskosten, zoals extra bouwplaatskosten en verzekeringen, in de prijs van de VTW’s zijn verrekend. Weliswaar stelt Unica dat bij het overeenkomen van de VTW’s voorbehouden zijn gemaakt ten aanzien van die kosten, maar Unica heeft dat niet onderbouwd, behalve voor VTW U.085, waarbij uitsluitend voorbehouden zijn gemaakt ten aanzien van de prijsindexering van bepaalde werken en ‘
rework Domotica’(zie ook hierna, r.o. 5.48 e.v.).
5.25.
Partijen hebben daarmee de aan de bestekswijzigingen verbonden vertragingskosten al verrekend. Niet valt in te zien dat Unica daarmee op grond van par. 36 UAV 2012 een aanspraak op verdere vergoeding van vertragingskosten heeft. Dat Unica – zoals de rechtbank hiervoor heeft vastgesteld – vanwege de vertraging in de nutsaansluitingen op grond van par. 8 lid 5 UAV 2012 recht heeft op verlenging van de oplevertermijn tot begin juli 2024, betekent niet dat daarmee ook sprake is van meerwerk dat Unica op basis van par. 36 lid 1 UAV 2012 recht geeft op een verdere prijsverhoging. Unica heeft ook niet onderbouwd waarom dat zo is.
Geen vergoeding op basis van par. 26 lid 7 UAV 2012
5.26.
Unica heeft ter onderbouwing van haar vordering, ten derde, een beroep gedaan op bijbetaling op basis van par. 26 lid 7 UAV 2012. Het is aan Unica om aan te tonen dat aan de voorwaarden voor bijbetaling is voldaan. Dat houdt in dat Unica aan de hand van een door de directie goedgekeurde planning voldoende concreet en inzichtelijk moet stellen dat door TVOR, of door voor rekening van TVOR komende omstandigheden, wijzigingen in het algemeen tijdschema zijn aangebracht, dat hierdoor meer van Unica verlangd dan redelijkerwijs van haar kan worden gevergd, en dat Unica dus een recht op bijbetaling van projectmanagement,- bouwplaats-, en verzekeringskosten heeft.
5.27.
Aan die stelplicht heeft Unica niet voldaan. In de kern genomen volstaat Unica met de stelling dat de planning door TVOR en haar bouwkundig aannemer is gewijzigd en dat Unica hierdoor haar projectteam, bouwplaats en verzekeringen 17 maanden langer in stand heeft moeten houden, wat zonder bijbetaling niet redelijkerwijs van Unica kan worden gevergd. Unica maakt haar stellingen echter niet inzichtelijk aan de hand van een eigen goedgekeurde planning. Unica heeft wel als productie 35 een eigen overzicht overgelegd, waarin Unica voor verschillende werkzaamheden uit de Aannemingsovereenkomst Casco de tijdsplanning uit de op 15 december 2020 vastgestelde aanvangsplanning voor het West-gebouw (de Contractplanning) afzet tegen de daadwerkelijke uitvoeringsperiode (de AsBuild planning). Op basis van dit overzicht kan niet worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre, Unica een recht op bijbetaling heeft. Allereerst gaat het overzicht eraan voorbij dat na het vaststellen van de planning van 15 december 2020 nog een grote hoeveelheid meerwerk is opgedragen. Het had op de weg van Unica gelegen om inzichtelijk te maken in hoeverre dit meerwerk tot aanpassing van het tijdschema heeft geleid en in hoeverre die aangepaste planning zich verhoudt tot de uiteindelijke AsBuild planning.
5.28.
Bovendien heeft Unica naar aanleiding van dit meerwerk al vergoedingen ontvangen voor daaruit voortvloeiende vertragingskosten zoals extra projectmanagement, bouwplaatskosten en verzekeringen, althans zulke kosten worden geacht in de prijs voor het meerwerk te zijn begrepen (zie hiervoor r.o. 5.24 en 5.25). Hoewel partijen niet duidelijk hebben vastgelegd tot wanneer extra uitloopkosten met de VTW’s zijn vergoed, begrijpt de rechtbank (nu TVOR stelt dat het meerwerk uiterlijk op 31 december 2023 had moeten worden opgeleverd) dat het standpunt van TVOR is dat extra kosten voor projectmanagement, extra bouwplaatskosten en verzekeringen in elk geval tot en met december 2023 zijn verrekend. Unica heeft niet deugdelijk uitgewerkt en onderbouwd waarom zij tegen die achtergrond tot en met december 2023 aanspraak kan maken op bijbetaling voor zulke kosten.
5.29.
Op zichzelf staat vast dat het werk van Unica ook na december 2023 is uitgelopen, tot begin juli 2024. De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat een vertragingsfactor die aan die uitloop heeft bijgedragen de vertraagde aansluiting in de nutsvoorzieningen was, waardoor Unica pas in mei 204 tot de inbedrijfstelling en certificering van de installaties heeft kunnen overgaan. De rechtbank heeft hiervoor ook geoordeeld dat die vertraging in de nutsaansluiting voor rekening van TVOR komt. Echter, met die vaststelling is nog niet gegeven dat Unica dus ook recht heeft op vergoeding voor extra projectmanagement, bouwplaatskosten en verzekeringen. Uit de stellingen en stukken van partijen blijkt immers dat Unica in 2024 nog allerlei andere werkzaamheden heeft moeten uitvoeren, zoals de montage van de hemelwaterafvoeren, de dakkanalen, de Domotica installatie en diverse werkzaamheden in de parkeergarage. TVOR heeft aangevoerd dat Unica veel van die werkzaamheden al eerder had kunnen uitvoeren en dat Unica voor de inbedrijfstelling en certificering van de installaties geen projectorganisatie in stand had hoeven houden, als zij haar overige werkzaamheden op tijd had afgerond.
5.30.
Om te kunnen vaststellen of Unica recht heeft op bijbetaling van kosten, moet de rechtbank in de eerste plaats – aan de hand van een goedgekeurd tijdschema – voldoende inzichtelijk krijgen welke werkzaamheden Unica allemaal nog in 2024 heeft moeten verrichten en in hoeverre die werkzaamheden zijn vertraagd. Unica heeft hierin onvoldoende inzicht gegeven. De rechtbank leest in productie 35 wel terug dat Unica naast de inbedrijfstelling en certificering van de installaties in 2024 nog (deels) een aantal andere werkzaamheden heeft verricht, zoals de montage van de hemelwaterafvoeren, de ventilatie CVZ, en de afmontage van de E- en WTW units hoogbouw, maar dit overzicht sluit niet aan bij een goedgekeurde (actuele) planning van Unica (met het meerwerk daarin verwerkt) en bovendien is het overzicht niet volledig, reeds omdat de werkzaamheden in de parkeergarage geheel ontbreken. Unica heeft voor de parkeergarage helemaal geen planning overgelegd. Voor de rechtbank is dus niet inzichtelijk in hoeverre Unica naast de afmontage en inbedrijfstelling van de installaties nog gelijktijdig andere werkzaamheden heeft moeten verrichten. Daarnaast kan de rechtbank zonder deugdelijke onderbouwing, die Unica niet heeft gegeven, niet beoordelen in hoeverre al die werkzaamheden door toedoen van TVOR zijn vertraagd en in hoeverre Unica, als gevolg van die door TVOR veroorzaakte vertraging, de bouwplaats en verzekeringen langer in stand heeft moeten laten en meer projectkosten heeft moeten maken. De rechtbank kan daarmee – bij gebreke van een deugdelijke onderbouwing – niet tot het oordeel komen dat Unica op grond van par. 26 lid 7 UAV 2012 recht heeft op bijbetaling van kosten voor extra projectmanagement, extra bouwplaatskosten of verlengde verzekeringen, ook niet voor wat betreft de nutsafhankelijke werkzaamheden die na mei 2024 nog moesten worden uitgevoerd. Unica heeft hiertoe onvoldoende gesteld.
Geen schadevergoeding wegens wanprestatie
5.31.
Unica heeft zich, ten vierde, beroepen op schadevergoeding uit hoofde van wanprestatie (artikel 6:74 BW). Unica voert hiertoe aan dat TVOR is tekortgeschoten in de nakoming van haar verbintenissen, doordat zij haar coördinatieverplichting niet is nagekomen, de nutsvoorzieningen niet tijdig beschikbaar waren en doordat TVOR door allerlei andere aspecten, zoals genoemd in de dagvaarding, Unica niet in staat heeft gesteld om het werk uit te voeren zoals overeengekomen, waardoor Unica grote hinder heeft ondervonden en met aanzienlijke extra kosten is geconfronteerd.
5.32.
