In deze zaak heeft verzoekster op 7 januari 2025 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op haar aanvraag om afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor haar gezinsleden. De minister van Asiel en Migratie, als verweerder, heeft op 12 augustus 2025 de aanvraag van verzoekster ingewilligd. Na deze beslissing heeft verzoekster haar beroep ingetrokken en verzocht om een proceskostenvergoeding. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Wanneer een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, kan de rechtbank op verzoek van de indiener het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten. In dit geval heeft verweerder niet tijdig beslist op de aanvraag van verzoekster, waardoor deze geheel aan het beroep van verzoekster tegemoet is gekomen.
De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenvergoeding als kennelijk gegrond toegewezen en verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten, vastgesteld op € 453,50. Dit bedrag is berekend op basis van de door een derde verleende rechtsbijstand, met inachtneming van de wegingsfactor ‘licht’, aangezien het beroep enkel betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit. De uitspraak is gedaan op 21 oktober 2025 door rechter W.H. Bel, in aanwezigheid van griffier Y. Chakur, en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie.