ECLI:NL:RBDHA:2025:19268

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 oktober 2025
Publicatiedatum
21 oktober 2025
Zaaknummer
C/09/691245 / KG ZA 25-888
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van echtscheidingsconvenant en levering van onroerend goed in kort geding

In deze zaak vordert de vrouw dat de man zijn medewerking verleent aan de levering van de woning aan [adres 2] aan haar, zoals overeengekomen in hun echtscheidingsconvenant. De vrouw stelt dat de man niet meewerkt aan de uitvoering van het convenant, wat haar in een benarde positie plaatst. De man heeft verweer gevoerd en stelt dat hij bij de ondertekening van het convenant heeft gedwaald en dat hij het convenant wenst te vernietigen in een bodemprocedure. De voorzieningenrechter oordeelt dat de man in beginsel gehouden is om mee te werken aan de levering van de woning, en dat er onvoldoende aannemelijk is dat de bodemrechter zal oordelen dat het convenant vernietigbaar is. De voorzieningenrechter wijst de vordering van de vrouw toe, met de bepaling dat het vonnis in de plaats treedt van de wilsverklaring van de man indien hij zijn medewerking niet verleent. De proceskosten worden geacht door iedere partij zelf te worden gedragen.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/691245 KG ZA 25-888
Vonnis in kort geding van 14 oktober 2025
in de zaak van
[eiseres]te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. R.P. Heeren te Leiden,
tegen:
[gedaagde]te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. F.A. Buizer te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘de vrouw’ en ‘de man’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 12 september 2025 met producties 1 tot en met 9;
- de door de man overgelegde conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 13;
- de brief van 29 september 2025 van mr. Heeren aan de voorzieningenrechter;
- nader door de vrouw overgelegde productie 10;
- de op 30 september 2025 gehouden mondelinge behandeling.
1.2.
Tijdens de zitting is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Partijen zijn op [datum] 2001 met elkaar gehuwd. Op 19 maart 2012 hebben partijen huwelijkse voorwaarden opgesteld, met uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen als gevolg.
2.2.
In het kader van de beëindiging van hun relatie hebben partijen zich laten begeleiden door een advocaat-mediator (hierna: de mediator).
2.3.
Op 31 oktober 2023 heeft de mediator aan partijen het volgende gemaild:
“Tijdens het eerste mediationgesprek hebben wij besproken dat u wenst te scheiden en dat u alle bezittingen 50/50 wil verdelen.
Daarna heeft u mij een kopie gestuurd van uw huwelijkse voorwaarden. Daaruit blijkt dat u getrouwd was in gemeenschap van goederen, maar dat u in 2012 huwelijkse voorwaarden heeft gesloten waarin iedere gemeenschap is uitgesloten (zogenaamde ' koude uitsluiting'). Ook een finaal verrekenbeding is uitgesloten. Als nu alles 50/50 verdeelt heeft dat voor u vervelende fiscale gevolgen omdat er dan sprake is van schenking. Het beste kunt u nu de huwelijksvoorwaarden wijzigen zodat er alsnog een gemeenschap van goederen ontstaat of een finaal verrekenbeding. Daarna kunt u scheiden en 50/50 verdelen zonder dat dat vervelende consequenties heeft.”
2.4.
Bij e-mailbericht van 23 november 2023 heeft de mediator aan partijen het volgende geschreven:
“De heer [gedaagde] heeft mij vanmorgen gebeld en meegedeeld dat hij de huwelijksvoorwaarden niet wenst te wijzigen naar gemeenschap van goederen en dat hij de bezittingen ook niet 50/50 wenst te verdelen.
Dat is heel wat anders dan we eerder hebben besproken. Het is belangrijk dat we deze ontwikkeling samen bespreken. Ik nodig jullie uit voor een tweede mediationgesprek. Ik zal zorgen voor een Chinees-Mandarijnse tolk.”
2.5.
Op 30 november 2023 hebben partijen bij notariële akte nieuwe huwelijkse voorwaarden opgesteld, waardoor een algehele gemeenschap van goederen is ontstaan. Tot de huwelijksgemeenschap behoren (onder meer) de echtelijke woning aan de [adres 1] te ( [postcode 1] ) [plaats] (hierna: de woning aan [adres 1] ) en de woning aan de [adres 2] te ( [postcode 2] ) [plaats] (hierna: de woning aan [adres 2] ). De woning aan [adres 1] is belast met een hypotheek. Die hypotheek staat op naam van de man. De woning aan [adres 2] staat op naam van de man en is hypotheekvrij.