Ook deze grondslag faalt. Allereerst heeft Unica onvoldoende deugdelijk gemotiveerd welke coördinatieverplichting of andere verbintenis TVOR niet (deugdelijk) is nagekomen, zodat de stellingen van Unica in zoverre onvoldoende zijn onderbouwd. Weliswaar staat vast dat het voor rekening van TVOR komt dat de nutsaansluiting niet tijdig beschikbaar was, maar voor schadevergoeding op basis van artikel 6:74 BW is, naast verzuim, vereist dat
doordie tekortkoming
schadeis ontstaan. De stelplicht en bewijslast van dat oorzakelijk (condicio sine qua non) verband tussen de schade en de tekortkoming rusten op Unica. Dat betekent dat het aan Unica is om tegenover de betwisting van TVOR voldoende gemotiveerd te stellen (en zo nodig te bewijzen) dat als de nutsaansluitingen wel op tijd beschikbaar waren geweest, Unica haar werk eerder had kunnen opleveren en (deels) geen extra kosten voor projectmanagement, bouwplaats instandhouding en verlenging van verzekeringen had hoeven maken. Unica heeft onvoldoende gesteld om dat te kunnen concluderen. De rechtbank verwijst daartoe naar dezelfde overwegingen als hiervoor onder r.o. 5.30 zijn weergegeven.
5.33.
De vordering tot vergoeding van extra projectmanagementkosten, extra bouwplaatskosten en extra verzekeringen wordt dus afgewezen.
Langere looptijd – opslag van materialen en verstrijken reclamatietermijn armaturen
5.34.
Unica stelt dat zij materialen en armaturen volgens planning heeft ingekocht die vervolgens door vertraging gedurende lange tijd elders moesten worden opgeslagen. Unica stelt dat bij montage van de armaturen bleek dat 220 armaturen gebrekkig waren, terwijl de reclamatieperiode toen al verstreken was. Unica vordert € 75.001,- aan opslagkosten en € 29.143,- aan meerkosten voor de gebrekkige armaturen.
5.35.
Hoewel Unica dit niet concreet toelicht, begrijpt de rechtbank dat Unica bijbetaling vordert op basis van 26 lid 7 UAV 2012. Unica heeft echter niet aan de hand van een goedgekeurd tijdschema inzichtelijk gemaakt in hoeverre en om welke reden de planning is gewijzigd en waarom Unica in dit geval op basis van de voorwaarden van par. 26 lid 7 UAV 2012 aanspraak op bijbetaling kan maken. De vorderingen worden dan ook afgewezen.
Langere looptijd – kosten verlengde garantie en onderhoud
5.36.
Unica stelt dat zij de garanties voor al aangebrachte installaties moet verlengen, omdat door de vertraagde oplevering in de verhouding Unica-TVOR de garantieperiode veel later aanvangt. Ook dient Unica hierdoor langer in te staan voor de installaties en daaraan in bepaalde gevallen ook (onderhouds)werkzaamheden te verrichten. Unica vordert hiervoor een percentage van 1% over de het deel van de aanneemsom dat ziet op materialen.
5.37.
Unica heeft niet duidelijk gesteld wat de juridische grondslag van deze vordering is. Daarnaast heeft Unica niet toegelicht waar het door haar gevorderde percentage op is gebaseerd. De vordering dient dus bij gebrek aan deugdelijke onderbouwing te worden afgewezen.
Verschuiving werkzaamheden naar latere datum (loonkosten, opslagkosten, onderaannemers)
5.38.
Unica stelt dat door aan TVOR toe te rekenen vertraging veel werkzaamheden later zijn uitgevoerd dan voorzien. Voor de Overeenkomst Casco geldt volgens Unica dat:
  • 10% van het werk zou worden uitgevoerd in 2020, dat is opgeschoven naar 2021;
  • 40% van het werk zou worden uitgevoerd in 2021, daarvan is 26% verschoven naar 2022;
  • de overige 50% zou worden uitgevoerd in 2022, daarvan is 27% verschoven naar 2023.
5.39.
Voor de Overeenkomst Parkeergarage geldt volgens Unica dat 10% van het werk is verschoven van 2021 naar 2022 en dat 60% is verschoven van 2022 naar 2023. Daarbij komt het werk aan de sprinklerleidingen, dat voor 90% niet kon worden uitgevoerd in het jaar waarin het was ingepland, aldus – nog steeds – Unica.
5.40.
Unica vordert in verband met deze tijdsverschuivingen een bedrag van € 56.856,- aan hogere loonkosten en een bedrag van € 192.041,- aan gestegen kosten van generieke materialen. Ook stelt Unica dat zij door het verschuiven van werkzaamheden is geconfronteerd met:
  • een gestegen prijs van leverancier Fortezza voor de deurautomaten en het Bringme toegangscontrolesysteem;
  • een gestegen prijs van onderaannemer Provarmo voor het installatiewerk aan de vloerverwarming, dat van 2022 naar 2023 is verschoven;
  • een gestegen prijs van de leverancier Airpro, bij wie de luchtkanalen niet in 2020 maar pas in 2023 konden worden ingekocht.
Unica vordert voor deze gestegen kosten van derden in totaal € 181.185,29.
5.41.
Naar de rechtbank begrijpt, beroept Unica zich als grondslag voor deze vorderingen op par. 26 lid 7 UAV 2012. Op grond van haar stelplicht dient Unica, aan de hand van een goedgekeurde planning, inzichtelijk te maken dat door TVOR wijzigingen zijn aangebracht in de tijdsplanning en dat Unica een aanspraak heeft op bijbetaling omdat meer van Unica werd verlangd dan redelijkerwijs van haar kon worden gevergd.
5.42.
Voor de gestelde verschoven werkzaamheden in de parkeergarage en de sprinklerleidingen heeft Unica geen planning laten zien. Deze vordering is reeds daarmee niet door Unica onderbouwd.
5.43.
Met betrekking tot het gesteld verschoven werk uit de Overeenkomst Casco heeft Unica verwezen naar de door haar opgestelde planningsvergelijking voor het West-gebouw (productie 35), waarin Unica voor verschillende werkzaamheden het tijdspad in de vastgestelde planning van 15 december 2020 heeft afgezet tegen de daadwerkelijke uitvoeringsperiode. Unica heeft echter niet nader toegelicht dat en waarom de vertraagde uitvoeringsduur van de ingetekende werkzaamheden door TVOR is veroorzaakt en waarom Unica ter zake een aanspraak op bijbetaling uit hoofde van par. 26 lid 7 UAV 2012 heeft. Bovendien sluit het overzicht niet aan bij de door Unica gestelde percentages. Zo starten de werkzaamheden van Unica volgens de planning van 15 december 2020 pas in 2021, wat niet aansluit bij de stelling van Unica dat 10% van het werk volgens de planning in 2020 zou worden uitgevoerd. De percentages van de verschoven werkdelen zijn zelf niet door Unica onderbouwd en Unica heeft niet toegelicht hoe de gestelde percentages concreet aansluiten bij de verschoven werkonderdelen die in productie 35 zijn weergegeven.
5.44.
Ook ten aanzien van de vorderingen met betrekking tot de drie leveranciers (Fortezza, Provarmo en Airpro) geldt dat Unica tegenover de betwisting van TVOR voldoende deugdelijk en inzichtelijk moet stellen dat aan de vereisten voor bijbetaling op grond van par. 26 lid 7 UAV 2012 is voldaan. Unica stelt dat zij met hogere inkoopprijzen is geconfronteerd voor de deurautomaten en Bringme-installaties als gevolg van het verschuiven van werkzaamheden van 2022 naar 2023 en te late besluitvorming van TVOR, maar Unica heeft dit verder niet aan de hand van een planning onderbouwd. Datzelfde geldt voor de gevorderde prijsstijgingen met betrekking tot de vloerverwarming en de luchtkanalen. Unica stelt dat die werkzaamheden door toedoen van TVOR zijn vertraagd omdat de voorliggende werkzaamheden vertraagd raakten, maar ook die stelling heeft Unica niet aan hand van een tijdschema inzichtelijk gemaakt en onderbouwd.
5.45.
De door Unica ingestelde vordering tot vergoeding van gestegen kosten voor lonen, materialen en derden wordt dan ook afgewezen.
bijbetaling VTW’s
5.46.
Unica vordert bijbetaling voor een aantal VTW’s die Unica in uitvoering heeft genomen. Het betreft meerwerk dat na de contractuele opleverdatum in januari 2023 is uitgevoerd. Unica stelt dat TVOR Unica voor dit meerwerk niet kon houden aan de (niet kostendekkende) prijzen uit 2020 die zijn opgenomen in het calculatieschema (bijlage 7 bij de Overeenkomsten). Door Unica wel aan die prijzen vast te houden vergde TVOR meer van Unica dan TVOR redelijkerwijs van Unica zou mogen verlangen, aldus Unica.
5.47.
De vordering van Unica betreft allereerst het loodgieterswerk en elektrawerk uit VTW U.085 (afbouw koopwoningen). Daarop gaat de rechtbank hierna afzonderlijk in. Unica heeft ook een voor een aantal andere VTW’s (opgesomd in haar productie 40) aanspraak gemaakt op bijbetaling van een bedrag van in totaal € 163.026,-. Die vordering kan niet slagen. Op grond van par. 36 lid 4 UAV 2012 worden bestekswijzigingen verrekend tegen de prijzen die partijen vóór de uitvoering van die wijzigingen zijn overeengekomen. Alle negen in productie 40 genoemde VTW’s zijn door Unica in uitvoering genomen tegen de in de VTW genoemde prijs. Unica stelt dat die uitvoering onder protest is gebeurd, maar dat heeft Unica tegenover de betwisting van TVOR niet onderbouwd. Er moet dan ook van worden uitgegaan dat partijen overeenstemming over de prijs hebben bereikt. Unica kan daar nu niet achteraf van terugkomen.
5.48.
Partijen zijn het erover eens dat Unica met betrekking tot VTW U.085 wél een nadrukkelijk voorbehoud heeft gemaakt en dat ten aanzien van die VTW dus nog geen prijsovereenstemming bestaat, ook al is Unica wel al tot uitvoering overgegaan. Het geschil betreft de posten loodgieterswerk en elektra. Naar de rechtbank begrijpt, komt het geschil neer op de vraag of Unica bij het bepalen van de prijs voor dit meerwerk is gebonden aan de prijzen uit de bijlage 7 van de Overeenkomst of dat Unica hiervoor actuele geïndexeerde prijzen mocht hanteren. Unica stelt dat dit laatste het geval is en dat de door haar opgegeven prijzen (€ 239.471,- voor het loodgieterwerk en € 375.470,- voor de elektra) redelijk zijn.
5.49.
Het geschilpunt vraagt om uitleg van de afspraken die partijen omtrent het meerwerk met elkaar – als professionele partijen – hebben gemaakt. Partijen hebben in de artikelen 2 en 3 van de Overeenkomsten regelingen opgenomen voor de vaststelling van prijzen voor meerwerken en bestekswijzigingen. Het is niet in geschil dat VTW U.085 niet ziet op de drie specifieke meerwerken die in artikel 2.2 van de Overeenkomst Casco zijn genoemd, waarvan de (vaste) prijzen in bijlagen 4, 5 en 6 zijn opgenomen. Het werk uit VTW U.085 betreft een (overige) bestekswijziging als bedoeld in artikel 3 van de Overeenkomsten. Daarin staat dat de prijzen van bestekswijzigingen worden bepaald overeenkomstig het calculatieschema dat is opgenomen in bijlage 7. In bijlage 7 is een calculatieschema opgenomen met uurtarieven voor arbeid, per functie gespecificeerd (bijvoorbeeld € 51,50 voor monteur, € 108,- voor projectmanager, € 68,50 voor engineer etc.), en met opslagpercentages (materiaal, derden, intercompany en winst). Nergens is vermeld dat deze prijzen en percentages kunnen worden geïndexeerd en/of aan verandering onderhevig zijn. Dat impliceert een vastheid in prijs gedurende het werk, ook al staat dat laatste niet met zoveel woorden in artikel 3 of in bijlage 7. Weliswaar is in artikel 2.3 voor de aanneemsom en de meerwerkprijzen uit artikel 2.2 wél nadrukkelijk bepaald dat die prijzen vast zijn tot einde werk, maar uit dat tekstuele verschil tussen artikel 2.3 en artikel 3 mag naar het oordeel van de rechtbank niet
a contrarioworden afgeleid dat de in artikel 3 genoemde prijzen dus
nietvast zijn tot einde werk. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, valt immers niet in te zien wat de zin van artikel 3 en het bijbehorende calculatieschema is, als Unica vervolgens bij uitvoering toch niet aan de prijzen uit dat schema zou zijn gebonden en voor bestekswijzigingen met actuele (kostendekkende) prijzen zou mogen rekenen. De rechtbank ziet in de tekst van artikel 3 en bijlage 7 geen aanknopingspunten voor de ‘knip’ die Unica thans maakt, namelijk dat Unica voor bestekswijzigingen die ná de oorspronkelijke contractuele opleverdatum (volgens Unica komt dit neer op januari 2023) worden uitgevoerd niet meer aan de prijzen in bijlage 7 kan worden gehouden. Unica heeft ook geen andere feiten en omstandigheden gesteld die een dergelijke lezing van artikel 3 ondersteunen.
5.50.
Op grond van de Overeenkomsten is Unica voor de berekening van de prijzen van bestekswijzigingen dus aan de prijzen in bijlage 7 gebonden, ook voor werken die na januari 2023 zijn uitgevoerd. Gelet op deze prijsafspraak mocht Unica voor het loodgieterswerk en het elektrawerk uit de bestekswijziging niet met geïndexeerde prijzen rekenen. Voor zover Unica heeft willen stellen dat haar op grond van par. 26 lid 7 UAV 2012 een recht op bijbetaling toekomt, wordt dat verworpen, reeds omdat Unica dit onvoldoende aan de hand van de eisen van par. 26 lid 7 UAV 2012 heeft uitgewerkt en onderbouwd. De vordering van Unica wordt afgewezen.
Onderdekking van kosten als gevolg van inefficiëntie: correctie loondeel montage
5.51.
Unica maakt aanspraak op kosten als gevolg van inefficiëntie, ontstaan doordat het ingeplande personeel van Unica de productie niet conform planning kon realiseren als gevolg van planwijzigingen en oponthoud door beslissingen van TVOR en overige omstandigheden in de risicosfeer van TVOR. Unica stelt dat vanwege het inefficiënte uitvoeringsproces een correctiefactor op de gecalculeerde montage-uren moeten worden toegepast, zowel voor het loondeel van de hoofdopdracht en de VTW’s voor woningen en commercieel als voor het loondeel van de hoofdopdracht en de VTW’s voor de parkeergarage.
5.52.
Unica heeft in de dagvaarding niet duidelijk gemaakt wat de grondslag van deze vorderingen is. Voor zover Unica stelt dat zij als gevolg van door TVOR doorgevoerde planwijzigingen extra ontwerpwerkzaamheden heeft moeten verrichten, had Unica die via de VTW’s in rekening kunnen brengen. Voor zover Unica een beroep op bijbetaling op grond van par. 26 lid 7 UAV 2012 wil doen, had Unica concreet en inzichtelijk moeten stellen in hoeverre door toedoen van TVOR verstoringen op de goedgekeurde planning zijn opgetreden en waarom hierdoor meer van Unica werd verlangd dan redelijkerwijs van haar kon worden gevergd. De enkele stelling van Unica dat zij in de parkeergarage vanwege langdurige wateroverlast en gebrekkige coördinatie van TVOR niet volgens planning kon werken, is hiertoe niet voldoende, erop gelet dat TVOR heeft betwist dat de wateroverlast tot vertragingen op het kritieke pad heeft geleid. Unica had hiertegenover aan de hand van een goedgekeurde planning en de vereisten van par. 26 lid 7 UAV 2012 moeten uitwerken dat en waarom zij een recht op bijbetaling heeft. Dat heeft Unica niet gedaan. De vordering wordt afgewezen.
Extra kosten BIM-model
5.53.
Tot de contractuele verplichtingen van Unica behoorde het vervaardigen van een BIM-model. Unica stelt dat zij extra kosten heeft moeten maken omdat het technisch ontwerp van TVOR omissies bevatte. Onder andere voor de woningen waren geen passende bouwkundige modellen beschikbaar vanuit TVOR, waarin de installaties weergegeven konden worden. Ook waren de modellen die TVOR wel verstrekte, zonder systeemaanpassing niet bruikbaar. Daarnaast werden veel keuzes met betrekking tot de bouwkundige uitvoering te laat genomen en wijzigde TVOR steeds weer bouwkundige informatie, waardoor ook het BIM-model aangepast moest worden, aldus – telkens – Unica. Unica vordert een bedrag van € 205.452,- ter vergoeding van de extra kosten (BIM-modelleur en BIM-coördinator) die Unica hierdoor heeft moeten maken.
5.54.
De rechtbank wijst deze vordering af. Unica beroept zich ter onderbouwing van de gestelde omissies en gebreken in de van TVOR afkomstige ontwerpen en modellen op passages in een BIM-engineeringsoverleg van 24 september 2020. Daaruit blijkt dat de problemen toen al bekend waren, aldus Unica. Dit overleg dateert van vóór het ondertekenen van de Overeenkomsten, in november 2020. Unica heeft in de artikelen 1.5 en 8.3 van de Overeenkomsten verklaard dat zij heeft vastgesteld dat de Contractstukken compleet en uitvoerbaar zijn en dat het uitvoeren van de Contractstukken en het Werk niet tot meerwerk leidt. Zonder nadere motivering, die Unica niet heeft gegeven, valt niet in te zien dat Unica tegen die achtergrond nog extra kosten kan vorderen voor omissies en gebreken in de van TVOR afkomstige informatie die op dat moment al bekend waren.
