ECLI:NL:RBDHA:2025:19182

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 oktober 2025
Publicatiedatum
21 oktober 2025
Zaaknummer
NL23.24043
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen buitenbehandelingstelling asielaanvraag van eiser die met IOM naar Nigeria is vertrokken

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen de buitenbehandelingstelling van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser heeft op 1 september 2022 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 15 augustus 2023 buiten behandeling gesteld. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Op 3 juni 2025 heeft de minister de rechtbank geïnformeerd dat eiser met hulp van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) naar zijn land van herkomst, Nigeria, is vertrokken. De rechtbank heeft partijen gevraagd of een zitting nodig was, maar omdat partijen geen zitting hebben aangevraagd, is het onderzoek gesloten zonder behandeling op zitting.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 20 mei 2025 naar Nigeria is vertrokken en dat hij alle lopende procedures voor het verkrijgen van een verblijfstitel heeft ingetrokken. De gemachtigde van eiser heeft in juni 2025 aangegeven dat het niet gelukt is om contact met eiser te krijgen, en op 3 september 2025 zijn aanvullende gronden van beroep ingediend. De rechtbank oordeelt dat eiser geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep, aangezien hij expliciet heeft ingestemd met de intrekking van zijn verblijfsprocedure en geen prijs meer stelt op internationale bescherming in Nederland. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk en wijst vergoeding van proceskosten af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.24043

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. J.A. Neslo),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] .

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de buitenbehandeling stelling van zijn asielaanvraag. Eiser heeft op 1 september 2022 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 15 augustus 2023 deze aanvraag buiten behandeling gesteld.
1.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.2.
De minister heeft de rechtbank op 3 juni 2025 laten weten dat eiser met hulp van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) naar zijn land van herkomst is vertrokken. De minister heeft op 5 september 2025 een verweerschrift ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of partijen het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting. [2]

Beoordeling door de rechtbank

2. De minister heeft bij zijn brief van 3 juni 2025 een vertrekverklaring overgelegd waaruit blijkt dat eiser op 20 mei 2025 is vertrokken naar zijn land van herkomst, Nigeria. Uit deze verklaring blijkt ook dat eiser alle lopende procedures voor het verkrijgen van een verblijfstitel intrekt. De gemachtigde van eiser heeft in haar reactie van 26 juni 2025 aangegeven dat het niet is gelukt om vast te stellen of eiser naar het buitenland is vetrokken. Er is geprobeerd om contact op te nemen, maar dit is niet gelukt waardoor er bij gemachtigde geen duidelijkheid is over de verblijfplaats van eiser. Vervolgens heeft de gemachtigde van eiser op 3 september 2025 namens eiser aanvullende gronden van beroep ingesteld ingediend tegen het bestreden besluit.
3. De rechtbank is van oordeel dat mag worden uitgegaan van de brief van IOM dat eiser naar Nigeria is vertrokken. De rechtbank leidt uit deze brief af dat eiser expliciet akkoord is gegaan met intrekking van zijn lopende verblijfsrechtelijke procedure en dus geen prijs meer stelt op de door hem gezochte internationale bescherming in Nederland. Hoewel het indienen van de aanvullende gronden van beroep een paar maanden na het vertrek van eiser erop zou kunnen duiden dat de gemachtigde van eiser weer contact met eiser heeft, leidt dit niet tot een ander oordeel. De gemachtigde heeft immers in deze gronden ook niet betwist dat eiser eerder zijn verblijfsprocedure heeft ingetrokken en dat hij is vertrokken naar Nigeria. Verder volgt de rechtbank het standpunt van de minister in het verweerschrift dat de aanvullende beroepsgronden van 3 september 2025 zich lijken te richten tegen een beëindigingsbesluit/intrekkingsbesluit in het kader van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming. In de onderhavige zaak ligt echter de buiten behandeling stelling van eisers asielaanvraag voor.
4. Eiser heeft dus geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. De rechtbank zal dan ook niet ingaan op de beroepsgronden van 28 augustus 2023 en de aanvullende beroepsgronden die de gemachtigde van eiser op 3 september 2025 heeft ingediend.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt de zaak dus niet inhoudelijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Kompier, rechter, in aanwezigheid van F. Metz, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.