ECLI:NL:RBDHA:2025:19249

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 oktober 2025
Publicatiedatum
21 oktober 2025
Zaaknummer
C/09/679703 / JE RK 25-216
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige met aandacht voor de thuissituatie en ontwikkeling

Op 2 oktober 2025 heeft de kinderrechter in de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2021. De kinderrechter oordeelt dat, ondanks positieve ontwikkelingen bij de vader, het nog te vroeg is voor een volledige terugkeer van de minderjarige naar de vader. De kinderrechter verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van drie maanden, zodat er voldoende tijd is voor verdere observatie en behandeling van de minderjarige en de vader. De kinderrechter benadrukt het belang van een veilige terugkeer en de noodzaak van een geleidelijke overgang, vooral gezien de jonge leeftijd van de minderjarige. De kinderrechter heeft ook aandacht voor de rol van de grootmoeder en de halfbroers en -zussen van de minderjarige, en stelt dat het contact tussen hen van groot belang is. De beschikking is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaknummer: C/09/679703 / JE RK 25-216
Datum uitspraak: 2 oktober 2025
Beschikking van de kinderrechter
Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van:
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
over:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2021 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. C.C. Sneper uit Amersfoort,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. A. Hayaty uit ’s-Gravenhage,
[de grootmoeder],
zijnde de grootmoeder moederszijde,
hierna te noemen: de grootmoeder,
wonende in [woonplaats 2] .

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Bij beschikking van 4 maart 2024 heeft de kinderrechter in deze rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 17 april 2026. Daarnaast heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 17 oktober 2025. De behandeling van het verzoek is voor het overige aangehouden.
1.2.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • de voornoemde beschikking van 4 maart 2025 met de daarin genoemde stukken;
  • de briefrapportage van de gecertificeerde instelling van 8 september 2025;
- het verweerschrift van de vader met bijlage van 26 september 2025.
1.3.
Op 2 oktober 2025 heeft de kinderrechter de zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
- de advocaat van de moeder;
  • de vader met zijn advocaat;
  • [naam 1] en [naam 2] , namens de gecertificeerde instelling;
- de grootmoeder, ondersteund door haar partner [naam 3] (als toehoorder).
1.4.
De moeder is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de moeder wel juist is opgeroepen.
1.5.
De halfzus van [minderjarige] , [naam 4] , heeft de kinderrechter een brief geschreven met het verzoek om met de kinderrechter te mogen spreken. Hierop heeft de kinderrechter [naam 4] uitgenodigd voor een gesprek. Daarbij is ook de halfbroer van [minderjarige] , [naam 5] , verschenen. [naam 4] en [naam 5] hebben elk afzonderlijk een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [naam 5] en [naam 4] hebben verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