5.55.
Verder heeft TVOR (onvoldoende weersproken) gesteld dat extra BIM-kosten die het gevolg zijn van bouwkundige planwijzigingen die TVOR na het sluiten van de Overeenkomsten heeft doorgevoerd, zijn verrekend in de op die planwijzigingen betrekking hebbende VTW’s. Zonder onderbouwing, die eveneens ontbreekt, valt dus evenmin in te zien dat Unica nog aanspraak kan maken op extra BIM-kosten in verband met doorgevoerde planwijzigingen.
5.56.
Ten slotte wordt ook het beroep van Unica op kostenvergoeding wegens te laat genomen beslissingen verworpen, omdat Unica niet heeft onderbouwd welke beslissingen te laat zouden zijn genomen en waarom daardoor extra kosten in verband met het BIM-model aan de kant van Unica zijn ontstaan.
Onderdekking van kosten door uitloop
5.57.
Unica stelt dat zij door uitloop van het werk wordt geconfronteerd met onderdekking. Unica heeft in haar aanneemsom een percentage van 10% ten aanzien van toeslag materiaal en uitbesteding gehanteerd, ter dekking van kosten, alsook een percentage van 6% voor winst en risico. De aanneemsom en de planning van Unica gaan uit van een betrekkelijk constante productie. Het werk is in 2024 voor 95% afgerond en gefactureerd, terwijl het projectteam van Unica in 2024 nog amper productie maakt maar ook niet of zeer beperkt elders kan worden ingezet, zodat een groot deel van de kosten van Unica niet wordt gedekt, aldus Unica.
5.58.
Unica vordert vanwege deze onderdekking over 2024 bijbetaling van een bedrag van € 238.208,-, maar Unica licht in de dagvaarding niet duidelijk toe op welke juridische grondslag zij dit beroep op bijbetaling baseert. Voor zover Unica haar beroep op bijbetaling baseert op par. 26 lid 7 UAV 2012, faalt dat. Allereerst heeft Unica onvoldoende aan de hand van een planning onderbouwd dat zij door toedoen van TVOR is vertraagd (zie r.o. 5.29 en 5.30). Bovendien heeft TVOR gemotiveerd betwist dat sprake is van onderdekking: volgens TVOR had Unica met de totale omzet voor de basisopdrachten Casco en parkeergarage en de opgedragen VTW’s voldoende dekking, ook voor 2024. Unica heeft hiertegenover niet onderbouwd dat zij, zelfs nu Unica door toedoen van TVOR is vertraagd, op basis van de maatstaf van par. 26 lid 7 een aanspraak had op bijbetaling vanwege onderdekking. De vordering wordt afgewezen.
Kosten niet verstrekte opdrachten
5.59.
Unica vordert vergoeding van advies- en ontwerp,- en calculatiekosten voor het maken van prijsaanbiedingen voor planwijzigingen en meerwerken, waarvoor TVOR om een prijsaanbieding heeft verzocht maar die uiteindelijk niet in opdracht zijn gegeven. Het gaat om meerdere aanbiedingen voor de afbouw van het hotel en 46 andere aanbiedingen ter waarde van in totaal € 2.833.303,-. Unica vordert voor deze prijsaanbiedingen een bedrag van respectievelijk € 113.870,50 (afbouw hotel) en € 113.332,- (andere aanbiedingen) ter vergoeding van de aan deze aanbiedingen verbonden kosten.
5.60.
Voor de gevorderde vergoeding bestaat geen grondslag. Unica verwijst naar inleidende overweging G van de Overeenkomst Casco, maar daarin staat slechts dat het de intentie is van TVOR om ook de afbouw van het hotel aan Unica op te dragen,
mitspartijen overeenstemming bereiken over de prijs en de overige voorwaarden. In de inleidende overweging staat tevens dat partijen een afzonderlijke overeenkomst zullen sluiten waarin zij nadere afspraken maken over de wijze waarop Unica een prijsaanbieding zal doen voor dit aanvullende werk. Het is gesteld noch gebleken dat zo’n schriftelijke overeenkomst is gesloten. Evenmin heeft Unica gesteld dat zij, overeenkomstig het systeem van par. 36 lid 4 UAV 2012, voorafgaand aan het doen van de genoemde prijsaanbiedingen met TVOR afspraken heeft gemaakt over de vergoeding van de aan de prijsaanbieding verbonden kosten. Nu zij dat heeft nagelaten en het gebruikelijk is offertes zonder kosten uit te brengen, heeft Unica geen aanspraak op vergoeding.
Betaling facturen
5.61.
Unica heeft betaling gevorderd van acht aan TVOR verstuurde facturen, die samen optellen tot € 147.641,-. TVOR heeft niet gemotiveerd betwist dat zij ten aanzien van deze facturen een betalingsverplichting heeft, behalve voor zover het gaat om factuur 25022450 die ziet op nog door TVOR verschuldigde wettelijke handelsrente. TVOR heeft betwist dat zij handelsrente is verschuldigd en Unica heeft tegenover de betwisting van TVOR geen nadere onderbouwing van de gevorderde rente gegeven.
5.62.
Voor die rentefactuur wordt de vordering van Unica afgewezen. Ten aanzien van de overige facturen, opgeteld een bedrag van € 100.059,-, staat wel vast dat Unica een opeisbare vordering op TVOR heeft. TVOR heeft ter zake daarvan een beroep op opschorting en verrekening gedaan. Dit beroep wordt nu nog niet beoordeeld. De rechtbank zal hierna eerst – in reconventie – beoordelen in hoeverre TVOR vorderingen op Unica heeft. Daarna komt de rechtbank op dit beroep terug (zie 5.99).
in reconventie
5.63.
Over de door TVOR gevorderde korting wegens te late oplevering en het beroep op vernietiging van de VTW’s U.197 en U.198 is hiervoor in conventie al een oordeel gegeven. De uitkomst daarvan is dat die vorderingen niet slagen (zie r.o. 5.3 - 5.20). De rechtbank zal hierna de overige vorderingen in reconventie bespreken. Daarbij komt de gevorderde korting voor niet tijdig herstel van opleverpunten als eerste aan de orde, omdat dit verreweg de grootste en meest verstrekkende vordering van TVOR is.
korting op de aanneemsom wegens niet tijdig herstel van de opleverpunten
5.64.
TVOR vordert betaling van een korting op de aanneemsom, op grond van artikel 7.2 van de Overeenkomsten, wegens het niet tijdig herstellen van de door partijen vastgestelde opleverpunten. TVOR vordert inmiddels, na de laatste eisvermeerdering, een korting van in totaal € 13.465.368,12 (over de periode 9 januari 2025 - 5 juni 2025). Unica heeft primair als verweer aangevoerd dat de vordering moet worden afgewezen omdat TVOR in dit geval haar recht om een korting te vorderen heeft verwerkt. Dit verweer slaagt. De rechtbank licht hierna toe waarom.
5.65.
Partijen zijn in artikel 7.2 een systeem voor de afhandeling van opleverpunten overeengekomen dat gelijkenissen vertoont met het systeem van oplevering van het werk zelf. Partijen hebben in de PvO’s van 9 en 11 juli 2024 genoteerd wat de opleverpunten zijn die Unica moet herstellen en afronden. Partijen zijn vooraf een uiterste datum overeengekomen waarop Unica dit herstelwerk moet hebben afgerond. Die uiterste datum is door partijen in de PvO’s vastgesteld op 9 januari 2025. Die datum is een belangrijk omslagpunt, ook omdat Unica op grond van artikel 7.2 bij niet tijdige afhandeling van de opleverpunten (uitgezonderd een situatie van overmacht) een omvangrijke korting op de aanneemsom verschuldigd is, te berekenen volgens de systematiek van artikel 7.1.
5.66.
De systematiek van artikel 7.2 brengt daarmee – analoog aan de systematiek van oplevering – naar zijn aard ook met zich dat als Unica vóór de afgesproken uiterste datum meldt dat de opleverpunten zijn afgerond, dan ook op TVOR een verplichting rust om op de gereedmelding te acteren en het herstelwerk binnen een redelijke termijn te keuren. Dat een verplichting tot tijdige keuring van het herstelwerk in de partijafspraak besloten ligt, volgt ook uit de houding die TVOR aanvankelijk na de oplevering tussen september en november 2024 heeft aangenomen. Zo heeft M3E namens TVOR begin en eind november 2024 met Unica het verrichte herstelwerk aan de opleverpunten in de parkeergarage bekeken. En TVOR heeft op 18 september 2024 met Unica de actuele stand van zaken met betrekking tot de opleverpunten van casco en commercieel geëvalueerd, waarna TVOR de besproken stand van zaken schriftelijk heeft vastgelegd en aan Unica heeft bericht dat TVOR de stand van zaken met betrekking tot de opleverpunten en de opnamerapporten van M3E steekproefsgewijs zal controleren en haar bevindingen zal delen met Unica. Daaruit blijkt dat ook TVOR vindt dat zij niet mag stilzitten en dat van haar een actieve houding wordt verwacht als het gaat om het afrondingsproces van de opleverpunten.