2.6.
Op 18 december 2023 heeft de mediator aan partijen onder meer het volgende geschreven:
“Bijgaand treft u de volgende concepten aan:
- gemeenschappelijk verzoek tot echtscheiding;
- echtscheidingsconvenant.
Graag verneem ik uw commentaar en aanvullingen.
(…)
De keuzes die u maakt ten aanzien van de onroerende zaken hebben fiscale consequenties (voor de aftrek van de hypotheekrente, voor het eigenwoningforfait, voor de vraag of rentebetalingen moeten worden aangemerkt als partneralimentatie etc.). Ik ben geen fiscalist. Ik adviseer u met klem om, voordat het echtscheidingsconvenant wordt getekend, u te wenden tot uw accountant of fiscalist en hem het convenant voor te leggen en te vragen wat de consequenties van de door u gemaakte keuzen zijn en of er wijzigingen noodzakelijk zijn. Als u geen accountant of fiscalist heeft, dan kan ik het convenant voor u voorleggen aan een fiscalist. Daaraan zijn dan uiteraard wel kosten verbonden.
(…)
Er staat in een convenant een bepaling dat partijen de waarde van de diverse vermogensbestanddelen beste weten hebben vastgesteld. Ik merk op dat aan mij geen waarden van te verdelen vermogensbestanddelen bekend zijn gemaakt en dat ik daar ook geen aansprakelijkheid voor draag.”
2.7.
Op 3 januari 2024 heeft de mediator nog het volgende gemaild aan partijen:
“Ik wil deze zaak graag afronden. Eerder stuurde ik u onderstaande mail en de concepten. Kunt u mijn vraag over de hypotheek beantwoorden?
@de heer [gedaagde] : u heeft aangegeven dat u het eens bent met de documenten, maar heeft u het convenant inmiddels laten toetsen door uw fiscalist?
@mevrouw [eiseres] : u heeft mij laten weten dat u geen aanspraak maakt op partneralimentatie, maar bent u het ook eens met de inhoud van de documenten? En heeft u het convenant laten toetsen door uw fiscalist?”
2.8.
Op 26 maart 2024 hebben partijen een echtscheidingsconvenant ondertekend (hierna: het convenant).
2.9.
Bij beschikking van 1 mei 2024 van de rechtbank Overijssel is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. Van die beschikking maakt het convenant deel uit. De echtscheidingsbeschikking is op 10 juni 2024 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.10.
In het convenant is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:

Artikel 2. DE ECHTELIJKE WONING EN ANDERE ONROERENDE GOEDEREN
(…)
2.3
Partijen geven hierbij opdracht aan [notaris] , althans een nader door partijen aan te wijzen andere notaris, om, zo mogelijk binnen één maand na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, een notariële akte te verlijden waarbij een 50% aandeel in de onroerende zaak gelegen te [postcode 1] [plaats] aan de [adres 1] door de man aan de vrouw geleverd wordt. De kosten van deze akte en de verdere kosten verbonden aan de inschrijving zijn voor rekening van beide partijen ieder voor de helft.
2.4
Vanaf de in artikel 2.3 beschreven levering en zo lang de woning eigendom is van beide partijen verkrijgt de vrouw het uitsluitend gebruik van de woning. De vrouw zal vooralsnog de woning bewonen met de meerderjarige zoons van partijen.
2.5.
Vanaf de in artikel 2.3 beschreven levering en zo lang de woning eigendom is van beide partijen komen alle aan de woning verbonden gebruikers- en eigenaarslasten (waaronder de hypotheekrente en de hypotheekaflossing) voor rekening van de vrouw, zonder verrekening. Daarnaast is de vrouw geen gebruiksvergoeding aan de man verschuldigd voor het gebruik van de woning.
2.6
Tot de huwelijkse gemeenschap van partijen behoort voorts de onroerende zaak staande en gelegen te [postcode 2] [plaats] aan de [adres 2] , op naam van de man. De woning wordt verhuurd aan derden.
