ECLI:NL:RBDHA:2025:19242

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 september 2025
Publicatiedatum
21 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.8846
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing opvolgende asielaanvraag van Guinese eiser op grond van onvoldoende bewijs van vervolging

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 29 september 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Guinese eiser die een opvolgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel heeft ingediend. De eiser stelt dat hij wordt gezocht door de Guinese autoriteiten en daarom niet kan terugkeren naar Guinee. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de overgelegde documenten, waaronder een politiecertificaat, onvoldoende bewijs bieden voor de stelling van de eiser dat hij een verdachte is in een strafzaak of dat er een onderzoek naar zijn betrokkenheid bij eerdere gebeurtenissen loopt. De rechtbank concludeert dat de asielaanvraag kennelijk ongegrond is en dat er geen indicaties zijn dat de eiser daadwerkelijk wordt gezocht door de autoriteiten.

De eiser heeft eerder asiel aangevraagd, maar deze aanvraag is afgewezen. De rechtbank heeft in deze procedure de geloofwaardigheid van de verklaringen van de eiser beoordeeld en vastgesteld dat er tegenstrijdigheden zijn in zijn verklaringen. De rechtbank heeft ook de waarde van de overgelegde documenten, zoals een verklaring van een vriend en een rapport van Human Rights Watch, in twijfel getrokken. De rechtbank oordeelt dat de eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij wordt gezocht door de Guinese autoriteiten en dat er geen reden is om het inreisverbod te heroverwegen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt het bestreden besluit van de minister van Asiel en Migratie.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.8846

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. B.J. Manspeaker),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. R.S. Hoogendoorn).

Procesverloop

Eiser heeft op 16 maart 2023 een opvolgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (de asielaanvraag) ingediend.
Bij brief van 20 juni 2024 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens overschrijding van de beslistermijn.
Op 29 augustus 2024 heeft eiser beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op zijn asielaanvraag. Bij uitspraak van 14 november 2024 (zaaknummer NL24.33835) heeft deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, het beroep niet tijdig beslissen gegrond verklaard, verweerder opgedragen op uiterlijk 16 december 2024 een besluit bekend te maken en bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- verbeurd voor elke dag waarmee hij de opgelegde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-.
Bij besluit van 24 februari 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder de opvolgende asielaanvraag van eiser in de algemene asielprocedure afgewezen als kennelijk ongegrond, een inreisverbod voor de duur van twee jaar tegen hem uitgevaardigd en een rechterlijke dwangsom van € 6.900,- toegekend.
De rechtbank heeft het beroep op 11 juli 2025, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening met zaaknummer NL25.8847, op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn gemachtigde, de tolk [naam 1] en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

Inleiding
1.1.
Eiser is geboren op [geboortedatum] 1998 en heeft de Guinese nationaliteit. Hij heeft eerder op 25 juni 2019 asiel aangevraagd in Nederland. Deze aanvraag is bij besluit van
19 maart 2021 in de verlengde asielprocedure afgewezen als ongegrond. Verweerder heeft ongeloofwaardig geacht dat eiser wordt gezocht door de Guinese autoriteiten naar aanleiding van een aangifte van zijn vader. Het tegen dat besluit ingestelde beroep van eiser is bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 28 november 2022, NL21.5267 ongegrond verklaard. Hiertegen heeft eiser verder geen rechtsmiddelen aangewend, zodat het besluit van 19 maart 2021 in rechte vaststaat.
1.2.
Eiser legt aan deze opvolgende asielaanvraag opnieuw ten grondslag dat hij wordt gezocht door de Guinese autoriteiten en daarom niet kan terugkeren naar Guinee. Bij zijn aanvraag heeft eiser een (onvertaalde) kopie van een certificaat van de politie van N’zerekore (afgegeven op 19 januari 2023), een brief van zijn vriend [naam 2] van 20 januari 2023 en een rapport van Human Rights Watch ‘Guinea: Rights at Risk als Promised Transition Derails’ van 2 december 2024 overgelegd.
Het bestreden besluit
2.1.
Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende asielmotieven:
identiteit, nationaliteit en herkomst; en
dat eiser wordt gezocht door de Guinese autoriteiten.
2.2.