5.67.
De rechtbank stelt vast dat Unica vervolgens op 29 november 2024 aan TVOR heeft bericht dat alle openstaande opleverpunten aan de parkeergarage waren afgehandeld en dat dit de dag ervoor samen met M3E was vastgesteld. In datzelfde bericht heeft Unica gemeld dat ook alle openstaande punten uit het PvO casco en commercieel waren afgehandeld, met uitzondering van een aantal zaken waarvoor actie van TVOR was vereist. Unica heeft met de e-mail van 29 november 2024 de bijgewerkte versies van de PvO’s meegestuurd. Hiermee heeft Unica duidelijk richting TVOR gecommuniceerd dat alle opleverpunten volgens Unica waren hersteld en afgerond en dat aan TVOR werd gevraagd om te bevestigen of de afmelding wel of niet akkoord was. Daarop is geen reactie van TVOR gekomen. Evenmin heeft TVOR gereageerd toen Unica op 19 december 2024 opnieuw alle op 29 november 2024 verstrekte PvO-stukken aan TVOR verstuurde, met de mededeling dat Unica hier nog geen terugkoppeling vanuit TVOR op had ontvangen.
5.68.
Vervolgens is de door partijen gestelde uiterste afhandeldatum van 9 januari 2025 stilzwijgend verstreken, zonder dat TVOR op de (herhaalde) gereedmelding van Unica had gereageerd. Pas op 25 februari 2025 volgde een eerste reactie van TVOR toen TVOR meldde dat zij bezig was met een inventarisatie van alle nog openstaande opleverpunten, waarna TVOR vervolgens – voor het eerst – in de eisvermeerdering in reconventie van 13 maart 2025 het standpunt heeft ingenomen dat niet alle opleverpunten tijdig door Unica waren hersteld en dat Unica daarom, met terugwerkende kracht, vanaf 9 januari 2025 een korting was verschuldigd. Dit is te laat. Van TVOR mocht in dit geval worden verwacht dat zij uiterlijk op 9 januari 2025 op de gereedmelding van Unica had gereageerd. Weliswaar stelt TVOR dat er ook vóór februari 2025 voortdurend overleg is geweest over de opleverpunten en dat voor alle partijen kraakhelder was dat de opleverpunten niet waren opgelost, maar die stelling heeft TVOR onvoldoende onderbouwd.
5.69.
Uit het voorgaande volgt dat TVOR niet heeft voldaan aan haar verplichting om het herstel- en afrondingswerk van de opleverpunten na de gereedmelding door Unica tijdig te keuren. Naar het oordeel van de rechtbank heeft dit tot gevolg dat het contractueel afgesproken uiterste oplevermoment (9 januari 2025) geacht moet worden zich door stilzwijgende aanvaarding te hebben voltrokken en dat TVOR de aan dat opleveringsmoment verbonden contractuele rechten – in dit geval het uit artikel 7.2 voortvloeiende recht op een korting op de aanneemsom – niet meer kan uitoefenen.
5.70.
Het rechtsverlies ziet alleen op de overeengekomen contractuele korting voor te laat herstel van de opleverpunten en niet ook op het recht op nakoming van een eventueel nog bestaande herstelverplichting zelf. Uit de artikelen 7.3 en 7.5 volgt dat het bepaalde in artikel 7.2 onverlet laat dat TVOR nakoming van de Overeenkomsten en herstel van nog bestaande opleverpunten kan vorderen. Uit de eigen stellingen van Unica volgt ook dat TVOR het recht op nakoming niet is verloren: het beroep op rechtsverlies is gevoerd in reactie op de gevorderde korting en Unica heeft zich ook na april 2025 nog steeds bereid getoond om door TVOR geclaimde opleverpunten op te lossen, wat een nog bestaand recht op nakoming impliceert. In hoeverre de opleverpunten allemaal door Unica zijn opgelost hoeft niet door de rechtbank te worden beoordeeld, omdat het geschil in deze procedure, gezien de vordering, alleen draait om de vraag of TVOR de korting kan vorderen, en die vraag is hiervoor negatief beantwoord.
kosten onjuiste VTW’s en gebrekkige werkvoorbereiding
5.71.
TVOR stelt dat door Unica consequent verkeerde meer- en minderwerkopgaven werden gedaan, waardoor TVOR meer calculaties moest controleren en meer overleg moest voeren. Ook was volgens TVOR sprake van gebrekkige werkvoorbereiding die consequent door TVOR moest worden gecorrigeerd. TVOR stelt dat zijzelf en haar adviseurs gemiddeld 24 uur per week hieraan hebben moeten besteden. TVOR vordert hiervoor een bedrag van € 286.500,- aan extra kosten tot en december 2023.
5.72.
De rechtbank wijst deze vordering af. Concreet noemt TVOR ter onderbouwing van haar vordering in productie T-22 zeven VTW’s waarvoor volgens TVOR onjuiste prijsopgaven zijn gedaan. TVOR heeft tegenover de betwisting van Unica echter niet nader onderbouwd dat zij door de gestelde onjuistheden in deze zeven VTW’s (op een totaal van meer dan 300 VTW’s) meer tijd – laat staan 24 uur per week extra gedurende 83 weken – heeft moeten besteden ten opzichte van de hoeveelheid tijd die Unica en haar adviseurs normaal gesproken voor de behandeling van VTW’s hadden ingeruimd. Los van de vraag of er hier enige tekortkoming van Unica is, is het bestaan van schade dus niet onderbouwd. Reeds daarop strandt de vordering.
Minderwerk: vloerverwarming van 4-pijps- naar 2-pijpssysteem
5.73.
TVOR stelt dat in een aantal gevallen sprake is van minderwerken, althans van schadeposten, die moeten worden verrekend. Verrekening van minderwerk vindt op grond van par. 35 lid 1, sub a UAV 2012, onder meer plaats ingeval van bestekswijzigingen. De stelplicht en de bewijslast dat sprake is van bestekswijzigingen en van minderwerk liggen bij TVOR.
5.74.
De eerste geschilpost betreft de vloerverwarming, die is uitgevoerd in een 2-pijpsysteem met een verdeler zonder scheidingswisselaar. TVOR stelt dat hiermee sprake was van een bestekswijziging, omdat de open begroting van Unica, de door Unica aangeleverde offerte van WTH met bijbehorende productspecificaties en de technische specificaties van Eneco allemaal uitgaan van een 4-pijpssysteem met scheidingswisselaar.
5.75.
Unica heeft betwist dat sprake is van een bestekswijziging. Unica voert daartoe aan dat Unica op basis van par. 60.00.50 van het bestek koopwoningen van M3E de installaties moest ontwerpen en realiseren conform de geldende voorschriften, specificaties en ter beschikking gestelde (bouwkundige) tekeningen. Ook schrijft par. 60.11.10-a van het bestek voor dat rekening moet worden gehouden met de Aansluitvoorwaarden Eneco 2011 voor Regio Zuid-Holland en Amstelveen en bijlage 24a bij die Aansluitvoorwaarden. Die bijlage 24a is opgenomen in het bestek en door M3E uitgewerkt op tekening W 50-00-020. Zowel bijlage 24a als tekening W 50-00-020 voorzien in een 2-pijpsinstallatie, zodat geen sprake is van een bestekswijziging, aldus telkens Unica.
5.76.
Gelet op de gemotiveerde betwisting van Unica ligt het op de weg van TVOR om haar stelling dat sprake is van een bestekswijziging voldoende inzichtelijk te onderbouwen (de stelplicht en bewijslast liggen hier bij TVOR). Dat heeft TVOR niet gedaan. Het is niet in geschil dat de door Unica genoemde tekening W. 50-00-020 tot de contractstukken behoort die (mede) de basis van de opdracht van Unica vormen. TVOR stelt weliswaar dat uit die tekening klip en klaar volgt dat er een 4-pijpssysteem zou worden aangebracht, maar TVOR licht die stelling niet toe, terwijl Unica juist het omgekeerde betoogt. Daarnaast wijst TVOR op de omstandigheid dat in par. 60.11 van het bestek koopwoningen staat dat in elk appartement een vloerverwarmingssysteem- c.q. koelsysteem wordt aangebracht waarvan de temperatuur in elke verblijfsruimte individueel regelbaar is, maar TVOR onderbouwt niet waarom daaruit onmiskenbaar volgt dat geen 2-pijpssysteem maar een 4-pijpssysteem moest worden aangelegd. Dat had wel op haar pad gelegen. TVOR heeft ten slotte verwezen naar de in Bijlage 7 opgenomen open begroting van Unica en door Unica aangeleverde offertes. TVOR heeft fragmenten uit die stukken opgenomen in de bijlage bij haar brief aan Unica van 17 oktober 2023, productie T-3. Ook daarvoor geldt dat TVOR – op grond van haar stelplicht – niet kan volstaan met een enkele verwijzing naar die stukken. TVOR moet concreet en inzichtelijk toelichten waarom uit die stukken blijkt dat in de prijsvorming van een 4-pijpssysteem werd uitgegaan. Dat heeft TVOR nagelaten.