2.7
De in artikel 2.6 omschreven woning is niet belast met hypotheek.
2.8
De in artikel 2.6 omschreven onroerende zaak wordt toegedeeld aan de vrouw.
2.9
Partijen geven hierbij opdracht aan [notaris] , althans een nader door partijen aan te wijzen notaris om, zo mogelijk binnen één maand na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, een notariële akte te verlijden waarbij in artikel 2.6 omschreven onroerende zaak vrouw geleverd wordt. De kosten van deze akte en de verdere kosten verbonden aan de inschrijving zijn voor rekening van beide partijen ieder voor de helft.
(…)
2.11
De huurovereenkomst met de huurders van de in artikel 2.6 omschreven woning gaat na de in artikel 2.9 beschreven levering over op de vrouw, die hiervan mededeling zal doen aan de huurder(s). De huuropbrengsten komen vanaf dat moment toe aan de vrouw.
(…)
Artikel 3. VERDELING OVERIGE BESTANDDELEN VAN DE HUWELIJKSGEMEENSCHAP
(…)
3.4.
Aan de vrouw worden toegedeeld de BMW 520i ( [kenteken 1] ) en de Smart Fortwo ( [kenteken 2] ) en de bank- en spaarrekeningen op haar naam, zonder verrekening.
(…)
3.6
De vrouw exploiteert een eenmanszaak, ‘ [eenmanszaak] ’. Aan de man worden toebedeeld alle activa, behorende tot deze eenmanszaak, inclusief de Mercedes a180 ( [kenteken 3] ), onder de verplichting alle schulden en belastingclaims van de eenmanszaak voor zijn rekening te nemen, zonder verrekening. Partijen zullen voor de levering/tenaamstelling van de eenmanszaak zo spoedig mogelijk een afspraak maken met de Kamer van Koophandel en de benodigde formulieren invullen.
(…)
3.12 (…)
Partijen verklaren voorts uitdrukkelijk tijdens het huwelijk geen schulden te zijn aangegaan of veroorzaakt te hebben die niet aan de andere partij zijn bekend gemaakt en in dit convenant aan de orde gesteld. Voor geval desondanks een schuld bekend zal worden zal deze voor rekening blijven van die partij op wiens/wier naam de schuld staat respectievelijk zal deze komen voor rekening van beide partijen ieder voor de helft voor zover kan worden aangetoond dat met het bestaan van deze schuld geen rekening kon worden gehouden.
Artikel 4. FISCALE REGELING
4.1
De in dit artikel opgenomen regeling is geen vervanging voor fiscaal advies.
Partijen verklaren door ondertekening van dit convenant dat zij zich hebben laten informeren over de fiscale gevolgen van de regeling dan wel dat zij ervoor kiezen geen advies in te winnen en de gevolgen daarvan nadrukkelijk zelf dragen.
(…)
4.10.
Partijen stellen vast dat zij, voor zover in dit echtscheidingsconvenant niet anders is bepaald, over en weer niet de bedoeling hebben om elkaar in het kader van de afwikkeling van hun huwelijk en de regeling omtrent de gevolgen van de scheiding te bevoordelen. Partijen zijn van mening dat de regeling zoals omschreven in deze overeenkomst in lijn is met de onderlinge wettelijke rechten en plichten. Indien en voor zover de regeling zoals beschreven in deze overeenkomst desondanks naar objectieve maatstaven als een bevoordeling van één der partijen wordt aangemerkt, is sprake van de voldoening van een natuurlijke verbintenis.
(…)
Artikel 6. KWIJTING EN VRIJWARING
6.1.
Partijen verklaren hierbij de tussen hen bestaande huwelijksgemeenschap met inachtneming van de maatstaven van redelijkheid en billijkheid te hebben verdeeld en zij verklaren tevens, behoudens met betrekking tot de rechten en verplichtingen genoemd in dit convenant, niets meer van elkaar te vorderen te hebben en elkaar algehele en finale kwijting te verlenen.
6.2.
Partijen verklaren dat zij de in dit convenant vermelde waarde van de te verdelen, resp. te verrekenen vermogensbestanddelen naar beste weten hebben vastgesteld. Waardestijgingen en -dalingen komen ten goede aan, resp. ten laste van degene die aan wie een vermogensbestanddeel is toegedeeld, respectievelijk hier eigenaar van is. (…)”
2.11.