Verweerder acht de door eiser opgegeven identiteit, Guinese nationaliteit en herkomst geloofwaardig. Verweerder acht het nog steeds niet geloofwaardig dat eiser wordt gezocht door de Guinese autoriteiten. Dat eiser uit Guinee komt is op zichzelf niet genoeg om een vluchteling te zijn of om een reëel risico op ernstige schade aan te nemen. De vrees voor gevangenisstraf vanwege de aangifte van de vader van eiser is wederom niet aannemelijk gemaakt. Er doet zich volgens verweerder daarom geen asielgrond voor als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.3
Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid en artikel 30b, eerste lid, onder g, van de Vw. Daarbij heeft verweerder betrokken dat de asielaanvraag van eiser een opvolgende asielaanvraag betreft die niet niet-ontvankelijk is verklaard. Tot slot is het inreisverbod volgens verweerder niet onevenredig. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat het gezinsleven met zijn vriendin en dochter door het inreisverbod wordt geschaad.
Beroepsgronden
3.1.
Volgens eiser heeft verweerder het tweede relevante element ten onrechte ongeloofwaardig geacht. In de beroepsgronden voert eiser aan dat gelet op de overgelegde authentieke verklaring van de politie en de verklaring van [naam 2] wel degelijk geloofwaardig moet worden geacht dat eiser door de Guinese autoriteiten wordt gezocht. Dat er een verschil zit in de ondertekening van de kopie van de verklaring van de politie en de authentieke verklaring van de politie is niet van belang. Verder ontkent eiser dat hij in de beroepsfase van de eerdere asielprocedure heeft verklaard dat hij in het bezit is van de originele verklaring van de politie. Op de zitting heeft eiser subsidiair aangevoerd dat met de overgelegde authentieke verklaring een begin van bewijs is geleverd. Verweerder heeft niet aan de op hem rustende onderzoeksplicht voldaan.
3.2.
Ook is het inreisverbod in strijd met eisers recht op familieleven met zijn vriendin en kind als bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM). Verweerder heeft ten onrechte nagelaten onderzoek te doen naar de gezinssituatie.
Beoordeling
De kopie van het politiecertificaat van 19 januari 2023
4.1.
Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de het politiecertificaat van 19 januari 2023 niet kan bijdragen aan de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas. De rechtbank stelt voorop dat niet in geschil is dat dit document echt is. In het dossier zit een onvertaald overgelegde kopie. Volgens eiser blijkt hieruit dat de politie naar hem op zoek is in verband met een aanval door aanhangers van UFDG op aanhangers van RPG op 2 en 3 oktober 2015. De rechtbank volgt deze lezing van eiser niet. De rechtbank leest in de kopie van het politiecertificaat niets anders dan dat de vader van eiser op 22 augustus 2016 bij de politie heeft gemeld dat eiser deelnam aan een aanval van UFDG op leden van de RPG op 2 en 3 oktober 2015 en sindsdien wordt gezocht door de Guinese autoriteiten. Voor de stelling van eiser dat de politiechef zelf heeft verklaard dat eiser wordt gezocht door de Guinese autoriteiten biedt de formulering van de tekst op de kopie onvoldoende aanknopingspunten. De conclusie is dat uit dit stuk niet volgt dat eiser een verdachte is in een strafzaak of dat er een onderzoek naar eisers betrokkenheid bij de gebeurtenissen op 2 en 3 oktober 2015 loopt of liep.
4.2.
Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over deze kopie van het politiecertificaat. In de eerste asielprocedure heeft eiser in beroep een kopie overgelegd van een politiecertificaat dat is afgegeven op 20 april 2021. De rechtbank (zie rechtsoverweging 8.1) heeft destijds op zitting vastgesteld dat gebleken is dat eiser al sinds begin 2022 beschikt over het origineel van dit politiecertificaat, maar er bewust voor heeft gekozen om dit stuk in deze procedure niet in te brengen. Eiser wil namelijk de originele verklaring ten grondslag leggen aan een nieuwe asielaanvraag. Om die reden heeft de rechtbank eerder alleen de overgelegde kopie beoordeeld. Tijdens het gehoor opvolgende aanvraag heeft eiser verklaard dat de in de vorige asielprocedure overgelegde politiecertificaat een kopie is van het in deze opvolgende asielprocedure overgelegde politiecertificaat (zie GOA, p. 5). De kopie die eiser nu heeft overgelegd, ziet echter op een politiecertificaat dat is afgegeven op 19 januari 2023 en kan daarom niet het origineel van de eerder door eiser overgelegde kopie zijn. Toen eiser met deze tegenstrijdigheid door de gehoormedewerker is geconfronteerd heeft hij verklaard dat de inhoud hetzelfde is, maar de datum anders is en het door een ander persoon is getekend (zie GOA, p. 5). Nog daargelaten dat eiser met deze verklaring geen (duidelijk) antwoord geeft op de vraag van de gehoormedewerker of het dus gaat om hetzelfde document, volgt hieruit geen uitleg voor deze tegenstrijdigheid. Hoewel eiser tijdens de zitting (alsnog) uitdrukkelijk heeft erkend dat de kopie die nu voorligt ziet op een nieuw origineel politiecertificaat, heeft hij dit laat in deze asielprocedure en niet uit zichzelf gedaan. Daar komt nog bij dat eiser geen duidelijkheid heeft verschaft over de reden om het oude originele politiecertificaat niet in de eerste asielprocedure te overleggen, waar deze nu is, en welke moeite hij heeft gedaan om hieraan alsnog te komen. De verklaring van eiser (op de zitting) dat de vorige advocaat aangaf dat een kopie voldoende is, hij erop vertrouwde hiermee zijn eerste asielaanvraag afdoende te hebben onderbouwd en daarom niet meer heeft gevraagd om het origineel, heeft verweerder niet hoeven volgen. Zonder nadere toelichting is het moeilijk te rijmen dat eiser de originele verklaring aan een nieuwe asielaanvraag ten grondslag wilde leggen terwijl hij tegelijkertijd destijds het vertrouwen had dat een kopie afdoende zou zijn. Daar komt ook nog bij dat eiser niet (goed) heeft kunnen uitleggen waar de op 20 april 2021 afgegeven origineel is gebleven. Voor zover eiser stelt dat hij geen informatie hierover meer kan opvragen bij [naam 2], omdat hij inmiddels het contact met hem is verloren, komt dat voor zijn rekening en risico.
4.3.
Verweerder mag van eiser verwachten dat hij ook over het originele politiecertificaat consistent, voldoende concreet en uitgebreid, kan verklaren, nu dit raakt aan de kern van zijn opvolgende asielaanvraag. Gelet hierop heeft verweerder niet ten onrechte gesteld dat eiser vage verklaringen heeft afgelegd over hoe [naam 2] het origineel heeft verkregen. In de vorige asielprocedure heeft de rechtbank geoordeeld dat onduidelijk is hoe eiser op de hoogte is geraakt dat hij werd gezocht (zie rechtsoverweging 7). Eiser heeft nagelaten hierover in deze nieuwe asielprocedure meer duidelijkheid te geven. Meer dan dat zijn vriend [naam 2] het originele politiecertificaat op 19 januari 2023 bij de politie heeft opgevraagd en dat [naam 2] daarbij geen problemen heeft ondervonden heeft eiser op dit punt niet verklaard (zie GOA, p. 4). Verweerder stelt terecht dat eiser bijvoorbeeld niet heeft kunnen verklaren over hoe [naam 2] twee keer aan vertrouwelijke politiedocumentatie is gekomen, terwijl eiser lange tijd het contact met [naam 2] was verloren en hoe het kan dat ook dit origineel verloren is gegaan. Op de zitting heeft eiser desgevraagd niet kunnen uitleggen welke procedure [naam 2] heeft gevolgd bij het opvragen van het politiecertificaat, of [naam 2] daarbij identificerende documenten heeft moeten overleggen en in welke periode eiser via Facebook contact heeft gehad met [naam 2].
4.4.
Verweerder heeft verder terecht gesteld dat er verschillen zijn tussen de in deze en de vorige asielprocedure overgelegde kopieën. Verweerder heeft overwogen dat de ondertekening van en opgenomen data in dit politiecertificaat afwijkt van het eerdere politiecertificaat. Het ene politiecertificaat verwijst naar de aanval van UFDG op RFD op 2 en 3 oktober 2015 en is ondertekend door [naam 3]. Het andere politiecertificaat verwijst naar een aanval op 2 en 3 april 2015 en is ondertekend door [naam 4]. Eiser heeft verklaard dat de commissaris die het eerste politiecertificaat heeft ondertekend ondertussen was vervangen en een andere commissaris het tweede politiecertificaat heeft ondertekend (zie GOA, p.5). Hij heeft dit echter pas verklaard nadat hij met dit verschil door de gehoorambtenaar was geconfronteerd. Bovendien heeft eiser hiermee geen uitleg gegeven waarom de in de kopieën genoemde data verschillen terwijl het wel zou moeten zien op dezelfde gebeurtenissen. Dit doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van eisers asielrelaas.