5.77.
De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat TVOR tegenover de betwisting van Unica onvoldoende heeft onderbouwd dat Unica op grond van de contractstukken een 4-pijpssysteem met scheidingswisselaar zou leveren en dat daarom sprake is van minderwerk. Deze minderwerkvordering van TVOR wordt dus afgewezen.
Minderwerk: thermische isolatie
5.78.
De rechtbank begrijpt uit VTW U.104 dat in het bestek was voorgeschreven dat de standleidingen moesten worden uitgevoerd in een PE-materiaal met een akoestische isolatie. In het bestek staat ook dat alle leidingen in de schachten thermisch (dampdicht) moeten worden geïsoleerd met mineraalwol omklapschalen, dik 25mm, afgewerkt met aluminiumfolie, om uitwendige condensatie te voorkomen.
5.79.
Uit de door Unica overgelegde correspondentie volgt dat Unica begin 2021 een bestekswijziging heeft voorgesteld. Unica wilde de ventilatiekanalen en de rioolbuizen uitvoeren in Dyka kunststof kanalen in plaats van de in het bestek voorgeschreven materialen. Unica heeft hierover op 8 februari 2021 het volgende aan M3E bericht:
“Wij willen graag i.v.m. de vele voordelen (ondanks het feit dat deze duurder is) kunststof ventilatie instort kanalen toepassen i.p.v. staal.
Het grootste voordeel is dat deze uitermate geschikt is voor tunnelbouw waar veel mensen over de vloer lopen en de beschadiging bijna onmogelijk is.
Ter compensatie van het prijsverschil willen we graag Dyka Sono geluidsarme rioolbuis toepassen in de schachten i.p.v. PE. Deze is inkooptechnisch iets gunstiger voor ons.
(…)”
5.80.
Vier dagen later heeft Unica aan M3E een informatiebrochure toegestuurd over de voorgestelde Dykasono geluidsarme kunststofkanalen. In de begeleidende e-mail schreef Unica:
“Zie in bijlage de presentatie alsmede de technische fiches van Dyka.
Voor alle duidelijkheid, de toepassing van de combinatie Dyka Air ventilatie/Dyka Sono in schachten kan budgetneutraal toegepast worden.
Een ander groot voordeel wat in bovengenoemd presentatie niet wordt genoemd is het logistiek: met l levering wordt de instort voor water-riolering en ventilatie voorzien. Dat is gezien de drukte rondom de bouwplaats en de krapte op de bouw ook een belangrijk argument.”
M3E heeft vervolgens bij e-mail van 22 februari 2021 aan Unica bericht dat TVOR akkoord gaat met Unica’s voorstel voor het alternatief Dyka. Op de bouwvergadering van 3 maart 2021 is de goedkeuring van Dyka als leverancier/onderaannemer vastgelegd.
5.81.
Unica heeft niet betwist dat het gebruikte alternatief Dyka Sono (circa 60% van het leidingwerk) geen thermische isolatie bevat en dat Unica die leidingen ook niet van afzonderlijke thermische isolatie heeft voorzien.
5.82.
TVOR vordert een minderwerkvergoeding omdat een deel van het werk hiermee niet is uitgevoerd. Unica betwist dat zij enige vergoeding verschuldigd is voor het niet thermisch isoleren van de leidingen. Naar de rechtbank begrijpt, stelt Unica zich op het standpunt dat de thermische isolatie is komen te vervallen met de afgesproken wijziging voor het alternatief DykaSono.
5.83.
De rechtbank gaat niet mee in dit standpunt. De DykaSono kunststof buis verving de voorgeschreven PE buis met een akoestische isolatie. Daarmee verviel dus niet automatisch ook de in het bestek voorgeschreven verplichting om de buizen thermisch te isoleren tegen uitwendige condensatie, wat iets anders is dan akoestische isolatie. Het is niet gesteld of gebleken dat partijen in de aanloop naar de overeengekomen bestekswijziging over het vervallen van de thermische isolatie hebben gesproken. Unica heeft ook geen concrete feiten of omstandigheden gesteld die maken dat Unica ervan mocht uitgaan dat met het akkoord van TVOR op de Dyka Sono buis ook de verplichting tot thermische isolatie kwam te vervallen. Op dat onderdeel van het werk is dus geen bestekswijziging overeengekomen. Dat Unica vervolgens de Dyka kanalen zonder thermische isolatie heeft uitgevoerd, komt voor haar rekening en risico.
5.84.
De rechtbank is daarmee met TVOR van oordeel dat Unica een deel van het overeengekomen werk niet heeft uitgevoerd. Unica heeft betwist dat geen van de leidingen thermisch is geïsoleerd; volgens Unica is dit bij het leidingwerk dat niet in DykaSono is uitgevoerd (40% van het totaal) wel gebeurd. TVOR heeft haar andersluidende stelling hiertegenover onvoldoende onderbouwd. De rechtbank gaat ervan uit dat 60% van het leidingwerk niet thermisch is geïsoleerd. TVOR heeft gesteld dat zij voor het gehele minderwerk aanspraak kan maken op een minderwerkvergoeding van € 69.000,-. Nu Unica die berekening niet (voldoende) heeft betwist, is een bedrag van € 41.400,- (60% van de gevorderde vergoeding) als minderwerk toewijsbaar.
Minderwerk: sprinklerleidingen
5.85.
In het bestek staat het volgende over het door Unica uit te voeren werk aan de sprinklerleidingen:
5.86.
Op 16 en 23 december 2021 hebben partijen (de planning van) het werk in de parkeergarage besproken. In het verslag van deze besprekingen staat onder meer:
“Vastgesteld wordt dat de directie geen bezwaar heeft tegen start van de werkzaamheden mits dit geen afbreuk aan de eindkwaliteit van het product. Tevens wordt besproken dat de sprinklerinstallatie na het aanbrengen wordt geconserveerd. En dat er om die reden geen bezwaar is tegen een vochtige kelder.”
5.87.
In het verslag van de bouwvergadering van 13 april 2022 staat onder meer het volgende:
“ [naam 3] (coater) is gestart in week 12, week 15 wordt er gestart met coaten. Schoonmaakwerkzaamheden hebben positief effect gehad. De garage toont weer bijna als nieuw. Unica is nog niet gestart. Aan Unica het verzoek dat zij in week 16 gaan starten.”
5.88.
De rechtbank is het met Unica eens dat uit de bovengenoemde bestekbepaling niet volgt dat Unica de sprinklerleidingen zou verven. Er is alleen overeengekomen dat Unica de leidingen in een nader te bepalen RAL-kleur zal uitvoeren en de leidingen van een menielaag zal voorzien.
5.89.
Tussen partijen is niet in geschil dat de sprinklerleidingen na het aanbrengen zijn gaan roesten. TVOR stelt dat dit komt doordat Unica geen deugdelijke menielaag op de leidingen heeft aangebracht. Unica heeft dat betwist. Unica heeft aangevoerd dat tussen partijen is besproken dat TVOR de sprinklerleidingen na het aanbrengen zou conserveren. Dat vervolgens corrosie is ontstaan, ligt volgens Unica niet aan de kwaliteit van de werkzaamheden van Unica maar aan de vochtige omstandigheden in de parkeergarage.
5.90.
TVOR heeft niet (voldoende) betwist dat zij zelf de sprinklerleidingen na het aanbrengen heeft laten coaten en dat rondom het aanbrengen van de leidingen sprake was
van wateroverlast en hoge vochtigheidsgraad in de parkeergarage. Het ligt dan op de weg van TVOR om te onderbouwen dat (en waarom) de opgetreden corrosie is terug te voeren op onvoldoende kwaliteit in het door Unica geleverde werk. Dat heeft TVOR niet gedaan.
5.91.
TVOR heeft nog gesteld dat door Unica nooit is gemeld dat het vochtige klimaat een ongunstige invloed op de kwaliteit van de werkzaamheden zou hebben. Unica heeft dit betwist; volgens Unica heeft zij wel degelijk meermalen gewezen op de onvoldoende omstandigheden in de parkeergarage wat betreft de luchtvochtigheid en wateroverlast. Dat dit is besproken, wordt onderbouwd door het hiervoor weergegeven verslag van de vergaderingen van eind december 2021, waaruit blijkt dat de hoge luchtvochtigheid is besproken, maar dat dit voor de directie geen bezwaar vormde om het werk te starten omdat de leidingen zouden worden geconserveerd. Daarnaast ondersteunt het verslag van de bouwvergadering van 13 april 2022 dat niet op verzoek van Unica maar op verzoek van TVOR toch is gestart met het aanbrengen van de sprinklerleidingen: in het verslag staat immers dat het verzoek om in week 16 te starten
aan Unicawordt gedaan. TVOR heeft hiertegenover onvoldoende onderbouwd dat de opgetreden corrosie voor rekening van Unica moet komen, omdat Unica hier, in strijd met een op haar rustende verplichting, onvoldoende voor zou hebben gewaarschuwd.