Bij brief van 15 augustus 2025 heeft de advocaat van de vrouw de man verzocht en gesommeerd om mee te werken aan de levering van de woning aan [adres 2] aan de vrouw. De man heeft daaraan geen gehoor gegeven.

3.Het geschil

3.1.
De vrouw vordert om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad te bepalen dat het vonnis op grond van artikel 3:300 lid 2 BW in de plaats treedt van het deel van de als productie 4 bij dagvaarding gevoegde notariële akte van levering, waaruit blijkt van de wilsverklaring van de man dat hij de woning aan de [adres 2] te ( [postcode 2] ) [plaats] aan de vrouw levert, met veroordeling van de man in de proceskosten.
3.2.
Daartoe voert de vrouw – samengevat – het volgende aan. Partijen zijn in het convenant overeengekomen dat de woning aan [adres 2] aan de vrouw is toegedeeld en dat de man die woning aan de vrouw dient te leveren. De man werkt hier niet aan mee. De vrouw heeft een spoedeisend belang bij nakoming van het convenant.
3.3.
De man voert verweer. De man neemt in dat verband diverse, deels onderling tegenstrijdige stellingen, in. Voor zover nodig, zullen deze hierna worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Aan de orde is de vraag of de man is gehouden mee te werken aan de levering van de woning aan [adres 2] aan de vrouw en of moet worden bepaald dat dit vonnis in de plaats treedt van de voor de levering van de woning vereiste wilsverklaring van de man.
4.2.
In het convenant zijn partijen ten aanzien van de woning aan [adres 2] overeengekomen dat deze wordt toebedeeld aan de vrouw en dat partijen aan [notaris] de opdracht geven om zo mogelijk binnen één maand na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking (dat wil zeggen binnen één maand na 10 juni 2024) de woning notarieel aan de vrouw te leveren. Uitgangspunt is dat partijen de tussen hen gemaakte afspraken moeten nakomen. Dat betekent dat de man in beginsel is gehouden om mee te werken aan de levering van de woning aan [adres 2] aan de vrouw.
4.3.
De man verweert zich tegen de vordering. Hij stelt zich allereerst op het standpunt dat hij bij de ondertekening van het convenant heeft gedwaald en dat hij op grond daarvan het convenant wenst te vernietigen in een bodemprocedure. De man voert daartoe aan dat hij bij de verdeling van de huwelijksgemeenschap voor meer dan een kwart is benadeeld, omdat de waarde van [eenmanszaak] (hierna: de cafetaria), die aan hem is toebedeeld, niet gelijkwaardig is aan de waarde van de (on)roerende zaken die aan de vrouw zijn toebedeeld.
4.4.
Vooropgesteld wordt dat ter zitting is komen vast te staan dat beide partijen het convenant zo uitleggen dat de woning aan [adres 1] (die volgens de man een WOZ-waarde van € 740.000 heeft), voor 50% eigendom van de man en voor 50% eigendom van de vrouw blijft. Een notariële levering van een aandeel van 50% aan de vrouw door de man, zoals opgenomen in 2.3 van het convenant, is volgens de vrouw niet nodig omdat zij door de huwelijksgemeenschap al voor 50% eigenaar is. Partijen zijn het er dus over eens dat zij hebben afgesproken dat zij gezamenlijk eigenaar van de woning aan [adres 1] zijn en blijven. Het standpunt van de man dat de vrouw bij de verdeling voor € 1,2 miljoen aan onroerend goed heeft gekregen en dat daaruit al volgt dat hij voor meer dan een vierde gedeelte is benadeeld, kan daarom niet worden gevolgd.
4.5.
Dan resteert de vraag of de waarde van de woning aan [adres 2] , tezamen met de waarde van de BMW en de Smart Fortwo, die eveneens aan de vrouw zijn toebedeeld, is gelijk te stellen met de waarde van de cafetaria en de Mercedes die aan de man zijn toebedeeld, ervan uitgaande dat er geen schulden zijn die moeten worden verdeeld en dat de man omtrent die waarde heeft gedwaald. De voorzieningenrechter begrijpt dat de man meent dat ook in die vergelijking sprake is van benadeling van meer dan een kwart. De vrouw meent dat de waardes vergelijkbaar zijn en voert daartoe aan dat de aan haar toebedeelde auto’s in feite naar de zoons van partijen zijn gegaan en dat partijen destijds hebben afgesproken dat de woning aan [adres 2] en de cafetaria in waarde tegen elkaar opwegen. De man heeft daartegenin gebracht dat de waarde van de cafetaria niet gelijk te stellen is aan de waarde van de woning aan [adres 2] , maar dat kan op basis van zijn stellingen niet worden vastgesteld. De man heeft nagelaten concreet te onderbouwen van welke waarde van de cafetaria (op het tijdstip van verdeling) moet worden uitgegaan. Hij heeft ook nagelaten informatie in het geding te brengen op basis waarvan de waarde van de cafetaria zou kunnen worden geschat. Het noemen van de winst van de cafetaria over 2022 is daarvoor onvoldoende. De stelling van de man dat het een ervaringsfeit is dat een cafetaria niet voor tonnen kan worden verkocht, is dusdanig algemeen dat daaraan in het kader van deze procedure geen enkele gevolgtrekking kan worden verbonden. De advocaat van de vrouw heeft in een brief van 29 september jl. aan de voorzieningenrechter het volgende geschreven:
“Ik heb de mediator, mr. [naam] , gebeld en deze liet mij weten dat partijen desbewust een overeenkomst met elkaar hebben getroffen zonder dat zij wilden taxeren. ‘Zij wisten precies wat zij wilden’, aldus mr. [naam] . Dit is juist. De heer [gedaagde] wilde maar al te graag de destijds goed lopende eenmanszaak behouden en mevrouw [eiseres] in ruil daarvoor [adres 2] toedelen.”.De inhoud van deze mededeling op zichzelf is niet door de man betwist. De voorzieningenrechter gaat er daarom voorshands vanuit dat partijen zelf een waarde hebben toegekend aan de goederen in de gemeenschap en de man niet heeft gedwaald omtrent de waarde ervan. Voor zover de man aanvoert dat de hypotheekschuld ten aanzien van de woning aan [adres 1] volledig op zijn naam staat en dat ook daaruit blijkt dat hij aanzienlijk is benadeeld, faalt ook dit betoog. Hoewel de hypotheek niet ook op naam van de vrouw staat, heeft de vrouw ter zitting erkend dat zij voor die hypotheekschuld intern draagplichtig is jegens de man, omdat zij voor de helft eigenaar is. Tegen deze achtergrond is in dit kort geding niet aannemelijk geworden, laat staan evident zoals de man aanvoert, dat de man heeft gedwaald omtrent de waarde van een of meer te verdelen goederen en schulden.
4.6.
De man heeft ook aangevoerd dat hij dacht dat in het convenant was opgenomen dat eerst de waardes van de cafetaria en de woning aan [adres 2] zouden worden vastgesteld en dat daarna een 50/50 verdeling zou plaatsvinden althans, dat het convenant zo luidde dat de uitkomst van de verdeling 50/50 zou zijn waarbij de vrouw hem nog een vergoeding zou betalen. De man heeft echter geen begin van bewijs bijgebracht van zijn stelling dat de mediator iets heel anders op papier heeft gezet dan wat hij met de vrouw in het bijzijn van de mediator heeft afgesproken. Dat lijkt ook niet aannemelijk omdat ter zitting is gebleken dat tijdens het tweede gesprek met de mediator een van de zoons aanwezig is geweest en heeft getolkt, nu partijen de Nederlandse taal niet goed machtig zijn. De man heeft weliswaar aangevoerd dat die zoon op de hand van de vrouw is en niet alles nauwkeurig heeft vertaald, maar hij heeft niet concreet gesteld welke bepalingen uit het convenant in zijn optiek anders of onjuist zijn vertaald en hoe die onjuiste vertaling dan zou hebben geluid. Dat had wel op zijn weg gelegen. Bovendien staat in het e-mailbericht van 3 januari 2024 van de mediator dat de man heeft aangegeven het eens te zijn met de documenten, waaronder het kennelijk eerder aan hem toegezonden echtscheidingsconvenant. De man heeft niet gesteld dat het convenant waar hij het volgens het e-mailbericht van de mediator mee eens was inhoudelijk afweek van het convenant dat partijen uiteindelijk hebben ondertekend. Daar is ook geen enkele aanwijzing voor.
