ECLI:NL:RBDHA:2025:19223

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 oktober 2025
Publicatiedatum
21 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.17265 en NL25.17267
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning voor arbeid als zelfstandige en verzoek om voorlopige voorziening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning met het doel ‘arbeid als zelfstandige’. De aanvraag werd afgewezen door de minister van Asiel en Migratie op 18 juli 2024, en het bezwaar van eiser tegen deze afwijzing werd op 8 april 2025 eveneens afgewezen. Eiser, geboren in 1982 en van Turkse nationaliteit, heeft sinds 2022 meerdere aanvragen ingediend, waarvan de eerste drie zijn afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 18 september 2025 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.

Eiser voert aan dat er nieuwe feiten en omstandigheden zijn die de afwijzing onterecht maken, waaronder financiële stukken die de levensvatbaarheid van zijn onderneming aantonen. De rechtbank oordeelt echter dat er geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden die niet eerder zijn beoordeeld. De rechtbank stelt vast dat de door eiser overgelegde stukken al in eerdere procedures zijn meegenomen en dat verweerder terecht heeft geoordeeld dat de aanvraag kon worden afgewezen op basis van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, aangezien er inmiddels uitspraak is gedaan in het beroep. Eiser krijgt geen griffierecht terug en er wordt geen vergoeding van proceskosten toegekend. De uitspraak is gedaan door mr. A.M. de Wit, in aanwezigheid van mr. M.E. Jans, griffier, en is openbaar gemaakt op 30 oktober 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.17265 en NL25.17267
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. H. Uzumcu),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. X.R. Schuitemaker).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning met het doel ‘arbeid als zelfstandige’ en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening.
1.1.
Verweerder heeft de aanvraag met het besluit van 18 juli 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 8 april 2025 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 18 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1982 en heeft de Turkse nationaliteit. Eiser wil in Nederland verblijven om arbeid als zelfstandige te verrichten en hij heeft daartoe sinds 2022 meerdere aanvragen ingediend. Zijn eerste drie aanvragen zijn afgewezen en de eerste twee daarvan staan in rechte vast. Op 11 april 2024 heeft eiser een vierde aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning met als doel ‘arbeid als zelfstandige bij [bedrijf] ’.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen omdat niet is gebleken van nieuwe feiten en omstandigheden zoals bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. [1] De door eiser overgelegde stukken zijn beoordeeld in de besluiten die zijn genomen op zijn vorige aanvragen. Verweerder heeft daarbij verwezen naar de beschikkingen van 10 september 2024 (de tweede aanvraag van eiser) en 18 februari 2025 (de derde aanvraag van eiser).
4. Eiser heeft ook beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn derde aanvraag. De rechtbank heeft dat beroep op dezelfde zitting behandeld onder zaaknummer NL25.12842.
Wat vindt eiser in beroep?
5. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte stelt dat niet is gebleken van nieuwe feiten en omstandigheden. Eiser heeft financiële stukken overgelegd waar de levensvatbaarheid van zijn onderneming uit blijkt. Verder heeft eiser, net als in het beroep op de beslissing op zijn derde aanvraag, naar voren gebracht dat het mvv-vereiste ten onrechte wordt tegengeworpen. Ten slotte had verweerder niet af mogen zien van het horen van eiser.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. Nu verweerder de aanvraag van verzoeker met toepassing van artikel 4:6 van de Awb heeft afgewezen, zal de rechtbank beoordelen of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Uit vaste rechtspraak [2] van de hoogste bestuursrechter volgt dat onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet voor dat besluit konden en daarom behoorden te worden aangevoerd en bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet voor het nemen van het eerdere besluit konden en daarom behoorden te worden overgelegd. Nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden rechtvaardigen geen (hernieuwde) toetsing als op voorhand al is uitgesloten dat ermee kan worden afgedaan aan het eerdere besluit.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. Eiser heeft gewezen op de hoorzitting die heeft plaatsgevonden in het kader van de bezwaarprocedure in zijn tweede aanvraag en op de financiële stukken die hij naar voren heeft gebracht in diezelfde bezwaarprocedure en bij zijn derde aanvraag. Verweerder heeft zowel de hoorzitting als de stukken reeds betrokken in de besluitvorming op de tweede en derde aanvragen die eiser heeft ingediend met hetzelfde verblijfsdoel. Verweerder heeft de voorliggende aanvraag dus kunnen afwijzen met toepassing van artikel 4:6 van de Awb.
7. Ten slotte volgt de rechtbank eiser niet in zijn standpunt dat het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen omdat hij in de bezwaarprocedure niet is gehoord. De hoogste bestuursrechter heeft overwogen dat het horen in bezwaar een essentieel onderdeel is van de bezwaarschriftenprocedure en dat de vreemdeling in beginsel wordt gehoord. Verweerder mag slechts van horen afzien als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden van bezwaar niet tot een ander besluit kunnen leiden. [3] Verweerder heeft kunnen vaststellen dat het bezwaar kennelijk ongegrond was en heeft daarom van het horen in de bezwaarfase mogen afzien. [4]

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond.
9. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [5] .
10. Eiser krijgt het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. de Wit, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M.E. Jans, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1161.
4.Dat volgt uit artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.