ECLI:NL:RBDHA:2025:19236

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 oktober 2025
Publicatiedatum
21 oktober 2025
Zaaknummer
09/186019-25
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van voorbereidingshandelingen voor het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing met gemeen gevaar voor goederen

Op 21 oktober 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing. De verdachte, geboren in 2004 en op dat moment gedetineerd, werd beschuldigd van het verwerven en voorhanden hebben van explosieve materialen en andere voorwerpen die bestemd waren voor het plegen van een misdrijf. De rechtbank heeft op basis van de tenlastelegging en het onderzoek op de terechtzitting van 7 oktober 2025 geoordeeld dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig is aan de tenlastegelegde feiten. De verdachte had samen met anderen voorbereidingen getroffen voor een ontploffing bij een woning in Alphen aan den Rijn, wat gemeen gevaar voor goederen met zich meebracht. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Tevens is de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de schadevergoeding van € 1.397,50, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft rekening gehouden met eerdere veroordelingen van de verdachte binnen hetzelfde onderzoek en de impact van het handelen van de verdachte op de slachtoffers.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/186019-25
Datum uitspraak: 21 oktober 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
BRP-adres: [adres 1] , [postcode] te [woonplaats] ,
op dit moment uit anderen hoofde gedetineerd in Justitieel Complex [locatie] , te [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 7 oktober 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. L.E. van der Leeuw en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. M. Baadoudi naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 oktober 2024 te Amsterdam en/of Alphen aan den Rijn, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
ter voorbereiding van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld,
te weten het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing (bij de woning gelegen aan de
[adres 2] in Alphen aan den Rijn), terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor bewoner(s) van de (aangrenzende) woning(en) en/of een of meer andere perso(o)n(en) te duchten is,
opzettelijk voorwerpen en/of stoffen te weten (onder meer)
- een plattegrond en/of adres en/of navigatiesysteem en/of communicatiemiddel(en) en/of
gegevensdragers en/of notities en/of duct-tape, en/of
- een explosief bevattende een springstof, althans een explosief materiaal, en/of
- een ontsteker/activeringsmechanisme,
althans één of meer (grondstoffen voor) materia(a)l(en) geschikt om, al dan niet in combinatie met elkaar, een ontploffing teweeg te brengen,
(kennelijk) bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven, vervaardigd en/of
voorhanden heeft gehad.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Opgave van bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor het feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit bewezen verklaarde feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
De officier van justitie heeft met betrekking tot dit feit eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024329979, van de Districtsrecherche Alphen aan den Rijn-Gouda.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1.
De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 7 oktober 2025;
2.
Het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 1] met nummer PL1500-2025208178-2, opgemaakt op 23 juni 2025;
3.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 29 november 2024 (p. 585 t/m 597);
4.
Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte] , opgemaakt op 9 december 2024 (p. 666 t/m 676).
3.2.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot het ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen. De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 11 oktober 2024 te Amsterdam en Alphen aan den Rijn,
tezamen en in vereniging met anderen,
ter voorbereiding van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld,
te weten het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing bij de woning gelegen aan de
[adres 2] in Alphen aan den Rijn, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is,
opzettelijk voorwerpen en stoffen te weten
- een plattegrond en adres en navigatiesysteem en communicatiemiddelen en
gegevensdragers en duct-tape en
- een explosief bevattende een springstof,
kennelijk bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven en voorhanden heeft gehad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het opleggen van een straf geen doel meer treft, gelet op het feit dat de verdachte reeds veroordeeld is voor zwaardere strafbare feiten binnen hetzelfde onderzoek.
De raadsman heeft verzocht artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) toe te passen en de verdachte schuldig te verklaren zonder strafoplegging.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft in opdracht van een ander persoon tegen betaling samen met anderen voorbereidingshandelingen getroffen voor het teweeg brengen van een ontploffing bij de woning van het slachtoffer. De verdachte is samen met zijn mededaders in een auto naar [stadsdeel] gereden waar zij het explosief hebben opgehaald. Vervolgens hebben zij via Snapchat verdere instructies gekregen en zijn zij met elkaar naar Alphen aan de Rijn gereden, waar het explosief tot ontploffing moest worden gebracht. Dat het uiteindelijk niet tot een ontploffing gekomen is, is enkel en alleen te danken aan het feit dat het slachtoffer de medeverdachten die het explosief zouden plaatsen tegengekomen is en hen aangesproken heeft omdat hij het niet vertrouwde.
Het handelen van de verdachte heeft dan ook een grote impact gehad op het slachtoffer, wat blijkt uit de aangifte en de toelichting op de vordering benadeelde partij die namens het slachtoffer is ingediend. De familieleden van het slachtoffer hebben lange tijd in angst en onzekerheid geleefd en hebben daarnaast veel gevoelens van verontwaardiging en boosheid ervaren, wat ervoor gezorgd heeft dat het slachtoffer tot voor kort in behandeling is geweest bij een (bedrijfs)psycholoog.
Het gericht plaatsen van explosieven bij woningen is in Nederland een groot en toenemend maatschappelijk probleem dat niet alleen bij de (beoogde) slachtoffers tot veel schade, gevoelens van angst en onveiligheid leidt, maar ook bij de samenleving in zijn geheel. Dat de verdachte hieraan een bijdrage heeft geleverd zonder na te denken wat de eventuele gevolgen zouden kunnen zijn en enkel en alleen in de auto is gestapt om wat geld te verdienen, rekent de rechtbank hem dan ook aan.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 26 september 2025. Daaruit blijkt dat de verdachte op 26 juni 2025 in de strafzaak met nummer 09/327979-24 (binnen hetzelfde onderzoek) is veroordeeld voor onder meer het teweegbrengen van een explosie tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Gelet op deze veroordeling is artikel 63 Sr van toepassing en zal de rechtbank daarmee bij de strafoplegging rekening houden.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het reclasseringsadvies over de verdachte van
11 juni 2025, opgemaakt ten behoeve van de strafzaak met parketnummer
09/327979-24, waar de verdachte reeds voor is veroordeeld.
De reclassering ziet criminogene factoren in het sociale netwerk en het psychosociaal functioneren van de verdachte. Ook is er volgens de reclassering bij de verdachte sprake van een beneden gemiddeld intelligentie niveau en cannabisgebruik, wat mogelijk invloed heeft op het dagelijks functioneren van de verdachte. Beschermende factoren ziet de reclassering in de betrokkenheid van de moeder van de verdachte en zijn coach.
Uit de rapportage blijkt voorts dat de verdachte risico’s niet altijd even goed kan inschatten en dat hij zich negatief kan laten beïnvloeden door anderen.
Bij een eventuele strafoplegging adviseert de reclassering een deels voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden:
- meldplicht bij reclassering;
- ambulante behandeling;
- begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
- avondklok;
- contactverbod;
- zich inspannen voor het verkrijgen van inkomen, werk en/of dagbesteding;
- meewerken aan middelencontrole;
- meewerken aan ambulante begeleiding.
Deze voorwaarden zijn reeds aan de verdachte opgelegd in het kader van de veroordeling voor de strafzaak met parketnummer 09/327979-24.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard gemotiveerd te zijn om na zijn detentie met de voorwaarden aan de slag te gaan en zijn leven positief te willen veranderen.
Straf
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij straffen die in vergelijkbare gevallen doorgaans worden opgelegd. In dit geval houdt de rechtbank in het bijzonder rekening met het feit dat de verdachte reeds veroordeeld is voor het veroorzaken van een explosie bij een woning, gepleegd op dezelfde dag als het onderhavige feit, zodat sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 63 Sr. De verdachte heeft hiervoor een lange en deels voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd gekregen, met een groot aantal bijzondere voorwaarden. Daarnaast houdt de rechtbank er rekening mee, gelet op de reclasseringsrapportage, dat de verdachte op het moment van het plegen van het feit de gevolgen van zijn handelen niet volledig heeft kunnen overzien.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen meerwaarde in het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank is wel van oordeel dat aan de verdachte nog een voorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd, mede gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit.
Alles afwegende acht de rechtbank – conform de eis van de officier van justitie – een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met een proeftijd van twee jaren passend en geboden. De rechtbank zal aan deze voorwaardelijke straf geen bijzondere voorwaarden koppelen. Naar het oordeel van de rechtbank bieden de reeds aan de verdachte opgelegde bijzondere voorwaarden voldoende vangnet om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en te bewerkstelligen dat een oplossing wordt gevonden voor de problematiek van de verdachte, teneinde hem de kans te geven zijn leven na vrijlating uit detentie positief te veranderen.