5.92.
Aldus heeft TVOR onvoldoende onderbouwd dat zij hetzij uit hoofde van minder werk, hetzij uit hoofde van wanprestatie, aanspraak kan maken op vergoeding van een bedrag van € 50.900,- voor het opnieuw conserveren en schilderen van de leidingen.
kosten aanvullend installatietoezicht
5.93.
TVOR stelt dat tijdens de uitvoering bleek dat de werkzaamheden van Unica niet voldeden aan de eisen die daaraan werden gesteld en dat de kwaliteit van het werk van Unica te wensen overliet. Toen bij het sluiten van de schachten bleek dat Unica de contractueel overeengekomen akoestische en thermische isolatie niet had aangebracht op de leidingen, heeft TVOR besloten om vanaf juni 2022 extra installatietoezicht en bouwplaats inspecties te gaan uitvoeren. Omdat het aantal fouten van Unica bleef toenemen en de overeengekomen kwaliteit achterweg bleef, is TVOR vanaf april 2023 ook intensiever directietoezicht gaan uitoefenen op de werkzaamheden van Unica. De kosten van het aanvullende installatietoezicht, de bouwplaatsinspecties en de directievoering bedragen € 214.625,-. Die kosten komen op grond van par. 33 UAV 2012 voor rekening van Unica, aldus nog steeds TVOR.
5.94.
Voor een vergoeding van extra toezichtkosten op basis van par. 33 UAV 2012 is in de eerste plaats vereist dat de directie naar aanleiding een vermoeden van onvoldoend werk maatregelen heeft genomen om vast te stellen of dat wel of niet het geval is. De stelplicht en bewijslast dat zulke maatregelen zijn genomen (en dat de kosten daarvan voor rekening van Unica komen, omdat gebleken is dat sprake was van onvoldoend werk), liggen bij TVOR. TVOR vordert vergoeding van toezicht- en inspectiekosten van M3E over de periode augustus 2022 tot en met juni 2024, maar M3E was sowieso gedurende het hele project aangewezen als directievoerder en moest uit dien hoofde sowieso al tijdens het hele traject toezicht uitoefenen op de uitvoering van het werk en op de naleving van de overeenkomst (par. 3 lid 6 UAV 2012). TVOR heeft tegenover de betwisting van Unica onvoldoende onderbouwd dat de kosten van M3E die TVOR nu in rekening brengt, verband houden met extra toezichtmaatregelen die zijn genomen naar aanleiding van een vermoeden van onvoldoend werk. TVOR heeft reeds daarmee onvoldoende gesteld dat zij op grond van par. 33 UAV 2012 aanspraak kan maken op vergoeding van (een deel van) die kosten. De vordering wordt dan ook afgewezen.
Kosten boren meterkasten en schadeherstel
5.95.
TVOR stelt dat Unica bij het ontwerp en uitvoering van de instortvoorzieningen voor de meterkasten de van toepassing zijnde richtlijn IWUN no 06285 niet heeft gevolgd, waarin is voorgeschreven op welke positie leidingen voor nutsvoorzieningen moeten komen en welke afstand de sparingen tot elkaar moeten hebben. Hierdoor zijn de voorgeschreven sparingen in de meterkasten niet uitgevoerd of op de verkeerde plek aangebracht. Daarnaast had Unica bij diverse strangen één kabeldoorvoer voorzien, terwijl het ontwerpkabeltracé van Stedin en het bestek huurappartementen en koopappartementen twee strangen voorschreven omdat bij gebouwen onder de 70 meter maximaal zeven appartementen via één strang van elektra mogen worden voorzien, aldus – nog steeds – TVOR. TVOR verwijst ter onderbouwing hiervan naar het verslag van de opname van de meterkasten, uitgevoerd door M3E op 30 november 2023, waaruit blijkt dat de meterkasten op een groot aantal punten niet voldoen. TVOR stelt dat zij voor het herstel van deze gebreken een bedrag van € 223.326,- aan boor- en herstelwerkzaamheden heeft moeten uitvoeren (€ 110.006,- aan boorkosten en € 113.320,- aan herstel van schade van de boorwerkzaamheden) en stelt dat Unica – op grond van het voorgaande – voor die kosten aansprakelijk is.
5.96.
Unica heeft op zichzelf niet betwist dat in een aantal meterkasten sparingen niet op de juiste afstand zijn aangebracht of sparingen ontbreken, zoals M3E op 30 november 2023 heeft vastgesteld, maar volgens Unica komt dit niet voor haar rekening. Enerzijds omdat de opmerkingen van M3E deels betrekking hebben op sparingen die [bedrijfsnaam] in 2021 op directe aanwijzing van TVOR niet conform de sparingstekeningen van Unica heeft aangebracht, om constructieve redenen. Dit heeft TVOR volgens Unica ook erkend, want TVOR heeft op dit punt een meerwerk aan Unica opgedragen door middel van VTW U.239 (waarin staat dat foutieve sparingen het gevolg zijn van constructie redenen of door TVOR doorgevoerde wijzigingen). Daarnaast had M3E planwijzigingen met KPN en Ziggo afgestemd, waardoor voorzieningen in de meterkast in de meterkasten moesten worden aangepast of uitgebreid. De afwijkingen die daarop betrekking hebben zijn evenmin tekortkomingen van Unica maar aanvullende werkzaamheden die het gevolg zijn van wijzigingen. Ook dat heeft TVOR volgens Unica erkend door in VTW U.222 meerwerk op te dragen voor aanpassingen van kabelwegen, sparingsgoten en kabelgoten ten behoeve van de nutsvoorzieningen. Ten slotte betwist Unica dat zij in meterkasten te weinig sparingen heeft opgegeven; dit blijkt volgens Unica ook niet uit het verslag van M3E van 30 november 2023. En bovendien kan een groot deel van de geclaimde boorkosten sowieso geen betrekking hebben op de meterkasten omdat die boorkosten uit 2023 dateren en de boorwerkzaamheden in de meterkasten pas in 2024 zijn uitgevoerd, aldus Unica.
5.97.
Gelet op deze gemotiveerde betwisting van Unica ligt het op de weg van TVOR om nader toe te lichten en te onderbouwen dat de door M3E geconstateerde ontbrekende of verkeerd geplaatste sparingen in de meterkasten het gevolg zijn van fouten van Unica. Dat heeft TVOR niet, althans niet voldoende gedaan. TVOR heeft door middel van het inbrengen van productie T-92 nog wel willen aanvoeren dat, anders dan Unica stelt, uit het verslag van M3E wel degelijk blijkt dat Unica in sommige meterkasten in te weinig kabeldoorvoeren heeft voorzien. Dat volgt evenwel niet uit de productie. Relevant daartoe is dat de productie naar de kern een door TVOR opgestelde “repliek” is op de betwisting van Unica, waarin evenwel geen onderbouwde stellingen zijn ingenomen waaruit volgt dat de door M3E geconstateerd gebreken het gevolg zijn van fouten van Unica. De rechtbank is van oordeel dat TVOR ook op dit punt onvoldoende heeft onderbouwd dat sprake is van een fout van Unica. De vordering wordt dan ook afgewezen.
In conventie en in reconventie
Verrekening openstaande facturen met tegenvorderingen TVOR
5.98.
Kort samengevat komt het hiervoor gegeven oordeel in conventie en reconventie op het volgende neer. Unica heeft recht op termijnverlenging tot 11 juli 2024. Voor het overige is niet komen vast te staan dat Unica een vordering op TVOR heeft, behalve ten aanzien van de betaling van een bedrag van € 100.059,- voor nog niet betaalde facturen. De enige vordering die TVOR op Unica heeft, betreft een bedrag van € 41.400,- aan minderwerk voor het ontbreken van thermische isolatie op een deel van de leidingen. Voor het overige zijn ook de door TVOR gestelde vorderingen niet komen vast te staan.
5.99.
TVOR heeft een beroep op opschorting van haar betalingsverplichtingen voor de facturen gedaan vanwege het aanhoudende verzuim van Unica. Gelet op het subsidiair gedane beroep op verrekening, gaat de rechtbank ervan uit dat de opschorting is gedaan vanwege de tegenvorderingen die TVOR in deze procedure tegen Unica heeft ingesteld.