4.5.
De beroepsgronden slagen niet.
De verklaring van [naam 2]
4.6.
Verweerder heeft zich daarnaast niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat aan de overgelegde schriftelijke verklaring van [naam 2] niet de waarde kan worden gehecht die eiser daaraan gehecht wenst te zien. In deze brief wordt de gevangneming van militante kameraden als reden voor het gevaar van eiser genoemd. Eiser heeft echter verklaard dat hij geen enkele vriend kan noemen die is opgepakt en dat hij de arrestanten niet kent (zie GOA, p. 6). Bovendien heeft eiser in de beroepsgronden ontkend dat hij betrokken is geweest bij de rellen in oktober 2015. Daarom valt niet zonder meer in te zien dat eiser om redenen zoals genoemd in de brief wordt gezocht door de Guinese autoriteiten. Het enkel persisteren dat de kopie van het politiecertificaat in combinatie met de verklaring van [naam 2] voldoende is om het feit dat hij wordt gezocht geloofwaardig te achten, leidt er niet toe dat verweerders standpunt over dit stuk niet kan worden gevolgd. De beroepsgrond slaagt niet.
Het rapport van Human Rights Watch
4.7.
Verweerder heeft verder terecht gesteld dat het rapport van Human Rights Watch de verklaringen van eiser niet ondersteunt. Dit rapport beschrijft alleen het geweld tussen de overheid en oppositieaanhangers rondom de verkiezingen in oktober 2015. De gestelde aanvallen door UFDG staan hierin niet beschreven. Voor de aan eiser toegedichte betrokkenheid bij de gestelde ongeregeldheden bestaat dus geen grondslag in deze informatie. Gelet hierop heeft verweerder dit rapport niet verder inhoudelijk hoeven te betrekken bij de beoordeling van het asielverzoek.
Eisers verklaringen
4.8.
Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser ook met zijn verklaringen onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij wordt gezocht door de Guinese autoriteiten. Eiser heeft in de vorige asielprocedure niets over de aanval van UFDG verklaard (zie rechtsoverweging 8.2). Tijdens de besluitvorming in deze asielprocedure heeft eiser opnieuw geen (relevante) informatie gegeven. Eiser heeft tijdens het gehoor opvolgende asielaanvraag (zie GOA, p. 6 en 7) slechts verklaard dat de UFDG niet een verboden partij is, zijn problemen niks met de partij (UFDG) te maken had maar met de groep mensen die toen voor de rellen zorgden, dat hij de mensen (die betrokken waren bij de rellen) niet kent, hij niet politiek actief is en hij gewoon naar bijeenkomsten kwam maar voor de rest geen rol had. Eiser heeft echter niet kunnen verklaren over de beweegredenen van de groep van de UFDG om aan te vallen en het verloop van de rellen op 2 en 3 oktober 2015. Eiser heeft pas eerst in beroepsgronden gesteld dat hij geen rol had bij de ongeregeldheden en daarom over de incidenten geen nadere mededelingen kan doen. De rechtbank is van oordeel dat eiser hiermee een gewijzigd standpunt heeft ingenomen. Verweerder heeft ten tijde van het nemen van het bestreden besluit geen rekening kunnen houden met dit gewijzigde standpunt. Ook hoeft verweerder niet van de juistheid van deze stelling uit te gaan omdat deze verder niet door eiser is toegelicht.
Overige indicaties dat eiser wordt gezocht
4.9.
Tot slot heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat er anderszins geen indicaties zijn dat eiser ergens van wordt verdacht of wordt gezocht. In dit verband heeft verweerder nog betrokken dat het gaat om een gebeurtenis van 10 jaar geleden, dat sinds de incidenten eiser niet is benaderd door de Guinese autoriteiten (zie GOA, p. 6) en eiser niet politiek actief is (zie GOA, p. 7). Ook heeft verweerder kunnen betrekken dat de UFDG zich verzette tegen het bewind van de vorige regering, wat het huidige regime ook deed (zie GOA, p. 8 en 9). Tegen deze achtergrond bezien valt het niet in te zien met welk doel en om welke reden de huidige autoriteiten specifiek naar eiser op zoek zouden zijn. Eiser heeft hier te weinig tegenover gesteld. De enkele stelling dat [naam 2] ging zoeken en dat daaruit bleek dat de autoriteiten nog steeds op zoek zijn naar eiser (zie GOA, p. 8), is onvoldoende.