4.7.
De man heeft ter zitting ook nog gezegd dat hij niet wist wat er in het convenant stond maar onder dwang van de vrouw ‘blind’ heeft getekend. Daarnaar gevraagd heeft hij ter zitting toegelicht dat die dwang eruit bestond dat de vrouw ermee dreigde de nieuwe vriendin van de man lastig te vallen als de man niet tekende, maar dat hij daar geen bewijs van had. Ook deze niet-onderbouwde stelling kan niet tot het oordeel leiden dat aannemelijk is dat de bodemrechter zal oordelen dat het convenant vernietigbaar is.
4.8.
Op grond het voorgaande is onvoldoende aannemelijk dat de bodemrechter zal oordelen dat het convenant kan worden vernietigd op grond van dwaling dan wel een ander wilsgebrek aan de zijde van de man.
4.9.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de man naar voorshands oordeel op grond van het convenant gehouden om onvoorwaardelijk mee te werken aan de levering van de woning aan [adres 2] aan de vrouw. Een belangenafweging leidt niet tot een ander oordeel. De vrouw heeft belang bij onverkorte nakoming van het convenant en dit belang weegt zwaarder dan het belang van de man om de uitkomst van een bodemprocedure af te wachten, waarvan op voorhand onvoldoende aannemelijk is dat die in het voordeel van de man zal uitvallen. Het belang van de vrouw bij de door haar gevorderde voorziening is, anders dan de man aanvoert, ook voldoende spoedeisend. Dat de vrouw (zoals ter zitting is gebleken) de huurpenningen van de woning aan [adres 2] al ontvangt en anderhalf jaar heeft gewacht met het instellen van deze vordering, maakt daarbij geen verschil. Ter zitting is gebleken dat de man een schuld in privé van meer dan € 100.000,- heeft en in financieel zwaar weer zit. De vrouw heeft er een zwaarwegend belang bij te voorkomen dat de schuldeisers van de man verhaal zoeken op de woning aan [adres 2] . Ook om die reden kan van de vrouw niet worden gevergd dat zij een bodemprocedure afwacht om te krijgen waar zij volgens het convenant recht op heeft.
4.10.
De vrouw vordert te bepalen dat het vonnis in de plaats treedt van het deel van de notariële akte van levering waaruit blijkt van de wilsverklaring van de man dat hij de woning aan [adres 2] aan de vrouw levert. De voorzieningenrechter acht het op zijn plaats om de man eerst de gelegenheid te geven – op eerste verzoek – vrijwillig mee te werken aan de levering van de woning aan de vrouw. Omdat niet kan worden uitgesloten dat de man (opnieuw) zijn medewerking zal onthouden, zal worden bepaald dat het vonnis in dat geval in de plaats treedt van de vereiste wilsverklaring van de man voor de levering van de woning aan de vrouw. De vordering van de vrouw wordt dan ook toegewezen zoals in de beslissing vermeld.
4.11.
In geschillen van familierechtelijke aard is uitgangspunt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om hiervan af te wijken, omdat niet is gebleken dat de man misbruik van procesrecht maakt zoals de vrouw stelt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt de man op eerste schriftelijk verzoek van de vrouw, binnen twee weken na dagtekening van dat verzoek zijn volledige en onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan de levering van de woning aan de [adres 2] te ( [postcode 2] ) [plaats] aan de vrouw ten overstaan van een notaris van [notaris] ;
5.2.
bepaalt dat wanneer de man zijn medewerking aan de levering van de woning aan de [adres 2] te ( [postcode 2] ) [plaats] aan de vrouw zal onthouden en niet voldoet aan de veroordeling onder 5.1., dit vonnis op de voet van het bepaalde in artikel 3:300 lid 2 BW in de plaats treedt van het deel van de notariële akte van levering, waaruit moet blijken van de wilsverklaring van de man dat hij de woning levert aan de vrouw;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.F. Hesselink en in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2025.
yd