Die tegenvorderingen zijn, behalve voor een bedrag van € 41.400,-, niet komen vast te staan. Het is niet betwist dat TVOR bij die uitkomst het verschuldigde factuurbedrag van € 100.059,- tot dit bedrag van € 41.400,- heeft mogen opschorten. Evenmin heeft Unica betwist dat TVOR het verschuldigde factuurbedrag met deze tegenvordering van € 41.400,- kan verrekenen, conform het daartoe strekkende beroep van TVOR in haar brief van 7 mei 2025. Als onweersproken staat vast dat na verrekening in elk geval een door TVOR te betalen bedrag van € 58.659,- resteert, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf de (subsidiair) gevorderde ingangsdatum van 14 april 2025. De door Unica gevorderde extra verhoging van 2% vanaf 21 april 2025 wordt afgewezen, nu Unica niet heeft gesteld dat aan de vereisten in de UAV voor het inroepen van die verhoging is voldaan.
Onrechtmatige inning bankgaranties van € 357.088,10 door TVOR
5.100. Unica heeft – conform artikel 9.1 van de Overeenkomsten – twee bankgaranties tot 5% van de aanneemsommen gesteld, wat neerkomt op (opgeteld) een bedrag van € 357.088,10. TVOR heeft die bankgaranties op 9 april 2025 ingeroepen op basis van de vorderingen die TVOR in reconventie heeft ingesteld, waaronder de gevorderde kortingen op de aanneemsom. Die vorderingen zijn – behoudens een bedrag voor minderwerk dat al met een eigen vordering van Unica is verrekend – niet komen vast te staan. Het trekken van de bankgaranties is daarmee onrechtmatig. De rechtbank zal TVOR zoals gevorderd veroordelen tot terugbetaling van dit bedrag. Weliswaar volgt uit artikel 9.1 dat Unica nog wel verplicht is om tot het aflopen van de onderhoudstermijn, uiterlijk 15 maanden na oplevering, een bankgarantie ter hoogte van 2,5% van de aanneemsom te stellen, maar de rechtbank zal Unica hiertoe niet verplichten omdat TVOR hiertoe geen vordering heeft ingesteld. Het te betalen bedrag van € 357.088,10 wordt vermeerderd met de wettelijke rente (als bedoeld in artikel 6:119 BW) vanaf 23 april 2025 (datum vermeerdering van eis). De primair gevorderde wettelijke handelsrente wordt afgewezen, want de handelsrente van artikel 6:119a BW is niet verschuldigd bij schadevergoeding.
Schadevergoeding Unica wegens moeten stellen aanvullende bankgarantie
5.101. Unica vordert vergoeding van de kosten van de aanvullende bankgarantie ter hoogte van € 7.850.000,- die op 27 mei 2025 is gesteld naar aanleiding van door TVOR gevorderde korting op de aanneemsom wegens te laat herstel van de opleverpunten.
5.102. Op zichzelf is juist dat TVOR geen korting van Unica kan vorderen en dat TVOR op 27 mei 2025 dus geen vordering had (zie r.o. 5.64 - 5.69 van dit vonnis). De aanvullende bankgarantie is echter niet gesteld door Unica maar door Unica Groep. De daaraan verbonden kosten zijn, zo is althans niet betwist, ook door Unica Groep gedragen. Unica heeft dus geen schade geleden door het stellen van die bankgarantie. Unica Groep mogelijk wel, maar Unica Groep is geen partij in deze procedure. De vordering van Unica moet daarom worden afgewezen.
Schadevergoeding wegens onrechtmatig beslag door Unica
5.103. TVOR vordert in reconventie vergoeding van de schade die zij heeft geleden door de beslagen op de appartementen en haar bankrekeningen, die Unica op 9 april 2024 heeft gelegd. De schade bedraagt volgens TVOR ten minste € 146.241,25.
5.104. Het is vaste rechtspraak dat als beslag wordt gelegd voor een vordering die achteraf geheel ongegrond blijkt, de beslaglegger dan – bijzonder omstandigheden daargelaten – risico-aansprakelijk is voor de gevolgen van het door hem gelegde beslag, dat wil zeggen voor de schade die is geleden door degene te wiens laste het beslag is gelegd (zie o.a. Hoge Raad 15 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1110). Unica heeft de beslagen gelegd als zekerheid voor de in de dagvaarding gevorderde kosten vanwege de vertraging van het werk en de daardoor opgetreden onderdekking en inefficiëntie. Die vordering is in dit vonnis volledig afgewezen. Daarmee is sprake van een onrechtmatig gelegd beslag. Dat Unica wel een vordering heeft met betrekking tot nog niet betaalde facturen maakt dat niet anders, want die facturen dateren pas van na de beslaglegging en het beslag is niet voor die facturen gelegd.
5.105. De kosten voor de bankgarantie die TVOR heeft moeten stellen om de beslagen op te heffen, vormen schade die het gevolg is van het beslag en die voor vergoeding in aanmerking komen. Het gaat dan om de kosten voor de garantie (€ 150,-) en de provisietermijnen (€ 33.037,74). Weliswaar zijn die provisiekosten niet met stukken onderbouwd maar het is aannemelijk dat TVOR provisie aan de bank heeft moeten betalen voor de bankgarantie en de hoogte is niet gemotiveerd door Unica betwist.
5.106. TVOR vordert ook vergoeding van rentekosten die TVOR niet had hoeven betalen als zij het bedrag van de bankgarantie had ingezet om haar schulden af te lossen, maar die rentekosten zijn niet nader toegelicht en met stukken onderbouwd en worden daarom afgewezen. Nu TVOR ondanks aankondiging haar eis niet meer heeft vermeerderd, moet ervan worden uitgegaan dat TVOR overigens geen schade heeft geleden door het beslag. De vordering wordt toegewezen tot een bedrag van € 33.187,74, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 maart 2025 (de datum van de vermeerdering van eis in reconventie, waarin de kosten zijn gevorderd).
5.107. Nu de gelegde beslagen onrechtmatig zijn, komen de kosten van het beslag op grond van artikel 706 Rv niet voor vergoeding in aanmerking.
proceskosten
5.108. Nu Unica in conventie voor het grootste deel in het ongelijk is gesteld, wordt Unica in conventie veroordeeld in de proceskosten. Voor de akte uitlaten producties van 27 juni 2025 zal geen afzonderlijk punt worden toegekend bij de berekening van de advocaatkosten, nu het de eigen keuze van TVOR is geweest om niet ter zitting maar voorafgaand in een akte op de producties van Unica te reageren, dit is zonder voorafgaande toestemming van de rechtbank gedaan. De proceskosten van TVOR worden aldus begroot op:
- griffierecht € 9.825,-
- salaris advocaat € 8.714,- (2,0 punten x liquidatietarief VIII)
- nakosten € 178,- (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 18.717,-
5.109. TVOR is in reconventie voor het grootste deel in het ongelijk gesteld en wordt dus in reconventie veroordeeld in de proceskosten, die aan de kant van Unica worden begroot op:
- salaris advocaat € 10.892,50,- (2,5 punten x liquidatietarief VIII)
- nakosten € 178,- (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 11.070,50
5.110. De door Unica gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
verklaart voor recht dat Unica recht heeft op verlenging van de termijn binnen welke het werk moet worden opgeleverd, voor de Overeenkomst Casco tot 11 juli 2024, en voor de Overeenkomst Parkeergarage tot 9 juli 2024;
6.2.
veroordeelt TVOR tot betaling aan Unica van een bedrag van – na verrekening – € 58.659,- ter betaling van facturen, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW vanaf 14 april 2025;
6.3.
veroordeelt TVOR tot betaling aan Unica van een bedrag van € 357.088,10 in verband met het onrechtmatig trekken van de bankgaranties, te vermeerderen met de wettelijke rente (als bedoeld in artikel 6:119 BW) vanaf 23 april 2025;
6.4.
wijst de vorderingen van Unica voor het overige af;
6.5.
veroordeelt Unica in de proceskosten van TVOR, tot op heden begroot op € 18.717,-, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe; als Unica niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Unica € 92,- extra betalen, plus de kosten van betekening;
6.6.
verklaart de veroordelingen onder 6.2, 6.3 en 6.5 uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
6.7.
veroordeelt Unica tot betaling aan TVOR van een bedrag van € 33.187,74 als schadevergoeding voor onrechtmatig beslag, te vermeerderen met de wettelijke rente (als bedoeld in artikel 6:119 BW) vanaf 13 maart 2025;
6.8.
wijst de vorderingen voor het overige af;
6.9.
veroordeelt TVOR in de proceskosten van Unica, tot op heden begroot op € 11.070,50, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe; als TVOR niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet TVOR € 92,- extra betalen, plus de kosten van betekening;
6.10.
veroordeelt TVOR in de wettelijke rente (als bedoeld in artikel 6:119 BW) over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
6.11.
verklaart de veroordelingen onder 6.7, 6.9 en 6.10 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.E. Alink, mr. B.A. Sturm en mr. M.A. Schueler en in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2025.
type: 2431