Voor de feiten verwijst de kinderrechter naar de beschikking van 4 maart 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De gecertificeerde instelling handhaaft het aangehouden verzoek strekkende tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de resterende duur van zes maanden.
3.2.
De gecertificeerde instelling heeft haar verzoek als volgt gemotiveerd. De gecertificeerde instelling is bezig met het onderzoeken welke rol de vader in het leven van [minderjarige] kan spelen, of het mogelijk is dat [minderjarige] volledig bij de vader woont en welke hulpverlening nodig is voor de ontwikkelingsachterstand van [minderjarige] . [zorginstantie 1] heeft in augustus gedurende twee weken observaties gedaan bij de vader thuis om meer zicht te krijgen op zijn opvoedvaardigheden en -kwaliteiten. Aan de hand hiervan is besloten om een Ambulante Spoedhulp-traject (ASH) in te zetten gericht op de gehechtheidsrelatie en de opvoedvaardigheden van de vader. Daarnaast adviseert [zorginstantie 1] een ouder- en kindbehandeling voor [minderjarige] en de vader en traumabehandeling voor [minderjarige] , onder meer voor de verwerking van het vertrek van de moeder. Begin september 2025 start de pleegzorgwerker van [zorginstantie 2] met begeleiding bij de vader. De komende maanden zal hij de beoordelingsboog inzetten als instrument om het perspectief van [minderjarige] mede te bepalen. Verder is [minderjarige] aangemeld bij de GGZ [locatie] voor nader onderzoek naar de oorzaken van zijn ontwikkelingsachterstand. Sinds april 2025 verblijft de moeder in Dubai, waar zij is bevallen van haar vierde kind. Het is onduidelijk wat de toekomstplannen van de moeder zijn en welke rol zij kan vervullen in het leven van [minderjarige] . De gecertificeerde instelling handhaaft het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing, zodat het onderzoek naar de thuissituatie bij de vader kan worden voortgezet. Gelet op de mogelijke verhuizing van de vader in december/januari en de onrust die dat mogelijk met zich brengt, acht de gecertificeerde instelling een verlenging van zes maanden nodig.
3.3.
Ter zitting heeft de gecertificeerde instelling, in aanvulling op de briefrapportage, naar voren gebracht dat de moeder van plan is om naar Nederland te komen. De moeder heeft een kaart met een foto van zichzelf gestuurd voor [minderjarige] . Echter, de gecertificeerde instelling heeft deze op advies van de schoolpsycholoog nog niet aan [minderjarige] laten zien. Het is logischer om dit te doen als duidelijk is wanneer de moeder naar Nederland komt.
Verder heeft de gecertificeerde instelling naar voren gebracht dat [minderjarige] niet langer naar de buitenschoolse opvang gaat, omdat hij daar niet goed aan te sturen was. Dit is, naast de ouder- en kindbehandeling, ook de reden dat [minderjarige] nu vaker bij de vader is: doordat [minderjarige] niet langer naar de opvang ging, ontstond een praktisch probleem.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de vader is verweer gevoerd tegen het verzoek. Primair verzoekt de vader om wijziging van de machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg in een machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader. Subsidiair verzoekt de vader om toewijzing van het verzoek voor een kortere duur, namelijk twee maanden. De vader vraagt zich af waarom de gecertificeerde instelling pas in de afgelopen twee maanden is begonnen met het onderzoek naar zijn thuissituatie. In het gesprek met de school kwam naar voren dat [minderjarige] vermoeid is. De vader geeft dit al langere tijd aan bij de gecertificeerde instelling. Volgens hem komt het door het feit dat [minderjarige] geen eigen bed heeft bij de grootmoeder, waardoor hij geen rust krijgt. Als [minderjarige] bij de vader woont, zou hij niet naar de opvang hoeven doordat de vader veel thuiswerkt. Bovendien heeft [minderjarige] een eigen kamer bij de vader. De vader vraagt zich af waarom er gewacht moet worden op zijn nieuwe woonplek, aangezien hij [minderjarige] nu ook een eigen plek kan bieden. Bovendien ondersteunt zijn moeder hem in de verzorging van [minderjarige] .
De advocaat heeft aangevoerd dat de vader voor [minderjarige] kan zorgen en dat het onderzoek uitwijst dat de vader goed aansluit op de ontwikkelingsbehoeften van [minderjarige] . Er zijn geen zorgen over onveiligheid bij de vader. De zorgen uit het verleden zijn uitsluitend ingegeven door de verklaringen van de moeder, maar daarvoor is geen feitelijke onderbouwing. De vader wil met klem benadrukken dat het contact met [minderjarige] en zijn halfbroer en -zus in stand blijft als [minderjarige] bij de vader woont. De advocaat geeft ten slotte aan dat een verzoek tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader en toekenning van het eenhoofdig gezag zal worden ingediend.
4.2.