7.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

[benadeelde 1] en [benadeelde 2] hebben zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vorderen een schadevergoeding van € 1.397,50, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat geheel uit immateriële schade. Ook vorderen zij vergoeding van de proceskosten ter hoogte van € 135,00.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering hoofdelijk dient
te worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de
schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank en hierbij verzocht om bij een toewijzing van de vordering benadeelde partij te bepalen dat de vordering hoofdelijk wordt toegewezen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij op grond van artikel 6:106 aanhef en
onder a Burgerlijk Wetboek recht heeft op vergoeding van het nadeel dat de benadeelde partij heeft geleden. De beoogde ontploffing was er immers op gericht om opzettelijk schrik en angst aan te jagen bij de benadeelde partijen en daarmee ander nadeel dan vermogensschade toe te brengen. Daarmee heeft de verdachte met het vereiste oogmerk, als bedoeld in het hiervoor genoemde artikel, gehandeld. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op de vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid vaststellen op de gevorderde € 1.397,50.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 11 oktober 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die
de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De
rechtbank begroot deze kosten tot op heden op € 135,00. Daarnaast wordt de verdachte
veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze
uitspraak nog moet maken.
Omdat de verdachte de strafbare feiten ter zake waarvan schadevergoeding zal worden
toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk
aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de
verdachte, voor zover (een van) de mededader(s) een bedrag aan de benadeelde partij heeft
betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde
partij hoeft te betalen.
De verdachte zal voor het bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij hoofdelijk aansprakelijk voor de schade die door dit feit aan hen is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1397,50, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 11 oktober 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 36f, 46, 47, 63 en 157 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.2 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
medeplegen van voorbereiding van opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden;
bepaalt dat die straf
in zijn geheelniet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
twee jarenvastgestelde
proeftijdniet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
de vordering van de benadeelde partij;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] en
[benadeelde 2] hoofdelijk toe tot een bedrag van € 1.397,50 en veroordeelt de
verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente
daarover vanaf 11 oktober 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan
[benadeelde 1] en [benadeelde 2] ;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij,
begroot op € 135,00, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt
moeten worden;
legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag
van € 1.397,50, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 11 oktober 2024 tot de
dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [benadeelde 1] en [benadeelde 2]
;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag
op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 23 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de
Staat;
bepaalt dat als (een van) de mededader(s) de toegewezen schadevergoeding deels of geheel
aan de benadeelde partij heeft betaald en/of de betalingsverplichting aan de Staat deels of
geheel heeft voldaan, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te
voldoen;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de
benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft
betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Rootring, voorzitter,
mr. L. Amperse, rechter,
mr. G.A. van Essen, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. A.C. Veltink, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 oktober 2025.