4.8.
Uit het voorgaande volgt dat alle tegenwerpingen overeind kunnen blijven. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiser ook geen begin van bewijs heeft geleverd voor de stelling dat hij door de autoriteiten van Guinee wordt gezocht. Gelet hierop hoefde verweerder naar het oordeel van de rechtbank ook geen nader onderzoek (in de vorm van een individueel ambtsbericht) te verrichten naar het gestelde gevaar in Guinee. De in dit kader aangevoerde beroepsgronden slagen niet.
Inreisverbod
5.1.
Verweerder heeft op grond van artikel 66a, eerste lid, onder a, van de Vw tegen eiser een inreisverbod uitgevaardigd. Verweerder hanteert als beleid dat bij het opleggen van een licht inreisverbod standaard wordt uitgegaan van een duur van twee jaar, tenzij daar wegens humanitaire of andere bijzondere individuele redenen van had moeten worden afgezien of de duur hiervan moet worden verkort.
5.2.
In het voornemen – dat onderdeel uitmaakt van het bestreden besluit – heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat niet aannemelijk is gemaakt dat eisers gezinsleven geschaad wordt door het voorgestane inreisverbod. Op de zitting heeft de gemachtigde van verweerder toegelicht dat hiermee wordt bedoeld dat eiser de feitelijke gezinsband met zijn dochter en gestelde vriendin niet aannemelijk heeft gemaakt.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser onvoldoende heeft onderbouwd dat sprake is van (beschermingswaardig) gezinsleven tussen hem en zijn gestelde vriendin. Tijdens het aanmeldgehoor in de eerste asielprocedure heeft eiser verklaard dat hij is gehuwd [naam 5] (zie AG, p. 8). Tijdens het gehoor opvolgende aanvraag heeft eiser de vraag van de gehoorambtenaar of er wijzigingen zijn ten aanzien van zijn burgerlijke staat ontkennend beantwoord en de controlevraag of hij dus nog steeds getrouwd is met [naam 5] bevestigend beantwoord (zie GOA, p. 3). Tijdens dit gehoor heeft eiser geen woord gerept over zijn gestelde vriendin. Ook heeft eiser niet uitgelegd hoe de stelling dat hij een vriendin heeft in Nederland zich verhoudt tot de verklaring dat hij in Guinee een echtgenote heeft. Eiser heeft tijdens de besluitvorming bovendien geen enkel stuk getoond of overgelegd waaruit de gestelde relatie in Nederland blijkt. Bij de aanvraag heeft eiser wel verblijfspasjes en een uittreksel van een geboorteakte overgelegd. Uit deze stukken blijkt dat eiser het op de geboorteakte genoemde kind ([naam 6]) heeft erkend, en dat het kind en haar moeder in het bezit zijn van een asielvergunning voor bepaalde tijd en een reguliere verblijfvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam 7]’, beide geldig tot 8 oktober 2028. Hoewel hieruit dus kan worden afgeleid dat sprake is van een familierechtelijke relatie tussen eiser en zijn dochter, betekent dit niet automatisch dat sprake is van een gezinsband. Tijdens het gehoor opvolgende aanvraag heeft eiser niets verklaard over de gestelde gezinsband. In de zienswijze heeft eiser weliswaar gewezen op het feit dat hij in Nederland een dochter heeft maar heeft hij wederom nagelaten iets te zeggen over de invulling van het gestelde gezinsleven. Ook heeft eiser tijdens de besluitvorming en ook nu in beroep geen onderbouwing hiervan gegeven. Nu uit het gehoor geen enkele concrete aanwijzing naar voren komt dat eiser beschermingswaardig familieleven heeft met zijn dochter en eiser dit ook geenszins met documenten heeft onderbouwd, heeft verweerder ook in zoverre geen aanleiding hoeven zien om van oplegging van het inreisverbod af te zien of een korter inreisverbod op te leggen.
5.5.
De in dit kader aangevoerde beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C. Harting, rechter, in aanwezigheid van mr. D.J. Bes, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.