Door de advocaat van de moeder is ingestemd met het verzoek. De advocaat van de moeder geeft aan dat de moeder nog niet weet of zij definitief naar Nederland komt. De moeder maakt zich zorgen over de opvoedsituatie bij de vader thuis. Zij heeft zorgen over het gebruik van alcohol en drugs. Het is van belang dat goed onderzoek wordt gedaan naar de thuissituatie bij de vader, waarbij de machtiging tot uithuisplaatsing nodig is als waarborg. De rol van de moeder in het leven van [minderjarige] zal moeten worden onderzocht zodra zij definitief naar Nederland terugkomt.
4.3.
De grootmoeder stemt in met het verzoek. Zij doet haar uiterste best voor [minderjarige] . Wel geeft zij aan dat zij niet voldoende betrokken wordt bij bijvoorbeeld schoolafspraken. De grootmoeder vindt het een pijnlijk idee dat [minderjarige] volledig bij de vader gaat wonen, maar zij kan dat niet tegenhouden. Een kind hoort bij zijn ouders. De kinderen hebben contact met de moeder. De grootmoeder heeft baat bij de hulp vanuit de gecertificeerde instelling.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de zitting is de kinderrechter van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding. [1]
5.2.
De kinderrechter overweegt hiertoe als volgt. Uit de stukken en ter zitting is gebleken dat [minderjarige] op dit moment al steeds vaker (meerdere dagen per week) bij de vader verblijft. Hoewel deze momenten goed verlopen, vindt de kinderrechter het voor een volledige overgang naar de vader op dit moment nog te vroeg. Daarvoor is nodig dat er eerst een start wordt gemaakt met de ouder- en kind-behandeling om de hechting tussen de vader en [minderjarige] te bevorderen. Daar komt bij dat nog verder onderzocht moet worden welke ondersteuning de vader nodig heeft als [minderjarige] volledig bij hem komt wonen. Ook is van belang dat [minderjarige] hulp krijgt bij de verwerking van de gebeurtenissen uit het verleden en bij het inlopen van zijn ontwikkelingsachterstand. De kinderrechter vindt het belangrijk dat de terugkeer van [minderjarige] naar de vader op een veilige manier plaatsvindt, zeker gezien de jonge leeftijd van [minderjarige] . Bovendien is het voor [minderjarige] , maar ook voor de grootmoeder en voor [naam 4] en [naam 5] , van belang om de overgang van [minderjarige] naar de vader geleidelijk te laten verlopen. Ten slotte speelt een rol dat de vader in december of januari waarschijnlijk zal verhuizen naar een andere woning. De kinderrechter acht het in het belang van [minderjarige] dat hij, zodra hij volledig bij de vader gaat wonen, met zo min mogelijk veranderingen geconfronteerd wordt. Een volledige overgang naar de vader zou dan ook bij voorkeur moeten plaatsvinden nadat de vader zijn nieuwe woning heeft betrokken. De kinderrechter ziet wel aanleiding om het verzoek voor een kortere periode toe te wijzen, namelijk voor de duur van drie maanden. Het verzoek wordt voor het overige aangehouden. In de komende drie maanden zal de vader vermoedelijk duidelijkheid verkrijgen over zijn toekomstige woonsituatie en kan de ouder- en kind-behandeling van start gaan. De kinderrechter merkt op dat het van het grootste belang is dat er aandacht is en blijft voor het contact tussen [minderjarige] enerzijds en zijn halfbroer en -zus en de grootmoeder anderzijds. Uit de gesprekken die de kinderrechter met [naam 4] en [naam 5] gevoerd heeft, is duidelijk naar voren gekomen dat (het behoud van) dit contact voor hen heel belangrijk is.
5.3.
De kinderrechter complimenteert de grootmoeder met de inspanningen die zij voor de zorg en opvoeding van [minderjarige] geleverd heeft. De grootmoeder heeft de zorg van [minderjarige] op zich genomen op een moment dat dat heel hard nodig was.
5.4.
De kinderrechter verzoekt de gecertificeerde instelling uiterlijk één week voor de nader te bepalen zitting een schriftelijke update aan de rechtbank en overige belanghebbenden te sturen en daarin aan te geven of het verzoek wordt gehandhaafd en wat de actuele stand van zaken is.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg tot 17 januari 2026;
6.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
houdt de behandeling van het verzoek voor het overige aan tot een
nader te bepalen zitting bij mr. E.E. Schotte, gelegen vóór 17 januari 2026;
6.4.
vraagt de griffier voor die zitting op te roepen:
- de gecertificeerde instelling;
- de vader met zijn advocaat;
- de moeder met haar advocaat;
- de grootmoeder.
6.5.
verzoekt de gecertificeerde instelling
uiterlijk één week vóór de zittingeen schriftelijke update aan de rechtbank en de overige belanghebbenden over te leggen.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2025 door
mr. E.E. Schotte, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. I.J.C. Eikelenboom als griffier,
en op schrift gesteld op 21 oktober 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Den Haag. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.

Voetnoten

1.Artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek.